De moeilijkste tegenstander : ” Fernando Morientes. Een vreemde keuze misschien, maar Morientes in combinatie met Raúl vond ik heel moeilijk te bespelen. Veel spitsen zijn amper aanwezig bij balverlies, maar hij liet je nooit met rust. Je moest voortdurend zeer geconcentreerd zijn. Ik heb drie keer tegen hem gespeeld : twee keer verloren in Madrid, 4-1 en 5-1, en thuis gewonnen. Ik denk dat hij één of twee keer heeft ge-scoord.”

De beste ploegmaat : “Een keeper : Michel Preud’homme. Zowel qua persoonlijkheid, qua talent als qua coaching heel belangrijk voor mij. In de korte tijd dat ik met hem speelde bij KV Mechelen, stak ik vooral qua positiespel veel van hem op. Als je kijkt naar rendement, denk ik vooral aan Jan Koller. Niet de meest oogstrelende voetballer, maar de weinige keren dat hij er niet bij was, hadden wij iets van : oei, die gaan we écht wel missen. Jan was een belangrijke ploegspeler.”

De beste trainer : “Het cliché is dat je van alle trainers wat opsteekt, en dat is ook zo. Mijn visie op hoe het zou moeten, zowel qua discipline, psychologie als voetbal, leunt nauw aan bij die van Frankie. Dat is ook de reden, denk ik, dat hij mij als zijn assistent heeft gevraagd. Omdat hij dat wist. Als ik toch een trainer moet noemen, dan Fi Van Hoof. Ik was erg jong nog en dan is je progressiemarge uiteraard erg groot. De manier waarop hij het positiespel inoefende, was fenomenaal. Ik heb altijd gehoord dat hij de man was achter het grote succes van KV Mechelen, hoewel Aad de Mos de beslissingen nam en als trainer boven de groep stond. Maar qua trainingsarbeid en -intensiteit speelde Fi Van Hoof een bijzonder belangrijke rol. Ook de manier waarop de betreurde Jean DockxArie Haan opvolgde, de groep vertrouwen gaf en beter liet voetballen, op een rustige maar scherpe manier, was indrukwekkend. Maar Herbert Neumann, bijvoorbeeld, vond ik ook een goede trainer.”

Het hoogtepunt : “Dat ik een persoonlijke transfer was van Constant Vanden Stock. Als iemand die bekendstaat als een voetbalkenner je in hoogsteigen persoon een contractvoorstel doet, maakt me dat fier. Hij liet me op een vrijdagavond om negen uur naar de club brengen, waar hij me persoonlijk opwachtte om over mijn contract te onderhandelen. Ik was 23. Puur sportief denk ik aan mijn doelpunt tegen Schalke 04 ( 1-2- verlies, Uefabeker november 1997, nvdr). Lange bal van mij naar Scifo, ik spurt door in de as, krijg de bal terug, maak hem mooi dood en lob hem over de keeper. Prachtige goal ! Maar dat was niet alles. Ik liep naar cornervlag en schoof op mijn knieën, toen de halve tribune instortte. De wedstrijd lag tien minuten stil en een aantal mensen is met armbreuken afgevoerd. Sindsdien mag er geen publiek meer in die hoek. In dat ene moment zat alles.”

Het dieptepunt : “13 februari 2004 : mijn knieblessure. Het begin van het einde. Mensen die die beelden terugzien, huiveren er nog altijd van. Ook de nationale ploeg is een beetje een ontgoocheling omdat ik nooit onbetwist titularis was. Na Waseige telde alleen nog de verjonging, terwijl ik toch een sterk WK had gespeeld. Ik speelde nadien nog één, zeer goeie, tweede helft in Polen, centraal met Timmy Simons, maar thuis tegen Bulgarije zat ik op de bank en sindsdien was er van mij geen sprake meer. Ik denk dat ik op dat moment nog altijd op meer recht had dan wat ik heb gekregen. Of het met Anthuenis te maken had ? ( Glimlacht.) Die insinuatie kan inderdaad gemaakt worden, maar zelfs in mijn slechtste gedachten wil ik er niet aan denken dat het een rol gespeeld kan hebben. Het zou alleszins niet mogen. Maar niets is zeker.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content