Gisteren ging de 63ste zesdaagse van Vlaanderen-Gent van start. Met Kurt Betschart aan zijn zijde zal Bruno Risi er weer alles aan doen om de mensen te vermaken, want : ‘Dat is mijn leven, daar doe ik het voor.’

Vaak kiezen mensen voor de underdog, maar in het zesdaagsecircuit krijgt ook de sterkste van het lot opvallend veel bijval. Bruno Risi dankt die toejuichingen van het publiek aan zijn rijstijl. Explosief aanvallen, gevat counteren, het spektakel verzorgen : het hoort bij de zesdaagse en Risi kan daar als geen ander voor zorgen. Samen met zijn boezemvriend en vaste teammaat Kurt Betschart won hij al 33 zesdaagsen, een record als duo.

En ook op zijn vijfendertigste blijft Risi de winterkoning van de piste. Dat blijkt alleen al uit de uitslagen die de Zwitsers dit seizoen bij elkaar fietsten : tweede in Amsterdam, eerste in Dortmund, opnieuw eerste in München. Deze week verdedigen ze hun titel in de zesdaagse van Gent, waar ze eerder al in 1993 en 1996 zegevierden.

Gent beschikt, net als Bremen, over een kleine piste. Tijdens de voorbije twee wedstrijden, Dortmund en München, reden jullie over een langere baan. Welk verschil maakt dat uit voor de renners ?

Bruno Risi : “Een langere baan vergt meer fysiek en minder techniek. Bij een kortere geldt net het omgekeerde. In Gent moet je er vooral voor zorgen dat je aflossingen perfect verlopen. Hoe kleiner de piste, hoe belangrijker de techniek wordt. Je merkt het aan renners die weinig zesdaagsen rijden : als ze in vorm zijn, kunnen ze op een langere baan aanklampen of in het beste geval zelfs meestrijden, maar op een korte baan kijken ze na één dag al op een grote achterstand aan.”

Gent wordt nochtans als een van de fysiek zwaarste zesdaagsen beschouwd, niet ?

“Ja, omwille van het bijzonder stevige programma én omdat je net twee andere zware zesdaagsen achter de rug hebt. Misschien kan je Gent daarom wel omschrijven als de allerzwaarste.”

En niet München ?

“Het programma van München is minder lastig, maar er wordt erg snel gereden. Op je palmares staat elke zesdaagse mooi, maar München geldt als officieus wereldkampioenschap voor de zesdaagserenners. De jachten lijken wel veldslagen. Bjarne Riis nam het jaar dat hij de Tour won deel in München. Hij zei : “Dit nooit meer. Zó afgezien.”

Nu je Bjarne Riis noemt : Patrick Sercu vindt het jammer dat er in Gent geen ‘vedette’ van het wegwielrennen deelneemt. Denk jij er ook zo over ?

Nicht unbedingt. Belangrijk is vooral dat er een team of een renner uit de streek meerijdt, ein Lokalmatador, zoals Rolf Aldag in Dortmund en Robert SlippensDanny Stam in Amsterdam. Op die manier kun je meer mensen naar de piste krijgen.”

Vormt dat één van de problemen van Gent sinds Etienne De Wilde de fiets aan de haak hing ?

“Misschien wel. Anderzijds kunnen ze in Gent MatthewGilmore uitspelen. Hij krijgt nog niet het krediet van Etienne, maar het publiek accepteert hem toch al als de lokale held.”

Patrick Sercu fungeert als wedstrijdleider in Gent – net als in Amsterdam en Bremen trouwens. We horen vaak dat hij dat erg goed doet. Denken ook de renners daar zo over ?

“Jazeker. Als ex-renner weet hij wat wij aankunnen én wat het publiek wil zien. Twee tijdritten, bijvoorbeeld : de baanronde en de 500 meter. Hij weet met zijn wedstrijden de mensen te boeien en hij geldt bovendien als een vernieuwer.”

En zo heeft elke zesdaagse zijn eigen identiteit ?

Genau. Zo geldt Dortmund als de eerste grote afspraak. Je kan het vergelijken met Milaan-Sanremo op de weg. En vlak daarna volgen nog twee klassiekers : München en Gent. Daarna gaat de riem er even af tot Bremen, waar in januari het tweede luik van start gaat.”

Is er veel veranderd sinds je in 1991 het zesdaagsecircuit instapte ?

“Absoluut. Toen wij begonnen, reden we veel langer maar minder snel. De organisatoren zagen in dat de toeschouwers liever kortere wedstrijden zagen, waar de renners constant het volle pond geven. In Kopenhagen staat nog een ploegenkoers van 100 minuten op het programma, maar in de meeste andere zesdaagsen rijden we maximaal één uur zonder onderbreking. We rijden niet meer tot drie, vier uur, maar tot één uur, halftwee. Bovendien wordt er voor meer afwisseling gezorgd.”

Je benadrukt het positieve. Veranderden er ook dingen waar je minder tevreden over bent ?

“De organisatoren ondervinden steeds meer moeilijkheden om volk naar de wedstrijden te krijgen. Het aanbod aan sporten en andere vrijetijdsbestedingen is veel groter dan vroeger. De mensen kunnen tegenwoordig ook vaak gewoon thuisblijven en met de voeten op de bank en een glaasje bier voor tv de zesdaagse volgen.”

Wat moet er volgens jou gebeuren om meer toeschouwers te lokken ?

“Sport moet centraal blijven staan, maar men moet meer bieden dan dat. Een zesdaagse moet een volksfeest zijn waar er voor amusement, vertier en muziek gezorgd wordt, een kermis waar ook gastronomie een rol speelt. Om de zesdaagse van Gent niet te laten doodbloeden, moeten ze nog meer aandacht gaan schenken aan de randactiviteiten. De laatste twee, drie jaar maken ze er werk van door de hal te verfraaien en de vips een lekkere lunch aan te bieden. Vandaag de dag gaan de mensen niet meer voor een periode van zeven, acht uur een stadion binnen om alleen maar sport te bekijken. Ook al biedt een zesdaagse als sport op zich afwisseling, dan nog wil het volk meer, iets anders.”

In Dortmund en Bremen hebben ze dat begrepen.

“Inderdaad, in Bremen zelfs tot in het extreme : das ist wie ein Oktoberfest. De renners bieden er sport van topniveau, maar de meeste toeschouwers in Bremen komen enkel en alleen voor de randactiviteiten. Voor ons maakt dat niet uit. Bovendien : hal 1, waar de piste ligt, telt een capaciteit van ongeveer 7000 toeschouwers, terwijl ze er per dag bijna 25.000 tickets verkopen. De mensen kunnen met andere woorden sowieso niet allemaal in de hal waar wij rijden.”

Reageert het publiek overal nog even enthousiast als vroeger ?

“Daarover mogen we niet klagen. In Dortmund heerst er elk jaar een aangename ambiance en ook tijdens de openingswedstrijd van het seizoen was de stemming opperbest. Er kunnen in Amsterdam weliswaar maar een tweeduizendtal toeschouwers binnen, maar de zaal zit wel altijd gezellig vol, wat de sfeer bevordert.”

Veranderde de verhouding tussen de renners in die twaalf jaar dat je als prof op de piste koerst ?

“Er ontstaan nog steeds goede vriendschapsrelaties tussen renners. Met Silvio Martinello kon ik het uitstekend vinden, bijvoorbeeld. Nu hebben we een heel goede band met Robert Slippens en Danny Stam, die dezelfde verzorger hebben. Wat wél wijzigde : vroeger zaten we na een wedstrijddag samen, dronken een biertje – of drie, vier ( grijnst) – en lachten. Dat gebeurt niet meer. Omdat de wedstrijden harder geworden zijn, voelt iedereen zich blij als hij om twee uur in zijn bed ligt.”

Is de concurrentie daardoor scherper geworden ?

“Mede daardoor. De belangrijkste reden daarvoor vormt het kleinere aantal zesdaagsen tijdens de winter. Met nog slechts acht meetings, waarbij Grenoble en Dortmund op hetzelfde ogenblik gehouden worden, mag je al zeer tevreden zijn met één overwinning per seizoen. Als de vier topteams – KappesBeikirch, Slippens-Stam, Gilmore- Mc Grory en wij – aan de start komen, mogen de andere ploegen de zege eigenlijk al uit hun hoofd zetten.”

Hoe moeilijk is het als je die eerste zesdaagse-overwinning van het seizoen beet hebt, om je mentaal weer op te laden voor de volgende ?

“Dat gaat wel, hoor. We vinden telkens weer de motivatie om opnieuw voluit voor de winst te gaan. Bovendien zorgt het voor extra mentale kracht als je weet dat je in vorm bent. Dan wil je op dat elan doorgaan. Wij pakten in Dortmund onze eerste zege van het seizoen en in München gingen we er opnieuw voor.”

Beleef je nog altijd evenveel plezier aan je sport ?

“( Met klem.) Zeker. Ik vind het erg plezant om voor een publiek te rijden, probieren die Leute zu begeistern. Dat is mijn leven, daar doe ik het voor.”

Mocht je opnieuw kunnen beginnen, zou je dan niet proberen om op de weg carrière te maken ?

“Nee, auf keinen Fall. Ik zou niets veranderen. Als amateur was ik nochtans een meer dan behoorlijk wegrenner. Maar ik ben een beetje een entertainer en op de weg gaat dat niet. De toppers uit de Ronde van Frankrijk voelen uiteraard ook de euforie van de mensen, maar nergens kan je zo lang, een hele avond lang, de toeschouwers vermaken als op de piste. Dat is hetzelfde als op een podium staan. Daarom tracht ik ook voortdurend agressief te rijden, om de mensen te amuseren.”

Ben je tevreden over je carrière ?

“Ja.”

Vierendertig zesdaagse-overwinningen oogt heel mooi, maar iemand met jou klasse zou er misschien meer kunnen behalen.

“Het hangt ervan af hoeveel je er rijdt. Reken even mee : recordhouder Patrick Sercu won 88 zesdaagsen van de 223 waaraan hij deelnam. Ik won met Kurt Betschart 33 keer op ik meen zo’n 112 wedstrijden. Zoveel slechter is dat niet.”

Waarom wilde je nooit met iemand anders rijden ?

“In de eerste plaats omwille van onze hechte vriendschapsband. Kurt en ik gingen samen naar school, zaten in dezelfde klas, begonnen op hetzelfde moment met wielrennen, doorliepen alle jeugdcategorieën samen, werden samen prof en legden ons samen toe op de zesdaagsen. Na al die jaren, en dat is meteen de tweede reden waarom geen van ons beiden met iemand anders koppel wil vormen, heerst er een blinde verstandhouding tussen ons. We moeten niet communiceren bij de aflossingen of tijdens de wedstrijd. Alles verloopt harmonisch.”

Er is ook de familieband, niet,

“Nee, dat klopt niet. Kurt had gedurende tien jaar een relatie met mijn zuster, maar hij is nooit met haar getrouwd. Altijd weer hoor je dat verhaal over de schoonbroers, dat ik getrouwd zou zijn met de zuster van Kurt. Dat klopt dus niet. Aan jullie om dat verhaal uit de wereld te helpen ( lacht).”

Zou jouw palmares er niet…

“( Pikt onmiddellijk in.) Met af en toe een keer Martinello, Gilmore of McGrory aan mijn zijde zou ik wellicht nog vaker gewonnen hebben. Maar ga je een keer op zo’n aanbod in, dan bestaat de kans dat organisatoren elke keer weer gaan vragen om met iemand anders in zee te gaan. Nu weten ze : Bruno en Kurt vormen een vast duo, we moeten niet proberen ze uit elkaar te halen, want dat lukt toch niet. Eén keer maakten we een uitzondering, omdat Patrick Sercu in een noodsituatie verkeerde, ik reed toen in Gent met Etienne De Wilde. Maar we lieten duidelijk verstaan dat we dat echt maar één keer zouden doen.”

Op het WK begin augustus reed je in de ploegkoers aan de zijde van Franco Marvulli. Hoe kwam dat ?

“Normaal zouden Marvulli en Alexander Aeschbach samen rijden, maar vijf dagen voor het WK kwam Aeschbach zwaar ten val. De bondscoach belde me toen op met de vraag of ik kon inspringen. Ik antwoordde hem dat ik wel over een goede conditie beschikte, maar dat ik helemaal niet voorbereid was om op de piste te rijden. Ik twijfelde en vroeg wat bedenktijd. Mijn vrouw praatte op me in. Ze zei : “Twaalf jaar geleden werd je voor het eerst wereldkampioen ( in de puntenkoers, nvdr), ook in Stuttgart. Dat is een goed teken.’ Ik heb naar haar geluisterd ( lachje).”

Gelukkig maar, want jullie werden wereldkampioen. Zonder veel problemen, zelfs ?

“Alles zat mee : we kenden het nodige geluk en op het juiste moment namen we de juiste beslissing.”

Hoe kwam het eigenlijk dat jij oorspronkelijk niet in de selectie voor Stuttgart zat ?

“Ik wou deelnemen aan de puntenkoers, maar ik moest me daarvoor kwalificeren in de wereldbekerwedstrijd in Mexico. Een week voordien werd ik ziek en met koorts op een hoogte van 2000 meter gaan koersen, heeft natuurlijk geen zin. Daarom stond ik pas op de reservelijst voor Stuttgart. Voor de madison ( ploegkoers, nvdr) toonden Kurt en ik geen interesse. We startten al verscheidene keren op een WK, maar onze beste prestatie bleef beperkt tot een bronzen medaille in Bogotá in 1995. We wilden daarom de kans geven aan een jong, talentvol duo als Marvulli-Aeschbach.”

Jonge talenten die bij de profs meteen helemaal doorbreken in het zesdaagsecircuit zijn schaars. Jullie wonnen al na een jaar jullie eerste zesdaagse. Dat zie je niet meer.

“Het komt door de veranderingen in de laatste tien jaar die ik schetste. Er wordt veel sneller gereden, wat het voor jonge renners heel wat moeilijker maakt om zich onmiddellijk met de top te meten. Met Dimitri De Fauw en Iljo Keisse telt jouw land momenteel twee beloftevolle jongens. Ik hoop voor Gent en voor het hele zesdaagserennen dat ze hun sterke resultaten kunnen bevestigen bij de profs. Maar in de eerste jaren al meestrijden voor de overwinning is zeer moeilijk.”

Slippens en Stam deden er vier jaar over om hun eerste zege te pakken.

“Dat is ook heel goed. Heb je op je achtentwintigste, in het geval van Slippens, je eerste zesdaagsezege beet, dan is dat absoluut niet slecht.”

De mensen wachten een beetje op nieuw bloed, want dezelfde namen keren altijd maar terug in de zesdaagse.

“Dat geldt toch ook voor de Tour ? Wielrenen vraagt inhoud, wat je moet kweken met de jaren, en het vergt tactisch inzicht, wat je moet leren. Renners die snel fietsen, kan je niet zomaar vragen om een stap opzij te zetten omdat er een keer een andere zou winnen. Vroeger zag je net hetzelfde : Danny Clark stond twintig jaar lang aan de top, Etienne De Wilde achttien.”

Heb jij op je vijfendertigste het gevoel dat je nog altijd even sterk bent als pakweg drie, vier jaar geleden ?

“Moeilijk te zeggen. Deze zomer trainde ik stevig, waardoor de vorm tijdens de eerste zesdaagsen zeer goed was. Maar in vergelijking met enkele jaren geleden boette ik wel aan snelheid in. In een sprint om de punten ben ik wél nog snel, maar voor de baanronde, bijvoorbeeld, merk ik dat mijn explosiviteit is afgenomen. Je hebt op je vijfendertigste ook meer training nodig dan wanneer je jonger bent. En meer rust. Tien jaar geleden kon ik op de vooravond van een wedstrijd gerust even doorzakken – zonder te overdrijven, natuurlijk. Nu moet ik me daar niet meer aan wagen. In de jachten of in tactisch oogpunt betekent ouderdom dan weer geen nadeel. Je gebruikt je ogen beter, rijdt niet meer met het breekijzer, meer op het gevoel : afwachten en op het juiste moment toeslaan. Vroeger vlamden we er bijwijlen op los als paarden met oogkleppen op. Het lukte soms ook, maar we verspeelden veel meer krachten dan nu.”

Dat je snelheid in de klassementssprinten nog niet afbotte, bleek vorig jaar in Gent nog, toen je in de finale de laatste drie moest winnen en dat ook deed. Niet getwijfeld of je niet beter zou proberen een ronde te pakken in plaats van alles op de sprints te zetten ?

“Nee, ik voelde me zegezeker tegen Gilmore. Het laatste uur hield ik hem in het oog ( met een glimlach) en mijn killerinstinct merkte dat hij meer kapot zat dan ik. Een risico, akkoord, maar een ronde trachten te nemen houdt nog een groter gevaar in. Lukt het niet en wordt je gegrepen, dan volgt gegarandeerd een tegenaanval en mag je het vergeten om die nog te beantwoorden.”

Danny Clark en Etienne De Wilde gingen door tot ze de veertig gepasseerd waren. Ga je het ook zo lang volhouden ?

“Zó lang niet. Etienne en zeker Danny vormden uitzonderingen. Maar als ik gezond blijf, wil ik toch nog vier jaar zesdaagsen rijden. Dat moet lukken. Martinello stopte vorig jaar toen hij veertig werd en hij behoorde nog altijd tot de beste renners.”

Voel je je voldoende gerespecteerd als baanwielrenner, financieel ook ?

“Ja, ondanks de moeilijke economische tijd waarin bedrijven ook qua sportsponsoring op hun tellen letten. Kurt en ik beseffen dat we ons in een luxesituatie bevinden, want we vonden uitstekende Zwitserse privé-sponsors. Zoiets is niet evident, het bewijst dat onze prestaties waardering krijgen en dat we ons goed presenteren.”

Wegrenners laten zich soms al eens spottend uit over de zesdaagsen : ‘Het is één grote show, waarbij alles op voorhand geregeld is.’ Hoe reageer je daarop ?

“Ik vertelde je over Bjarne Riis en München. Hij zei niet alleen : ‘Dit nooit meer.’ Hij voegde er ook nog aan toe : ‘Dit is zwaarder dan drie keer na elkaar de Ronde van Frankrijk rijden.’ Hij was weliswaar geen specialist, maar toch een heel goede baanrenner. Zo’n uitspraak vervult me als zesdaagserenner dan ook met trots.”

Gebeurt het nooit dat renners afspraken maken voor de wedstrijd ?

“Tijdens minder belangrijke disciplines kan het voorvallen dat de topteams onder elkaar beslissen van niet mee te strijden voor de punten. Maar in de jachten geldt dat in geen geval, is er van onderlinge deals geen sprake. Omdat er nog zo weinig zesdaagsen overblijven, worden er geen wedstrijden meer gereden als voorbereiding op andere. Tien jaar geleden konden we zeggen : we doen het in Bordeaux wat rustiger om ons te sparen voor Gent. Nu gaat iédereen áltijd voluit.”

door Roel Van den broeck

‘In Gent moeten ze meer aandacht schenken aan de randactiviteiten.’

‘De tijd dat we na een wedstrijd nog een biertje dronken, is voorbij.’

‘Ik wil nog vier jaar doorgaan.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content