Dankzij een nieuw tactisch concept konden de Ratten de slechte smaak van het seizoensbegin doorspoelen met een zoete zegereeks, die hen tot in de zo betrachte top vijf leidde. Die stek vasthouden wordt andere koek. Over wat is en zou kunnen zijn.

Er wordt wel eens gezegd – zo kreeg trainer Harm van Veldhoven van Germinal Beerschot na de moeilijke zege tegen Bergen te horen – dat ploegen die dit soort matchen winnen, kampioen worden. Die in Antwerpse humor gesopte uitspraak – bewust overdreven, maar typerend – onthaalde de man uit Mol op een grijns. “Je moet onder de kerstboom ook geen pakjes verwachten die er niet kúnnen liggen.” Met emmers Kempische nuchterheid overgiet hij de hete plaat van de Antwerpse grootheidswaan.

Er zijn geen zeven verschillen te vinden tussen de manier waarop Van Veldhoven het spel van zijn team benaderde na de aanvankelijke vier op vijftien en de wijze waarop hij dat nu doet. Dat siert hem, in het dal en aan de top. “Ik ben niet het type dat meedoet in de hoogtes en de laagtes. In het begin was het zeker niet zo slecht als gezegd werd, nu is het zeker niet zo goed. Daar is iets tussenin.”

Momenten pakken

Ongebreidelde euforie zou niet op haar plaats zijn. Mooi voetbal blijft nog vaak achterwege, maar de Ratten doorspartelen hun matchen tegenwoordig wel op een rendementrijkere manier. Je momenten pakken, daar draait het dezer dagen om bij Van Veldhoven. In de beginfase van de competitie hadden zijn jongens in verscheidene wedstrijden een groot deel van de tijd het leer in de ploeg, maar dikwijls werd op een zeker moment de controle even verloren en voilà, wedstrijd beslist. Nu probeert de trainer ervoor te zorgen dat die rollen omgekeerd worden. “Je kunt niet met je hoofd tegen de muur blijven botsen. Van mij moet het nu niet zonodig dat wij 70 procent van de tijd de bal hebben. Alleen het resultaat wordt bekeken. Ik heb hem even graag 45 procent, waarbij wij kiezen wanneer we prikken en dan onze kansen afmaken.”

Van Veldhoven riep bij zijn komst naar het Kiel dat hij aanvallend, attractief voetbal zou brengen en bracht die intentie ook in zijn opstellingen in de beginmatchen tot uiting. Maar de zaken liepen niet zoals hij ingeschat had. “Ik had vooral verwacht dat wij toen meer variatie zouden kunnen brengen. We waren te stereotiep.”

De oorzaken waren van velerlei aard, geeft Van Veldhoven aan: “Onder meer de keeper was weg, ook Jonas De Roeck, Igor Lolo en François Sterchele. Gustavo Colman geblesseerd, Daniel Cruz op halve krachten … Het was in heel de centrale as zoeken naar nieuwe kapstokken. Daarnaast was de aanvoer naar voren niet altijd in orde, waardoor spitsen niet de juiste bewegingen konden maken of van te ver gelanceerd moesten worden. En ten slotte speelden we achteraan ook met vier man echt in zone, mijn flanken waren daarbij wat beperkt om altijd mee te gaan.”

Fundamenten

“Als je als trainer naar een club als deze komt, stel je jezelf de vraag: hoe kunnen we bij de eerste zes eindigen? Toch door vooruit te voetballen? Niet door allemaal achter de bal te gaan staan, dat is ook mijn stijl niet. Ik houd ervan om pressing te spelen, maar je moet wel de fundamenten hebben, zoals ik die ook bij Cercle bouwde. Stabiliteit krijg je niet op een knip. Het is maanden, jaren werk om de juiste mensen in de juiste tactiek uit te spelen.

“Het moeilijkste voor mij was misschien wel dat ik bij Cercle een basis had gezet, opnieuw begon op een andere plaats, waar de ambities scherper gesteld worden, en eigenlijk terug moest. Ik stond plots weer lager en de lat lag hoger. Ondertussen zie je het geheel bij je oude ploeg goed uit de startblokken schieten terwijl je zelf zit te sukkelen. Misschien heb je wel gelijk als je je afvraagt of ik met deze ploeg niet een fase te ver wou beginnen na de evolutie die ik doormaakte bij Cercle. In elk geval moest ik een stap weerkeren, die onderbouw gaan verzorgen.”

En dus gooide Van Veldhoven zijn systeem om. “Ik besloot mijn flanken hoger uit te spelen, om bij momenten een 3-5-2 te kunnen aannemen.” Hij voerde achteraan mandekking in, mede om de backs wat te ontlasten. Speelt de tegenstander met twee spitsen, dan schaduwt Justice Wamfor bij balverlies de ene aanvaller en plakt Kurt Van Dooren aan de andere. Tegen Anderlecht gebruikte Van Veldhoven zelfs nog een derde pion als mandekker, Gustavo Colman. Didier Dheedene fungeert achteraan meestal als corrigerende factor.

“Geen mooi spel”, klinkt het dan wel eens bij waarnemers in de tribune, zelfs de term afbraakvoetbal viel. Maar efficiënt bleek het wel. “Wie de match tegen Anderlecht zag,” verdedigt Van Veldhoven zich, “zag eigenlijk maar één ploeg die altijd kansen afdwong, veel in beweging was, zeer compleet voetbalde en zelfs met tien man paars-wit nog achteruit drukte. De zeer sterke kwaliteiten van de tegenstander moet je zo consequent mogelijk uitschakelen. Als bij Westerlo Jaja Coelho altijd een bepalende rol vervult, is het geen schande dat je die lamlegt.”

De buitenkanten

Van de opkomende flanken – toch een cruciaal element in de ommezwaai – is vooralsnog niet veel te merken. “Dat is waar,” zegt Van Veldhoven, “zeker op links. Martijn Monteyne haalde wel al vaak de achterlijn. Op training komen de centers van die jongens heel goed, het is eigenlijk in de actie dat het nog veel beter kan. Dan zie ik soms nog een remming.”

Dat er nog vaak volk op de flanken ontbreekt, haalt Van Veldhoven aan als een van dé redenen waarom er dikwijls nog geen mooi voetbal te zien is. “Als je de ploeg nu ziet, merk je dat wij heel veel centraal doen.” Zeker met jongens als Hernán Losada en Colman, die bijzonder vaak naar binnen trekken, terwijl het belangrijk is om ook die buitenkanten goed te gebruiken, om ook daar afspeelpunten te hebben. “Daar zit ons probleem. Op Sint-Truiden stonden we bijvoorbeeld met drie spelers op zeven meter naast elkaar. Zo schiet het natuurlijk niet op, dan heb je geen vloeiende bewegingen die echt openingen creëren.

“Maar ik zie ook ploegen als Anderlecht en Club Brugge sukkelen. Is het dan een schande dat ook ons dat eens overkomt? Daarom mag ik ook niet te negatief zijn, zo klink ik nu soms misschien wel.”

Vallen en opstaan

Laat ons het dan maar eens over de lichtpunten hebben. De aanvoer bijvoorbeeld, die weer beter verloopt. Het belang van de terugkeer van Colman in het elftal valt in dat opzicht niet te onderschatten. “Wat hem zo goed maakt? Waar hij zich opstelt en waar hij de bal kan geven. Een jongen die het leer perfect kan laten gaan. Niet vies van werk, geweldige baltoets. En het mooie is: het lijkt allemaal zo gemakkelijk te gaan bij hem. Alsof er een hinde over het gras dartelt.”

Ook in de aanval liggen de kaarten anders dan in het begin van de competitie, toen Van Veldhoven zeker daar nog niet wist wat en hoe. Tosin Dosunmu mocht geenszins teren op wat vroeger zijn grote sterkte was: constant vooraan blijven hangen en met de regelmaat van de klok intuïtief in de diepte spurten, hopend dat de bal dan wel eens over of doorheen de verdediging raakte.

Enigszins verrassend in dat opzicht was de spontane reactie van de trainer na de goal van Dosunmu in de laatste thuismatch tegen Bergen, waarbij de Nigeriaan in de rug van de verdediging was geglipt: “Dat moet hij meer doen, gebruikmaken van zijn snelheid!” Was het niet op vraag van de trainer dat hij dat achterwege liet? “Tosin moet wel degelijk die infiltratie verzorgen, maar daarbij goed kijken naar de andere jongens en zich verstandig bewegen ten opzichte van hen. Niet zomaar telkens naar voren hossen en hopen dat de bal er wel eens doorheen komt. Dat is in mijn ogen ook de reden waarom hij bij topclubs achter de feiten aan liep: omdat je daar nóg meer in functie van elkaar de juiste beslissingen moet nemen. Je moet intelligent het juiste moment lezen, eerst breed lopen en dan diep. Als hij immers een meter achter zijn tegenstander vertrekt, komt hij er nog twee meter voor.”

Het ging voor Dosunmu aanvankelijk met meer vallen dan opstaan. Meelijwekkend soms om te zien hoe de Nigeriaan vaak diep terugzakte en zich dan met het leer aan de voet keer op keer te pletter liep tegen verdedigers, net omdat hij vroeger altijd gewend was om met de bal aan de voet ongestoord op doel af te stormen. “In het begin kwam hij telkens een aanval werd opgezet naar de bal toe, terwijl het eigenlijk in eerste instantie de rol van een ander is – meestal SanharibMalki – om centraal in duel het leer te bemachtigen. Dat hij telkens toch terugzakte, lag mede aan de gebrekkige aanvoer. Hij begon te twijfelen, redeneerde: ‘De bal komt toch niet, moet ik wel blijven gaan? Het is misschien beter dat ik probeer te helpen door mij aan te bieden om de bal in de ploeg te houden.'”

Zot van A

Intussen pikten de Nigeriaan en zijn ploegmaats wel op tijd en stond eens een goaltje mee en moeten ze zich niet meer schamen voor hun doelpuntentotaal. Tijdens de eerste vijf speeldagen haalden ze gemiddeld niet één goal per match, nadien steeg dat cijfer tot bijna twee. Dan wint een ploeg al eens vaker en als ook de tegenstand in het klassement het nog eens laat afweten, sluipt zo’n team zelfs de top vijf binnen, nadat heel het Kiel daar al talloze natte dromen over had. ‘k Zen zot van A, het refrein van het nieuwe clublied, tieren de fans almaar luider. De Antwerpse mentaliteit nog eens ongegeneerd tentoongespreid.

Van Veldhoven vindt dat zijn team verdiend in die top vijf staat. Toch als je de vergelijking maakt met het spel dat de andere ploegen brengen, niet als je normale standaarden hanteert voor wat een ploeg zou moeten tonen om daar te belanden. “Maar als je daar echt wilt kamperen, moet je streng genoeg zijn. Daarvoor moeten wij nog heel wat stappen zetten.” De topvijfplaats als een uitschieter in een financiële context waarbij een club met een budget van acht à negen miljoen prima presteert volgens zijn mogelijkheden als hij, zoals vorig seizoen, zesde eindigt. Zo ziet ook voorzitter Jos Verhaegen het. “Om ons seizoen na seizoen bij die eerste vijf te scharen is onze ploeg nog niet compleet en evenwichtig genoeg. Daarvoor is meer geld nodig. De vier clubs met het hoogste budget staan de laatste jaren in het eindklassement altijd vooraan. Daar kan wel eens een ploeg tussenkomen, maar geen jaren op rij.”

Maal twee

“Als je praat over constant in de Belgische top vijf eindigen, dan moet ons budget minimaal verdubbelen”, aldus Verhaegen. Niet iets wat je op pakweg twee jaar voor mekaar hebt, zou je denken. “We deden het al eens in de afgelopen jaren.” Van vierenhalf naar negen gaan is makkelijker dan van negen naar achttien. “Niet in een nieuw stadion. Potentie genoeg in de stad. We zijn tenslotte Antwerpen. Hier moet je op termijn zelfs bij de eerste drie kunnen eindigen. Lukt dat niet, dan is er niet goed gewerkt.

“Maar het stadion dat we nu hebben, dateert nog uit de tijd van de Romeinen. Eromheen heb je 220 parkeerplaatsen. 220! Voor de match tegen Anderlecht hadden we 1250 eters, maar een aanvraag voor 1800. Om maar aan te geven dat we het geld niet kúnnen binnenhalen. Spectaculair kunnen we hier niet meer vooruitgaan.

“We dienden onze plannen voor een nieuw stadion in bij de stad. Hoe die concreet ingevuld moeten worden, of Antwerp daar bijvoorbeeld ook in moet spelen, is nog niet duidelijk. Wij staan voor alle suggesties open. In elk geval zijn op het financiële vlak de middelen daar. Er moet ons nu een degelijke grond bezorgd worden, maar hebben we die, dan duurt zo’n project nog makkelijk drie tot vier jaar.

“De trein van een nieuw stadion is in 2000 vertrokken, toen er voor het EK dingen gerealiseerd werden in Charleroi, Brugge, Brussel en Luik. Antwerpen kon daar niet op springen. Ze zijn met de billen bloot gegaan voor heel Europa. Als het nu nog altijd niet mogelijk is, kunnen we de boeken beter sluiten.” S

door kristof de ryck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content