Hij worstelde zich door twee en een half jaar blessureleed, is vijftienvoudig nationaal kampioen en geeft in februari afspraak op het WK in Zeddam. Richard Groenendaal, veel meer dan ‘die Hollander’.

December 2002. Op zomaar een veldcross ergens te lande staan we te koukleumen in afwachting van een uur spektakel wanneer naast ons ei zo na een vechtpartij ontstaat. Een ietwat deftig uitziend koppel heeft het gewaagd om pal voor de neus van een lichtjes beschonken ‘doorgewinterde supporter’ plaats te nemen. “Bol het af”, toetert hij rood aangelopen. “Ik sta elke week op de cross, ík ben supporter, jullie kennen er níks van, wat geeft júllie het recht om hier te staan ?” Gevolgd door krachttermen niet voor publicatie vatbaar. De mannelijke helft van het koppel wil duidelijk nog even weerwerk bieden, maar laat zich dan toch maar zachtjes wegleiden door zijn geschrokken wederhelft.

Een uurtje later strijden de aanstormende leeuwen Sven Nys en Bart Wellens om de overwinning. In de achterhoede vecht Richard Groenendaal zijn eigen kleine oorlog uit. Waar hij ook rijdt op het twee en een halve kilometer lange parcours, het boegeroep achtervolgt hem als een oorverdovende echo. In stereo. De ‘doorgewinterde supporter’ gaat flink uit de bol, daagt de Nederlander schaamteloos uit wanneer die voorbijkomt. “Godverdomme”, sist Groenendaal en valt. Wanneer hij zijn fiets vast grabbelt, stijgt gelach op. Enkele weken later doet Groenendaal in Diegem wat de meesten onder ons al veel sneller hadden gedaan : hij deelt een welgemikte rechtse uit.

Ondertussen zijn de gemoederen bedaard en kan Richard Groenendaal weer op een normale manier zijn wedstrijden afwerken. 34 is hij intussen en stilaan een oudje in het veldritmilieu. Maar aan gretigheid heeft de Brabander nog geen spatje ingeboet. Overwinningen worden nog steeds uitbundig gevierd, en als Groenendaal slecht rijdt, baalt hij als een stekker. In eigen land staat hij al jaren op eenzame hoogte. Hij werd acht keer Nederlands kampioen bij de elite (1994, 1996, 1998, 2000, 2001, 2003, 2004 en 2005), drie keer bij de amateurs, twee keer bij junioren en één keer bij de nieuwelingen. O ja, en in 1997 werd hij ook Nederlands kampioen mountainbiken.

Richard Groenendaal is de enige buitenlander die de hegemonie van de Belgen de laatste jaren op regelmatige basis kon doorbreken. Hij won negentien Superprestigewedstrijden en twee keer het eindklassement van de Superprestige. Daarbij komen dertien overwinningen in wereldbekercrossen en drie eindklassementen in de wereldbeker. En er was natuurlijk het wereldkampioenschap van Sint-Michielsgestel, waar het gesnotter van Sven Nys en Mario De Clercq bijna deed vergeten dat er die dag in zijn eigen dorp echt geen maat stond op Groenendaal. Vorig seizoen bleef de teller op een schamele vier steken : Niel, Surhuisterveen, Heerlen en – uiteraard – het Nederlands kampioenschap.

Richard Groenendaal : “Vorig jaar, rond deze periode, is het misgelopen. Ik was goed aan het rijden, ik won in Niel. In Pijnacker was ik al bijna zeker van de overwinning toen ik van dat bruggetje in het water viel. Ik verloor de wedstrijd en dat heeft me mentaal compleet geknakt. Mijn geduld was weg, ik was de kluts kwijt. Ik kon dat verlies niet verwerken. Ik ben in de fout gegaan en heb mezelf helemaal kapot getraind. En toen was heel het seizoen over.”

Dat zoiets een man met vijftien jaar ervaring nog overkomt.

“Alle topsporters kennen dat gevoel : als er iets niet lukt, ga je toch twijfelen. Het blijft heel moeilijk om een evenwicht te vinden. Ik ben van nature uit iemand die heel graag wil, ik ben gretig, impulsief. Dan maak je veel fouten.”

Je sukkelde de afgelopen jaren ook met een zware knieblessure. Is die intussen helemaal hersteld ?

“Ja, sinds augustus van dit jaar. In januari 2003 ben ik in Sint-Niklaas met mijn knie op een scherpe rand gevallen en daar heb ik een goede twee en een half jaar last van gehad. De patellapees was ontstoken, slijmerig geworden. Ze kreeg de vorm van een zandloper, heel dun in het midden. De enige remedie was rusten en de doorbloeding activeren. Dat heb ik gedaan met elektrische schokjes en dat soort dingen. Driekwart jaar heb ik allerlei therapieën gevolgd en toen had ik er genoeg van. Voor mijn gevoel hielp het toch allemaal niks. Dan komen we weer bij dat puntje geduld : het doet vandaag pijn en gisteren moet het beter zijn (lacht).

“Een specialist vertelde me dat ik nooit meer zou fietsen. Maar een andere dokter zei dan weer dat het wel zou lukken. Ik heb daar toen niet zo bij stilgestaan, dat mijn carrière over kon zijn. Als het zo is, is het zo. Daar had ik me bij kunnen neerleggen, ik ben niet iemand die depressief wordt omdat hij niet meer kan fietsen.”

Maar je besliste om door te gaan.

“Ik dacht : ik probeer gewoon en dan zie ik het wel. In 2003 kon ik de hele zomer niet fietsen. Daarna ben ik toch gewoon de winter ingegaan. Ik had altijd pijn, maar ik werd er niet door gehinderd. Iedere week is die pijn een heel klein beetje minder geworden, tot hij afgelopen zomer helemaal weg was.”

Leer je daarmee omgaan, fietsen met pijn ?

“Ja, zeker. Bij iedere trap deed het pijn, maar ik hield mezelf voor : het wordt niet erger, dus ik ga door. Slechter kan het toch niet worden (lacht). Ik kan toch niks meer kapot rijden. Kijk, als ik 20 was geweest, had ik dat niet gedaan.”

Voel je dat je ouder wordt ?

“Ach, je vlakt wat af. De pieken worden iets minder, maar de dalen ook.”

Piek je meer naar specifieke wedstrijden, zoals Erwin Vervecken ?

“Pieken, dat woord heb ik eigenlijk nooit echt gesnapt (lacht). Ik snap de bedoeling er wel van, maar het is me nooit gelukt. Ik lees wel eens iets van trainers die zeggen : nu is mijn renner zoveel procent en hij wordt nog zoveel. Dan denk ik : hoe weet die man dat nou ? Is je renner volgende week zoveel beter omdat hij deze week tien sprintjes moet doen ? Dat maak je mij niet wijs. Ik geloof wel in periodiseren, waarbij je een bepaalde tijd hard traint en minder presteert in de wedstrijden om het nadien wat kalmer aan te doen op training zodat je frisser bent in de competitie.”

Veldrijden is in Vlaanderen ontzettend populair geworden. Haal jij motivatie uit die grote publieke belangstelling ?

“Ja en neen. Gisteren heb ik na de verkenning nog tegen een paar collega’s gezegd : de mensen komen niet meer voor ons. De grote massa komt voor het evenement, om een glas bier te drinken. Het publiek is anders dan vroeger, de organisaties worden commerciëler. Het brengt meer vips, meer sponsors en meer geld in de sport en dat is natuurlijk ook belangrijk. Maar of ik daar mijn motivatie uithaal ? Neen. Je hebt wel je vaste groep supporters en het doet deugd dat zij er staan. Stel je dat bij mij niet voor zoals in België, waar supporters met een hele bus afkomen. Mijn vaste kern telt zo’n vijfentwintig mensen.”

Een aantal jaar geleden had je heel veel last van Belgische supporters die je verbaal en soms zelfs fysiek lastigvielen.

“Dat is helemaal weg. Je hebt er altijd die denken dat ze leuk zijn door iets te roepen, maar de echte pesterijen dateren van 2002, toen het wereldkampioenschap in Zolder was. De media speelden daarop in : er moesten en zouden drie Belgen op het podium staan en als dat niet het geval was, was het mijn schuld (lacht).”

Het moet vreselijk zijn om week na week te worden uitgejouwd.

“Leuk was het niet, neen. Vooral niet als het dan ook nog eens tegenzit. Kijk, als ze ‘stomme Hollander’ staan te roepen en je rijdt van de ene winst naar de andere, dan antwoord je gewoon : ‘Wie is er hier stom ?’ Maar als het allemaal tegenzit, dan kraak je op een gegeven moment : ‘Waarom probeer ik nog ? Ze willen toch niet dat ik goed fiets.’ Ik heb dat jaar niet meer ontspannen kunnen fietsen. Niet dat ik bang was dat ze me van de fiets zouden duwen of trekken, maar je voelt dat je niet gewenst bent, hé. Dat weegt op je prestaties.”

Er zijn sporters die daar net kracht uit putten. Lance Armstrong bijvoorbeeld.

“Mario De Cercq had dat ook gekund, mijn vader misschien ook. Bij mij werkt dat averechts, ik blokkeer. Ik ben een gevoelsmens : bij mij moet alles een beetje kloppen, ik kan het best presteren als ik me op mijn gemak voel. Er zijn sporters die op de fiets gewoon de knop omdraaien en een andere persoonlijkheid krijgen. Ik heb dat niet. Mario De Clercq, die kon door een muur heen rijden als het moest. Dat heb ik bij mezelf nooit kunnen teweegbrengen.”

De Clercq leek er ook geen behoefte aan te hebben om geliefd te worden door zijn collega’s. Het kon hem gewoon geen barst schelen wat ze van hem dachten.

“Dat is de laatste jaren wel gebleken. Als je met zo’n affaire geconfronteerd wordt en je gaat dan nog gewoon je wedstrijdjes fietsen… (lacht). Dát zou ik niet kunnen. Hij deed alsof er niets aan de hand was. Vorig jaar reed hij zijn laatste wedstrijd in Surhuisterveen. Bij de opwarming ging ik even naast hem rijden, Mario had toen net die baan bij die Blososchool. Ik vraag : ‘Mario, met zo’n affaire aan je broek, dat kan toch niet dat je daar leraar bent ?’ ‘Ze hebben niks’, zei hij. ‘Er is niks aan de hand.’ Als nuchtere Nederlander denk ik dan : iemand die op die manier op teletekst staat, kan bij ons nooit leraar worden bij de jeugd, hoor.”

Wat denk je als sportman wanneer je leest dat De Clercq in 2002 meer dan dertig keer epo gebruikte in aanloop naar zijn titel in Zolder ?

“Eigenlijk niks. Want op dat moment wist je het ook al.”

Hoe dan ?

(Aarzelt.) “Tja, het eerste jaar dat hij wereldkampioen werd (in 1998, nvdr), domineerde ik het seizoen. Ik won zeventien wedstrijden. Maar hoe dichter het WK kwam, hoe moeilijker het voor mij werd om te winnen. Op het WK reed hij me – zoef ! – voorbij. Dan weet je dat er iets niet klopt. Als ik dan echter begin te roepen, dan ben ik de slechte verliezer. Mijn vader heeft me altijd gezegd : ‘Je kan rommelen met van alles of je kan een lange carrière uitbouwen.’ Voor mij was de keuze snel gemaakt en de rest moet je accepteren. Ik heb altijd geprobeerd om geen energie te verspillen aan wat iemand anders doet.”

Veel wegrenners kunnen zich nog precies het moment herinneren waarop epo zijn intrede deed in het peloton, namelijk toen de Gewissploeg plots iedereen op een hoopje reed. Was er in het veldrijden ook zo een moment ?

“Achteraf gezien wel, ja. Het jaar dat Bramati in één keer alles kapot kwam rijden. Ik herinner me nog goed de wereldbeker in Wangen. Ik was echt niet slecht op dat moment en Bramati rijdt me bergop zo los uit het wiel, met zijn draadbanden met vier atmosfeer erin. Een tijd later zat ik een video te bekijken van het jaar voordien en toen kwam hij in beeld omdat we hem in Wetzikon drie ronden voor de finish dubbelden. Een paar jaar later werd duidelijk hoe de vork in de steel zat. Dat is de harde realiteit.”

Vorig jaar werd jij in Loenhout nog geconfronteerd met een andere harde realiteit : je maakte een fout in de materiaalpost, werd gedeclasseerd en kon de eerste plaats in de GvA-trofee en het bijbehorende prijzenpakket op je buik schrijven.

“Op zich heb ik daar niet zo’n moeite mee, want ik had die trofee waarschijnlijk toch niet gewonnen. Waar ik me wel echt boos om kan maken, is het feit dat de commissarissen zich niet kunnen inleven in de wedstrijd. Dat is een probleem. Ik werd gehinderd bij het inrijden van de pits door een gedubbelde renner die dwars stond in de modder. Ik moest wisselen, want mijn derailleur liep vast en dus ben ik over de draad heen gestapt. Ik weet ook wel dat ik dat niet mag. Dat weet ik al jaren. Ik heb Adri van der Poel ook wel eens uitgelachen.”

Hoezo ?

“Hij zat in de commissie cyclocross die besliste dat je verplicht moest wisselen in de materiaalpost. De eerste de beste wedstrijd zat hij zo kapot dat hij twee keer door die pits heen liep zonder van fiets te wisselen. Halen ze hem uit koers natuurlijk. Dat weet iedereen, dat het niet mag. Maar in Loenhout vond ik : ik word gehinderd, ik ben in mijn recht, nu mag ik over die draad stappen.

“Weet je wat het probleem is ? Er staat een commissaris op de post en er zit er eentje op de jurywagen. Met die klote-gsm’tjes van tegenwoordig gaat dat dan als volgt. Zegt die commissaris op de post : ‘Ik zie dat Groenendaal een ónreglementaire wissel doet.’ Dus die commissaris op de jurywagen (doet alsof hij door een dik boek met reglementen bladert) : ‘On-re-gle-men-tai-re wis-sel… uit koers !’ Speaker, televisie : ‘Groenendaal moet uit koers !’ Als die commissaris gewoon wacht tot na de wedstrijd en de zaak bespreekt met mij, met de jongen die daar stond en met de commissaris aan de post, dan had hij zijn mening nog kunnen terugdraaien.”

Je hebt je de afgelopen jaren ook vaak geërgerd aan nieuwigheden als wasbordjes en greppels op de parcoursen.

“En bruggen ! Ze bouwen allemaal bruggen tegenwoordig. In Hamme-Zogge was ook zo’n wasbord gepland, maar uiteindelijk zijn het twee heuvels van een meter hoog geworden. Rij je in een mooi maïsveld, een prachtig stuk ouderwetse cross waar je flink snelheid kan maken, maken ze twee bulten waarvoor je in de remmen moet. Dat maakt het alleen maar makkelijker, want je hoeft niet meer te trappen. Je kúnt niet trappen, want dan vlieg je drie meter de lucht in.”

Wat is voor jou een mooie, ouderwetse cross ?

“Een mooie cross is eentje waar zo’n beetje van alles in zit : een beetje op en af, draaien en keren, hard fietsen, stukje lopen. Persoonlijk heb ik het dan liefst zoals dit jaar op de Koppenberg : geen echte modder, maar een dun glibberlaagje erbovenop, zodat je een beetje kunt sturen, een beetje moet uitkijken wat je doet. Dat je toch voelt dat er weerstand op je wielen zit. Zo heb ik het veldrijden geleerd, als manneke van 14 jaar. Toen deden we nog niet aan – zoals ik het nu noem – bmx. Maar iemand als Nys is er natuurlijk bij gebaat. Voor Nys is zo’n crossje niks, want daar is híj dan weer mee opgegroeid.”

De basis blijft : één uur in het rood rijden.

“Ja, en dat is talent. Dat kan je niet trainen, het moet in je zitten. Je moet het melkzuur kunnen verdragen. Er zijn renners van wie de benen gewoon blokkeren als ze in het rood komen. Een veldrijder mag dat niet hebben. In de cross doen mijn benen nooit pijn. Op de weg wel, als ik een tijdrit moet rijden bijvoorbeeld. Om die snelheid te kunnen halen moet je een grote versnelling draaien en daar heb ik de kracht niet voor. Dus krijg ik het in mijn benen en in mijn bil en in mijn rug en dan kan ik niet meer de hartslag halen die ik in een cross rij. In een cross blijft mijn hartslag hoog omdat mijn benen niet kapotgaan. Na het WK in Koksijde (in 1994, nvdr) heb ik drie dagen buikpijn gehad. Van het diep gaan. Maar mijn benen, die deden geen zeer (lacht). Toen wist ik dat cross mijn specialiteit was.”

Wat zijn jouw ambities voor dit jaar nog ?

“Ik zou graag een paar mooie wedstrijden winnen. En het WK in Zeddam. Ik zou het mooi vinden om daar nog eens op het podium te staan. Dat is een doel, ja. Het is geen super-Groenendaalparcours, wel een mooie cross. Voor de rest kijk ik vooral uit naar de Nederlandse crossen. Ik ben toch een beetje het uithangbord van het veldrijden in Nederland, ik kan beter een wedstrijd winnen in Nederland dan in België. Voor mijn gevoel doet dat me toch nog steeds meer.” l

LOES GEUENS

‘DE PIEKEN WORDEN IETS MINDER, MAAR DE DALEN OOK.’

‘Op het WK in 1998 reed De Clercq me – zoef ! – voorbij. Dan weet je dat er iets niet klopt.’

‘de commissarissen kunnen zich niet inleven in de wedstrijd. Dat is een probleem.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content