Voor de Tour werd hij tot zijn grote ontsteltenis gepasseerd, maar het komende najaar plant Björn Leukemans nog mooie zaken. ‘De tijd van het investeren is voor mij gedaan, het moet renderen.’

Toen hij drie jaar geleden in de finale van Luik-Bastenaken-Luik met Basso en Sanchez achter Boogerd, Vinokourov en Rebellin aanreed, werd Björn Leukemans gebombardeerd tot de man die de vaderlandse eer kon redden in de Ardense klassiekers. Al snel begreep de Antwerpenaar echter dat aandringen geen zin had : “Met mannen als Basso en Sanchez kon ik niet meer mee, die hebben gewoon meer cartouchen. Heel erg frustrerend was dat, maar je moet zwijgen, hé.”

Maar Leukemans bleef niet bij de pakken zitten en ziedaar, afgelopen voorjaar stak hij zijn neus wel erg nadrukkelijk aan het venster in de Vlaamse kasseiklassiekers. Gevangen in de ploegtactiek in dienst van kopman Leif Hoste finishte Leukemans twintigste in de Ronde van Vlaanderen, een week later werd hij vierde en beste Belg in Parijs-Roubaix, een wedstrijd die hij nog nooit gereden en zelfs niet verkend had. Op zijn dertigste en na jaren waarin hij van de ene ziekte in de volgende blessure sukkelde, zoekt Leukemans nog steeds naar zijn grenzen als renner.

Ondanks een sterk Belgisch kampioenschap werd hij in juli niet opgenomen in de Tourploeg. Dat zit de vinnige Leukemans bijzonder hoog, maar hij probeert zich in te houden. “Weet je, de pers belt altijd naar mij omdat ze weten dat ik mijn gedacht zeg. Dat schiet nogal eens in het verkeerde keelgat bij de ploegleiding. Ze hebben me al een paar keer op de vingers getikt. Wie gaat er op lange termijn aan het kortste eind trekken, denk je ? Ik. Dus wik ik mijn woorden.” Dat lukt. Min of meer.

Björn Leukemans : “Een week na Parijs-Roubaix zei de ploegleiding me dat ik negentig procent zeker de Tour zou rijden en dat ik moest zien dat ik in orde was. Dus dat heb ik gedaan. Ik wás ook in orde, maar in de Dauphiné begonnen ze al te panikeren : ‘Amai, die pakt de bus.’ Zien ze dan niet dat ik Cadel altijd uit de wind heb gezet, dat ik uitsluitend en alleen in zijn dienst reed ? Achteraf bekeken was ik beter één dag meegegaan in de ontsnapping, want dan had ik wel een ‘goede Dauphiné’ gereden.”

Als je zo veel met Evans in de wind hebt gereden, waarom komt hij dan niet voor je op als de ploeg gemaakt wordt ?

“In de Dauphiné zei Evans me elke dag dat hij er alles aan zou doen om mij in de Tourploeg te krijgen. Dat is blijkbaar niet gelukt. Wat mij stoort en ook ontgoocheld heeft, is dat hij me niet even gebeld of ge-sms’t heeft om het me te melden : ‘Sorry, ik heb geprobeerd, maar het is niet gelukt.’ Ik vind dat niet slim van hem. Een kopman moet voor zijn mannen zorgen. ” Robbie(McEwen, nvdr) zit anders in elkaar. De mannen die elke dag voor hem op kop rijden in de Tour, mogen rekenen op een extra- tje. Weet je, werken voor de ploeg is allemaal goed en wel, maar als je een nieuw contract moet gaan onderhandelen wordt er maar één vraag gesteld : ‘En jongen, wat heb je gewonnen ?’ Alleen daarvan hangt de waarde van je contract af.”

Is het voor jou duidelijk welke positie je inneemt binnen de ploeg ?

“Ja. Er zijn jongens waarvoor de deuren opengaan, en ik ben al lang op de deur aan het stampen en ze is nog altijd niet open. Maar ooit zal die deur eruit vallen.”

Je verkaste in 2005 van MrBookmaker.com naar Davitamon- Lotto. Vind je nog steeds dat je destijds de juiste beslissing nam door naar een grotere ploeg te gaan ?

“Sportief wel, financieel niet. Ik verdien nu nog altijd minder dan wat ik toen bij MrBookmaker kon krijgen. Sportief zijn de resultaten er wel. Drie jaar geleden kende niemand Björn Leukemans, nu weten de mensen toch al wie ik ben.”

Verdoving, nu !

Je hebt je sportief gerevancheerd voor je niet-selectie in de Tour. In de Ronde van Oostenrijk won je de koninginnenetappe over een col van 2500 meter en 18 kilometer lang.

“Ik had écht geen zin om te vertrekken naar Oostenrijk, maar ik wist dat ze me erop gingen zetten. Eerst dacht ik : de boom in, ik vertrek niet. Daar doe je alleen jezelf de duvel mee aan, dus besloot ik : ik rij heel de dag vanachter. Een keer ik in Oostenrijk was, leek me dat ook niet echt verstandig. Maar ik was niet te genieten : zágen, het was niet plezant voor de andere jongens. De Cauwer heeft me apart genomen en na dat gesprek ben ik bijgedraaid : verdomme, ik ga toch proberen hier iets uit te halen.”

Zalig gevoel wanneer je dan wint, zeker ?

Bwah, de wrange nasmaak bleef, vooral omdat de Tour nog bezig was. Het is de grootste wedstrijd en als je dan ergens anders een koers wint, spreekt dat niet aan. Nu, de Tour, dat is voorbij, ik richt mijn vizier op het najaar en de wedstrijden die ik ga rijden. Vooral eendagswedstrijden, want de ploegleiding ziet me liever niet starten in de Vuelta.”

Waarom niet ?

“Evans, Horner en waarschijnlijk McEwen starten in de Vuelta, dus zou ik mezelf opnieuw moeten wegcijferen, net als in de Dauphiné. Ik begrijp dat de ploegleiding me liever in eendagskoersen ziet meedoen voor de overwinning. Op zich is de Vuelta voor mij de perfecte voorbereiding op het WK, maar het blijft riskant om alles op die ene wedstrijd af te stemmen. Als je dan iets voorhebt, valt je hele najaar in het water.”

In het voorjaar was het ook al bijna van dattum : je ging zwaar tegen de grond in de Ster van Bessèges en brak je sleutelbeen. José De Cauwer zat in de volgwagen : hij dacht dat je dood was toen hij je zag liggen.

“We reden met het peloton tegen zeventig per uur over een hele steile vluchtheuvel. Dat ding was geasfalteerd, je kon dat moeilijk inschatten. Het was een soort S-bocht, dus ik sta recht om nog eens aan te zetten, en op het moment dat ik wil gaan zitten, stuit ik op die vluchtheuvel. Die was zo steil dat mijn zwaartepunt een beetje te ver naar voren zat en hup, ik ging over de kop.

Wat denk je op dat moment ? Waarom ik altijd ?

“Ik zág dat mijn sleutelbeen uitstak, toen heb ik eens gevoeld en wist ik hoe laat het was. Vloeken natuurlijk. Begint die dokter nog wat tegen te wringen, hij zat maar op mijn heup te duwen. Ik werd kwaad en Cauwer maar roepen : ‘Kalm, kalm !’ Wou die dokter me nog een pilletje geven tegen de pijn. ‘Niks pilleke,’ zeg ik, ‘een spuit met verdoving ! Nu !’

“En dat Franse ziekenhuis ! Niet normaal : de verf hing er van de muren, precies een kraakpand. Wonden verzorgen ? Die lieten mij gewoon in dat bed liggen. Geen hygiëne, niks. Ik mocht niet meteen weg, dus heb ik de mensen van de verzekering ook nog serieus uitgekafferd. Die vrouw heeft het mogen horen. Ze had geen ticket kunnen regelen. ‘Wat zit je daar dan te doen ?’, heb ik gevraagd. Ze wilden me daar nog een nacht houden, maar ik ben bij de mannen op hotel gaan slapen. Een paar dagen later werd ik in Herentals geopereerd. Ze hebben de plaat van de vorige sleutelbeenbreuk vervangen door een grotere die over het hele bot loopt.”

Waar haal je de moed vandaan om nog maar eens te revalideren ?

“Tja. Al dat lichamelijk leed is de reden dat ik er nu pas begin door te komen. Ik moest altijd maar opnieuw beginnen. Het verschil is : in mijn hoofd zit het nu opnieuw anders. Als liefhebber was ik iemand die de koers altijd maakte, maar toen ik cytomegalievirus en klierkoorts kreeg, kon ik de wielertoeristen nog amper volgen. Daarna onderging ik de koers veel meer, ik durfde zelf niet meer aan te vallen. Ik had die spirit niet meer. Nu is het : dáár wil ik vooraan zitten, iedereen uit de weg. De gedrevenheid, de over-mijn-lijkmentaliteit is terug.

Eigenlijk kom je nu op je dertigste pas tot volle wasdom als renner.

“Dat is zo, ik ben heel wat jaren kwijtgeraakt. Vandaar dat ik nu ook zeg : het investeren is voor mij gedaan, het moet renderen. Dat begrijpen ze wel in de ploeg, maar het financiële volgt niet. Ik moet dus nog wat op de deur blijven stampen.”

Gespierd

Je verlegde dit voorjaar het accent van de Ardense naar de Vlaamse klassiekers. Hoe is dat zo gekomen ?

“Ik speelde al langer met het idee om die wedstrijden erbij te nemen. De Amstel, de Waalse Pijl en Luik-Bastenaken-Luik zitten geconcentreerd in één week : dan mag er niet veel verkeerd gaan. Daarom wilde ik het voorjaar wat rekken. Net op hetzelfde moment kwam Frison(ploegleider bij Predictor-Lotto, nvdr) er zelf mee af.”

Je reed vervolgens een goede Ronde van Vlaanderen …

(onderbreekt) “Die had nog beter gekund.”

Je moest de benen stilhouden omdat je kopman Leif Hoste vooraan zat. Vloek je dan ?

“Op het moment zelf niet, maar als je dan achteraf ziet hoe ze je prestatie minimaliseren … Laat ik het zo stellen : in Parijs-Roubaix heb ik ervoor gezorgd dat ik vroeger weg was. Waardoor ik weer het deksel op mijn neus kreeg : ik had moeten wachten. (zucht) Ik hoef geen kopman te zijn, dat is mijn ding niet. Maar ik wil wel in bepaalde wedstrijden meer een beschermde positie.

Vorig jaar hoorde je pas drie dagen voor Parijs-Roubaix dat je mocht meerijden. Zonder specifieke voorbereiding werd je meteen vierde.

“Als je geen pech hebt, is Parijs-Roubaix een ontzettend eerlijke koers : je moet alleen maar rijden, rijden, rijden. Iedereen moet even hard trappen, zeker als er zoals dit jaar geen wind staat. Dan maakt het niks uit of je op kop rijdt of niet. Ze moeten allemaal over die kasseien stampen.”

Alle kasseispecialisten zeggen dat je van jongs af aan over de stenen moet dokkeren om het echt onder de knie te krijgen. Toch draaide jij als een van de eersten het Bos van Wallers in.

“Als dé eerste. (lacht) Ik wou vooraf niet verkennen. Ik ken mezelf : als ik dat daar zie liggen, zie ik het al niet meer zitten. Mijn instelling was : ‘Ik zie zondag wel.’ In de Ronde van Vlaanderen voelde ik al dat ik meer waard was dan die twintigste plaats. (nadrukkelijk) Die twintigste plaats was he-le-maalniet terecht. In Roubaix wist ik bij de eerste kasseien : ze rijden me hier vandaag niet naar huis. Ik heb echt gekoerst, niet te veel op economie gereden. Dat resulteerde in een vierde plaats, terwijl ik eigenlijk op het tweede schavotje had moeten staan.

Terwijl jij eigenlijk vrij licht gebouwd bent om op kasseien te rijden.

“Qua bovenlichaam ben ik een van de meest gespierde renners van de ploeg. Ik heb ook dikke billen. De meesten die goed op kasseien kunnen rijden, zijn billenmannen en ik ben een echte billenman. Parijs-Roubaix, dat is kracht in de benen : op een redelijk verzet over de stenen vliegen.

Rolf Aldag

Hoe komt het eigenlijk dat jij in het verleden alleen maar op de Ardense klassiekers werd uitgespeeld ?

“Omdat ik de Ardennen aankan en omdat ik in Luik eens voor de top vijf gereden heb. Toen ging ik pas op vijfhonderd meter voor de streep door mijn knieën. Op Saint-Nicolas reed ik weg met Basso en Sanchez. Basso en Sanchez, hé ! (lacht) Dan is het normaal dat de ploegleiding je in die richting schuift, zeker gezien ze voor de Vlaamse koersen genoeg anderen in de ploeg hadden. “Dit jaar wou ik zelf de Vlaamse klassiekers rijden. Hier zijn de hellingen maar één kilometer lang, je kan het nog halen op je kracht en explosiviteit. In de Ardennen lukt dat niet. Na één kilometer is het zoals een vis op het droge : spartelen. Met mannen als Basso en Sanchez kon ik niet meer mee, die hebben gewoon meer cartouchen.”

Hoe frustrerend vond je dat ?

“Heel erg, maar je moet zwijgen, hé ? Natuurlijk wist ik al langer hoe de vork in de steel zat, maar je kan het niet bewijzen. Rolf Aldag, dat was voor mij ook niet nieuw, hoor. Ik heb tegen die mannen nog gereden. Maar frustrerend is het wel. De mens in de straat, die kent daar geen bal van, en dan hoor je : ‘Wat was het, jong ?’ Je weet dat iedereen denkt : ‘Geen slechte coureur, maar niet goed genoeg.’ Zo zijn er veel jongens.”

Hoe komt het dat de Spanjaarden en de Italianen altijd voorlopen op het vlak van doping ?

“De Belgen zijn op dat gebied gewoon naïef. Wij zijn nooit mee geweest, in de jaren negentig ook niet. Ik ken een hoop renners die nu gestopt zijn, als ik hun verhalen hoor … Dat waren er zeven van Lotto en zeven van Vlaanderen, en die eindigden als laatste veertien. Vooraan zat het peloton op een bolleke, precies of ze reden niet, en daarachter hing een hele lange staart van renners die zich het snot uit de neus fietsten. Vervolgens zie je mannen die stoppen om te pissen terwijl jij echt aan het lóssen bent. Natuurlijk gooi je dan de handdoek in de ring.”

Of je gaat zelf ook op zoek naar dopingproducten.

(diepe zucht) Waar ga je het halen ? Hoe ? Wat ? Belgen zijn daar niet zo ondernemend in. Ze hebben lang achter gestaan. En nog.”

Er is nog altijd een wielrennen op twee snelheden ?

“Je zal het er nooit volledig uit krijgen, maar hoe meer grote namen ze betrappen en straffen, hoe meer de schrik er zal inzitten. Het is slecht voor de wielersport, maar hoe meer ze er pakken, hoe beter voor ons. Voor ons is het alweer veel plezanter koersen.”

Je merkt een verschil tegenover twee jaar geleden.

“Absoluut. Je voelt dat, je ziet dat. Jaksche ligt nu te lullen dat iedereen doping neemt : wel, dat is dikke zever. Er zijn mensen die zeggen dat je geen grote ronde kan rijden zonder doping : ook dikke zever. Ik weet wel : als je tegen zo’n bende gedopeerden moet rijden in een grote ronde, wringen ze je uit als een schotelvod. Ze zeggen dat doping ongezond is, maar die mannen zien een pak minder af dan wij.”

Dan is de verleiding om het ook eens te proberen toch groot ?

“Ik denk aan mijn gezondheid. Misschien kun je nu heel veel geld verdienen, maar wat heb je daaraan als je over twintig jaar de rekening gepresenteerd krijgt ? Ik denk vaak aan wat ik nu met mijn carrière ga doen. Dan stel je vast dat er best wel veel mensen zijn die zich totaal niet interesseren voor koers. Versta je wat ik wil zeggen ? Het is allemaal maar heel relatief.”

Wat drijft jou op de fiets ?

“Geld en eer.”

Is winnend over de streep rijden het summum als wielrenner ?

“Hmm, ik geniet meer van de dagen dat je de anderen echt pijn kunt doen. Zo hard kunnen rijden als je zelf wil, dat is het beste gevoel. Als daar winnen aan vasthangt, des te beter.

“Mijn probleem is dat ik het niet kan wegsteken als ik zo’n dag heb. Devolder is ook zo. Wij willen rijden en rijden en godver- doeme ! Die andere coureurs zien dat natuurlijk ook : ho, daar ga ik niet van winnen. Doe maar, jongen, ik zal eens wat minder op kop komen.”

Je bent geen lepe coureur.

“Ik ben het wel meer en meer aan het worden. Omdat ik besef dat er maar één soort renner betaald wordt : diegene die wint.” S

Door Loes Geuens

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content