Jean-Michel Saive, onlangs voor de 25e keer Belgisch kampioen tafeltennis, onthult onbekende verhalen uit zijn leven en carrière.

Mijn eerste trofee was die van Belgisch kampioen bij de dames… Mijn moeder was in verwachting van mij toen ze de titel in het dubbel behaalde in de B-reeks in 1969. En toen mijn broer Philippe twee jaar later geboren werd, was mijn vader nummer tien in België. Pa had kinderverlamming rond zijn tiende, kon bijna een jaar niet lopen en vandaag is zijn linkerbeen nog altijd korter en heel zijn linkerzij zwakker. Toen hij verlamd was, zei men hem dat hij nooit meer zou kunnen lopen. Toen dat geleidelijk weer lukte, is hij beginnen te tennissen en te tafeltennissen. Een deel van mijn karakter komt misschien voort uit zijn vechtlust.

“Aangezien ik al vroeg begon te reizen voor het tafeltennis, miste ik vaak lessen op school en zo hielp mijn vader met mijn huiswerk. Op een dag moest ik een opstel maken: het verhaal van meneer X. Mijn vader schreef het. Voor ik het indiende, las hij het voor terwijl we met het gezin samen aten. Het ging over een jongen van tien in een rolstoel, die op school werd uitgelachen. In de turnles mocht hij op de 100 meter 40 meter voor de anderen vertrekken, maar toch eindigde hij nog als laatste en lachte iedereen nog meer met hem. Het was een waar gebeurd verhaal. Na drie regels hadden we door dat mijn vader een relaas van zijn eigen kindertijd had gemaakt en begonnen we allemaal te janken. Vandaag heeft mijn vader de ziekte van Parkinson. Hij komt nog zelden buiten, maar af en toe is hij toch nog op een wedstrijd. Dan valt het op dat je door Parkinson niet alleen beeft, maar ook de controle over je emoties verliest. Als ik niet goed in de wedstrijd zit, gebeurt het dat hij zijn reacties helemaal niet meer kan beheersen.

“Toen mijn ouders in het weekend hun matchen speelden, was er een oom die op Philippe en mij kwam passen. Op de keukentafel mochten we pingpong spelen, maar niet op de salontafel – mijn moeder was bang dat we hem zouden breken. We legden enkele boeken als net en vlogen erin. Ik ben op een echte tafel beginnen te spelen in de zaal van de club in Ans, waar mijn moeder secretaresse was. We sloegen in een hoek samen balletjes, terwijl de volwassenen naast ons aan het trainen waren. Na drie weken werd ik opgenomen in de jongerenploeg. Ik speelde mijn eerste toernooi op mijn negende, in Eupen. Later deed ik met mijn ouders interclubs.”

Verjaagd uit Duitsland

“Op mijn dertiende speelde ik in eerste afdeling in België en won ik 90 procent van mijn matchen, tegen volwassenen dus. Ik was in Europa de tweede beste bij de cadetten. We beslisten in Duitsland te gaan spelen, in Jülich. Ik in tweede afdeling, mijn broer bij de jeugd. Mijn doel was om Europees kampioen bij de cadetten te worden. Mijn vader was informaticus in Brussel en moest dus voor zijn werk al heel wat verplaatsingen vanuit Luik doen. Daar kwamen nog twee trainingen per week in Jülich bij en mijn wedstrijden in het weekend: drie keer 160 kilometer. We staken al het materiaal in een minibus en gingen op weg. De zaterdag verbleven we in het appartement van een ploegmaat. Het eerste jaar won ik 50 procent van mijn wedstrijden. Op het einde van het seizoen was ik nummer 4 in België en Europees kampioen bij de cadetten. Doel bereikt.

“Maar de Duitsers kwamen plots met een protectionistische regel zwaaien: spelers uit andere landen, die geselecteerd waren voor hun nationale ploeg, mochten niet langer in de Bundesliga spelen. De enige buitenlanders die konden blijven, waren oude Chinezen of Zweden die niet meer meetelden. Als international moest ik vertrekken. Terugkeren naar België was niet aan de orde, omdat het niveau van het kampioenschap rampzalig was. Na drie jaar in Jülich kwam ik in Tours terecht. Op 600 kilometer van huis, terwijl ik nog altijd op de middelbare school zat. Ik miste zo nog meer lesuren. Er was toen nog geen tgv. De wedstrijden waren op dinsdag. Ik vertrok uit Luik op maandagavond naar Parijs. Ik sliep bij een ploegmaat, in een soort zolderkamertje, op een matras op de grond. De volgende morgen nam ik de trein naar Tours. Dan keerde ik ’s nachts, na mijn wedstrijden, terug naar Parijs. En woensdag sprong ik op de eerste trein naar Luik.

“Ik miste anderhalve dag school per week. In het vijfde ging het al moeilijk. Maar het zesde was waarschijnlijk het slechtste jaar van mijn leven. Tot dan had ik nooit overgangsexamens gehad, de leraars waren altijd toegeeflijk. Maar ik had de fout gemaakt om in het vierde voor de zware wiskunde te kiezen en betaalde daar een prijs voor in het zesde. Er zaten in mijn klas jongens die voorbereid werden op een ingenieursstudie. Met Kerstmis had ik 18 procent voor wiskunde. In de lente was ik voor het WK voor junioren in India een maand weg. Ondertussen had ik mijn aanvraag ingetrokken om mijn legerdienst uit te stellen en wist ik dat ik in december naar het leger moest. Als ik niet slaagde voor mijn zesde jaar was dat een ramp, omdat ik mijn legerdienst niet meer kon uitstellen. Ik raakte in paniek. Zodra ik terug was van India, volgde ik intensieve bijlessen. In mei en juni trainde ik bijna niet en oefende ik alleen nog wiskunde. Ik had daar een hekel aan, maar ik voelde vreselijk de druk. Uiteindelijk zou ik slagen, zonder tweede zit. Mijn punten voor wiskunde hebben ze me nooit meegedeeld. Ze hadden gezien dat ik hard gewerkt had, wisten dat ik daar niet verder in zou doorgaan en wilden me dus niet meer lastigvallen.”

Nachtwaker in het leger

“Eén week voor ik bij het leger kwam, speelde ik het kwalificatietoernooi voor de Spelen van Seoel. Ik sta 15-8 voor in de laatste set van de beslissende match, win met 27-25 en mag naar mijn eerste Olympische Spelen. Thierry Cabrera (ook een Belgische tafeltennisser, nvdr) is vijf jaar ouder dan ik, maar had op mij gewacht om op hetzelfde moment en op dezelfde plaats soldaat te kunnen zijn. Onze militaire opleiding was – echt waar – in Saive. Tijdens die opleiding werden de kwalificaties gespeeld voor het dubbelspel in Seoel. Het leger wilde ons niet vertellen of we eraan mochten deelnemen. Pas de vooravond van het toernooi konden ze ons om 16.55 uur melden dat we mochten. We zouden de kwalificatie met één punt missen. Na de opleiding, waar ik hetzelfde regime volgde als de anderen, hoefde ik tijdens de rest van mijn legerdienst niet veel meer te doen: 37 of 38 dagen in Belgrado, waar ik me bezighield met schroefbouten tellen. En ik deed ook een keer de nachtwacht. Ze zeiden: ‘Zelfs Eddy Merckx heeft dit gedaan, meneer!’ Van mijn legerdienst onthoud ik vooral dat ik mij ten volle kon voorbereiden voor de Spelen. In plaats van in de kazerne te blijven, deed ik stages en toernooien in China, Japan, Joegoslavië, Polen, Kroatië en de VS.

“Op de Spelen breng ik vooral tijd door met de Belgische tennissers: Olivier Rochus, Steve Darcis en David Goffin. Wellicht omdat we een sport met rackets beoefenen en dit ons onbewust dichter bij elkaar brengt, maar ook omdat we elkaar al heel lang kennen en bij gelegenheid samen golf spelen. Als er tennisspelers in de Belgische delegatie zaten, logeerden we over het algemeen in hetzelfde appartement. Ik maakte iets heel bijzonders met hen mee in 2007. België nam het in de Daviscup op tegen Australië in Luik. De zaterdag ga ik kijken, ze staan 2-1 voor na het dubbelspel. Julien Hoferlin, de kapitein, komt naar me toe en zegt: ‘Het zou schitterend zijn als je morgen bij mij op de bank zou komen zitten.’ Een opwindend idee, vind ik, maar ik wil me niet opdringen. Hoferlin en de spelers zitten er al meerdere dagen volop in en ik zou plots op het moment van de beslissende wedstrijden komen aanwaaien? Ik zeg hem dat ik akkoord ga, maar dat hij eerst aan iedereen zijn mening moet vragen.

“Ik ben amper terug thuis als hij mij belt en zegt dat het in orde is voor de spelers. De volgende dag vraagt hij me om in de kleedkamer als eerste het woord te nemen, juist voor de twee matchen. Hij zegt: ‘Ik heb vertrouwen, jij gaat de goeie woorden zeggen.’ In de kleedkamer is het muisstil, de spelers zijn 200 procent geconcentreerd. Ik begin hen peptalk in te spreken, praat over fighting spirit, leg uit dat ze niet bang hoeven te zijn van negatieve commentaren als ze niet doorgaan. Terwijl Olivier Rochus bezig is de eerste partij op zondag te verliezen, tegen Lleyton Hewitt, word ik op de schouder geklopt: ‘Het gaat helemaal niet goed met Kristof Vliegen, hij is verkrampt, zoek hem op.’ Vliegen voelt dat het 2-2 zal worden en zijn match, tegen Chris Guccione, beslissend zal zijn. Hoferlin kan zich niet met hem bezighouden, hij moet op de bank blijven om Rochus te coachen. Ik ga naar de kleedkamer. Vliegen is helemaal bleek, ingestort. Hij vraagt of ik ook soms angst heb voor een grote match. Ik stel hem gerust, leg uit dat dit normaal is en dat zelfs Justine Henin dit kent. Ik vertel hem dat Justine voor de finale op de Spelen van Athene in paniek was en me kwam vragen of ik in de tribune zou zitten, zoals bij haar andere wedstrijden, op dezelfde plaats. Zelfs zij had de behoefte om gerustgesteld te worden! Ik vertel Vliegen dat hij niet bang hoeft te zijn van de reacties van het publiek, dat de mensen automatisch achter hem zullen staan als hij zich maar weert en zijn shirt natmaakt. Uiteindelijk wint hij makkelijk en is België geplaatst.”

Rockster in China

“In 1989 kreeg ik de Unesco-wereld- prijs voor de fair play. Heeft de Belgische federatie mij voorgedragen? Ze hebben het me nooit verteld. Ik kreeg die prijs voor wat ik had gedaan tijdens de finale tegen Zweden op een ploegentoernooi in Tsjecho-Slowakije. Tegen Peter Karlsson sta ik 20-18 voor in de eerste set, als zijn bal de rand van de tafel raakt. Ik krijg het punt en win dus de set, maar meld de scheidsrechters dat de bal de tafel geraakt heeft. We spelen het punt opnieuw, ik verlies het, verlies ook de set en onze ploeg verliest de finale. In mijn team was niet iedereen blij met wat ik had gedaan. Je hebt er die fair play fantastisch vinden en anderen die zeggen: ‘Stom. Zonder dat winnen we wellicht het toernooi.’ Ik wil mezelf in de spiegel kunnen kijken als ik een match gewonnen heb. De overhandiging van de trofee, op de zetel van de Unesco in Parijs, was ontroerend. Ik trok er mijn olympisch kostuum van Seoel voor aan, er waren heel veel personaliteiten uit diverse sporten. Het was Jean Borotra die me de prijs overhandigde, een van de beroemde musketiers van het Franse tennis.

“De China Open in 1993 was een van mijn meest opmerkelijke overwinningen. Omdat ik die dag de eerste niet-Chinese speler werd die dat toernooi won, én omdat daarmee in China de Saïfou-gekte op gang kwam. Ik herinner me nog heel goed de sfeer. Na de matchbal werd het onwezenlijk koel in de zaal. Voor de Chinezen voelde het als een revolutie, een aardschok. Een vreemdeling kwam overwinnen in de bakermat van het pingpong: dat was onvoorstelbaar, onaanvaardbaar. Ik was helemaal alleen om die heel vreemde sfeer te trotseren: geen ploegmaat, geen coach, geen kine. Niet makkelijk om daarmee om te gaan. Aan de uitgang van de zaal werden de mensen gek. Als vijfhonderd Japanners een handtekening willen, staan ze kalm in de rij, heel gedisciplineerd. Vijfhonderd Chinezen is heel wat anders: zij verdringen elkaar. Dat viel niet meer te controleren, het was een onbeschrijflijk gedrang, de bewegingen van de massa maakten me bang. Uiteindelijk brachten de organisatoren me in veiligheid in een wagen en kon ik vertrekken. Twee jaar later keerde ik terug naar China voor het WK – ik was ondertussen nummer een van de wereld. Ze waren nog altijd niet gekalmeerd. Een week lang heb ik als een rockster geleefd. Zodra ik van het vliegtuig stapte, had een politieagent me al herkend en een handtekening gevraagd. Net zo aan de paspoortcontrole, aan het hotel, overal… Er stonden bewakers voor mijn kamerdeur, maar zijzelf probeerden binnen te komen voor een foto of een handtekening. Ik liet dat toe en de volgende dag kwamen ze terug met vijf paletjes om te signeren, de dag nadien met tien. Al het personeel was opgehitst. In het restaurant stortte men zich op mij. Als ik durfde buiten te gaan naar de McDonald’s, was het een en al hysterie.”

DOOR PIERRE DANVOYE – BEELDEN IMAGEGLOBE

“Na mijn militaire opleiding was ik nog geen veertig dagen bij het leger. Ik telde de schroefbouten…”

“Ik nam plaats op de bank om de Belgische Daviscupploeg vooruit te stuwen.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content