Wim Van Huffel, Belgiës nieuwe klimtalent, kijkt reikhalzend uit naar het Belgisch kampioenschap zondag in Saint-Hubert. ‘Die driekleur is de schoonste trui die er bestaat.’

Na twee keer rinkelen neemt Wim Van Huffel zijn gsm op. Een interview, deze week ? Kom maar af, dag en uur zelf te kiezen. Waar ? Bij hem thuis natuurlijk. “Ik woon wel op zo’n klein wegeltje. Bel me als je aan de kapel in Meilegem staat, dan kom ik je wel halen.” Van Huffel is nog zo’n lekker ouderwets beleefde renner. Hij klinkt wat bedeesd, maar achter die jongensachtige schroom ontwaren we al vlug een man die verdomd goed weet wat hij waard is. Zo eentje die een doel aanprikt en het dan nog waarmaakt ook. Van Huffel is recht voor de raap en neemt, als het moet, harde beslissingen. Zoals die om volledig te breken met zijn ouders. “Ik zeg liever niet waarom. Het is iets van de laatste jaren. Ik vind het moeilijk, maar ik probeer er zo weinig mogelijk aan te denken. Gelukkig heb ik goede schoonouders. Ze zijn mijn grootste supporters en dat maakt veel goed.”

In afwachting van hun nieuwe woonst, die ze momenteel bouwen in Bavegem, woont Wim Van Huffel met zijn echtgenote Nathalie in een minuscuul huisje aan het einde van het wegeltje. De living staat volgestouwd met flessen champagne, knuffeldieren, bloemstukjes en andere prularia. “Allemaal cadeaus”, glundert Van Huffel. Het kan verkeren. Werd er vorig jaar door pers, publiek en bepaalde collega’s nog meewarig gedaan over zijn WK-selectie voor Verona, dan schoot de 26-jarige Oost-Vlaming in de afgelopen anderhalve maand – letterlijk – als een komeet de hoogte in. Zesde op de Zoldo Alto, vierde op de Colle di Tenda, vijfde op de Sestriere en, amper een week na die fantastische Giro, derde op de Mont Ventoux. Voor meneer Armstrong, asjeblieft. En zeggen dat Van Huffel zo’n zes weken geleden al die bergen nog nooit van dichtbij gezien had.

Je kende echt geen enkele col in de Giro ?

Wim Van Huffel : “( Lachje.) Neen. Nooit gezien zelfs. Ik wist totaal niet wat me te wachten stond. Ik dacht : het is bergop, we zien wel. Bang ben ik nooit. Ik trek mijn plan wel. In de ronde van Italië kregen we een boek met grafieken van de ritten : lengte, hoogte, stijgingspercentages. Dat bekijk je voor iedere rit en dan weet je ook wel iets. Op papier toch. Tijdens de klim zelf kreeg ik dan nog informatie vanuit de ploegwagen.”

Besefte je vooraf dat je dit soort werk aankon ?

“Ik wist dat ik op de Stelvio geen problemen zou krijgen. Hij is 24 kilometer lang, maar hij heeft een vrij constant stijgingspercentage van acht à negen procent. Ik weet : onder de tien procent rijden ze mij niet zomaar los. Het liefst heb ik een lange klim, met constante stijgingspercentages. Je hebt van die cols waar het vaak wisselt : vlak, steil stuk, een beetje afdalen, weer steil omhoog… Dat ligt me minder. Eens ik in mijn klimritme zit, kan ik dat lang aanhouden. Steile stukken verstoren dat ritme, je moet het dan telkens opnieuw zoeken. Ik zit ook veel in het zadel, meestal eigenlijk. Ik voel me daar het best bij. Ik sta pas recht als ze aanvallen. Dan doen je benen eigenlijk wel pijn. Zeker op een slotklim, daar geef je echt álles. Wat ik dan denk ? Hopelijk gaan ze dadelijk een beetje trager rijden ( lacht). Spreken doe je dan niet meer, neen, je zit soms met een hartslag van 180.”

Hoe lang kan jij zo in het rood rijden ?

“Weet ik niet. Ik fiets zelden met een hartslagmeter. Die band rond mijn borstkas : dat ambeteert mij een beetje. Zeker bergop. Op training rijd ik er ook nooit mee, enkel in december en januari, op verzoek van de ploegarts. Misschien verandert dat ooit nog, maar momenteel fiets ik puur op het gevoel. Je voelt snel aan je lichaam of je aan je maximum zit of niet. Zeker wanneer je over je toeren gaat.”

Al gebeurd ?

“Zeker, zeker ! Meer dan eens. Ook in de Giro, daar moest ik ze op een bepaald moment ook laten rijden. Je zit aan je maximum, die mannen versnellen nog en dan kan je niet mee.”

Je verloor wel nooit veel tijd : een minuut, twee minuten. Wat wij van Belgische klimmers gewoon zijn, is dat ze één rit meekunnen en de dag nadien…

“Een half uur verliezen ( lacht). Als ik niet meer kan volgen, zoek ik mijn eigen ritme weer op. Zo beperk je de schade.”

Marc Sergeant zei dat je grote talent erin schuilt dat je nooit kapotgaat in een ronde.

“Dat is waar : ik word met de dag beter. Of misschien worden de anderen slechter, dat kan ook ( lacht). Zelfs in eendagskoersen voel ik dat : in het begin ben ik nooit goed, pas in de finale kom ik er wat door. Dat is altijd zo geweest, ik ben een echte diesel. In de Giro was het één dag wat minder, toen we aankwamen in Ortisei/Sankt-Ullrich. Op de slotklim was ik er nog bij en twee kilometer voor het einde ging het licht plots uit. Alle kracht vloeide weg uit mijn benen. Waarschijnlijk had ik onderweg te weinig gegeten. De schade viel nog mee : ik verloor twee minuten of zo op Savoldelli.”

Je zegt van jezelf : “Eigenlijk ben ik geen echte klimmer. Ik ben meer het type Ullrich.”

“Ik weet niet of er nog echte klimmers zijn, ik denk dat Marco Pantani de laatste was. Tegenwoordig rijden veel renners op macht naar boven, met de grote molen. Echte klimmers draaien een klein verzetje rond en op steile stukken blíjven die mannen versnellen : twee, drie, vier keer. Terwijl ik bij de derde snok al moet passen. Ik ben geen echte klimmer, ik rij alleen goed bergop. Net als Jan Ullrich. Ik trap iets kleiner dan hij, maar het blijft één of twee tandjes te groot om goed te zijn.”

Kan jij nog beter worden door over te schakelen naar de kleine molen, zoals Lance Armstrong gedaan heeft ?

“Je kan erop trainen, maar makkelijk is het niet. Hoe kleiner je rijdt, hoe hoger je hartslag. Op den duur kan je dat niet meer volhouden en schakel je automatisch groter, zodat je hartslag weer iets zakt. Maar de grote molen vergt veel van je krachten en die kom je dan op het einde tekort. Met een kleine versnelling rijden, dat is een techniek op zich waar je veel op moet oefenen. In België vind je geen beklimmingen die lang genoeg zijn, dus moet je het eigenlijk al in de koers zelf proberen. Ik let erop, maar als ik moe word, schakel ik toch groter. Eigenlijk moet je iemand naast je hebben die je verplicht van zo door te doen.”

Al met Johan Bruyneel gesproken ?

“Niet speciaal. Hij kent me ondertussen wel, maar een echt gesprek hadden we nog niet. In de Ronde van de Languedoc en Rousillon vorig jaar draaide hij zijn raampje eens naar beneden toen ik naast hem reed. ‘Ga je vandaag nog eens proberen ?’ vroeg hij. Dat was nadat ik als laatste in het wiel van Armstrong bleef. ( Glundert.) Een mooi gevoel, ja. Nadien kwam ik in de Ronde van Oostenrijk als derde boven op de Grossglockner. Oké, daar zaten niet de grootste coureurs, maar op dat moment besefte ik voor het eerst : bergop kan ik ver komen.”

Je ligt nog onder contract bij Davitamon-Lotto tot 2006, maar onder andere Johan De Muynck suggereerde al dat je beter zo snel mogelijk een buitenlandse ploeg opzoekt.

“Als Belg is het niet makkelijk om op je eentje naar een buitenlandse ploeg te vertrekken. Groepssfeer is voor mij heel belangrijk : eens lachen aan tafel en niét babbelen over de koers. Als het er altijd zo serieus aan toegaat, zit het na verloop van tijd niet meer goed in je kop. Davitamon-Lotto rijdt nu met de Pro Tour ook alle grote rondes, dus qua programma is er niet echt een verschil met een buitenlandse ploeg. Misschien krijg je daar iets meer specifieke trainingskampen voor het rondewerk, maar als je van de ploeg de kans krijgt om je voor te bereiden zoals je wil, dan hoef je volgens mij niet per se naar het buitenland.”

Stel, je mag kiezen : kopman voor de rondes bij Davitamon-Lotto of voor veel geld knechten bij Discovery Channel of een andere buitenlandse ploeg. Wat doe je ?

“Daar kan ik zo meteen niet op antwoorden, ik moet er nog een beetje over denken. Ik zit ook niet in die situatie. Kopman, tja, ik heb er geen problemen mee om het te zijn, maar het maakt voor mij weinig verschil. Je doet je uiterste best, haalt het maximum eruit, of je kopman bent of knecht.”

Zou je de druk van het kopmanschap aankunnen ?

“Ik ben een rustig iemand. Stress, dat ken ik niet. Ik denk niet dat ik al ooit nerveus geweest ben voor een wedstrijd. Het is máár koers, hé.”

Nog even terug naar de Giro en Discovery Channel : toen Savoldelli de Giro dreigde te verliezen, namen jij en je ploegmaat Mauricio Ardila hem op sleeptouw. Waarom deden jullie dat ?

“Iedereen zegt dat ik voor Savoldelli heb gewerkt. Natuurlijk profiteerde hij van ons werk, maar ik reed om nog een plaats op te schuiven in het klassement. Gonchar zat ook bij ons, die heeft ook alles gegeven voor zijn klassement. Savoldelli heeft gewoon geluk gehad.”

En zijn chequeboek bovengehaald ?

“Ik weet dat het er zo uitzag en dat Savoldelli de Giro niet gewonnen zou hebben als hij niet bij ons gekomen was. Maar ik reed voor mezelf. Voor mij maakte het echt niks uit wie won : Savoldelli of Simoni. Daar heb ik niks aan. Of Savoldelli nog wat gezegd heeft ? ‘Merci.’ ’s Anderendaags kwam hij ons een tweede keer bedanken. Simoni is niks komen zeggen, neen ( lachje). Ach, dat is koers.”

Begin vorig jaar had je twee doelstellingen : een contract bij een Pro-Tourploeg én een selectie voor het WK in Verona. Toen je beide op zak had, zei je : “En nu ga ik me tonen in de Giro.” Je weet drommels goed wat je wil.

“Dat is zo. In het begin van het jaar vroegen ze me : ‘Kan je toptien rijden in de Brabantse Pijl ?’ Ik zei : ‘Dat kan ik.’ Zo is het ook gebeurd, ik was vierde. Ik noem dat : weten wat je wil. Ik durf mijn ambities ook bekend te maken aan de ploegleiding of mijn omgeving.”

Dat is nochtans een hele tijd uit de mode geweest bij Belgische renners : zomaar in het openbaar ambitie tonen. Jouw generatie lijkt er veel minder moeite mee te hebben.

“Als je niet durft uit te komen voor je ambitie, ben je volgens mij niet zeker, dan vrees je dat het zal tegenvallen. En wat dan nog ? Ik ben niet bang voor de reacties. De andere mensen, dat moet je je niet aantrekken.”

Tegen wie had je gezegd dat je zou presteren in de Giro ?

“Tegen mijn trainingsmaats, Peter Van Petegem en Serge Baguet. Zij wisten dat ik dat kon. Peter zei me op een bepaald ogenblik : ‘Jij kan evengoed, misschien zelfs beter, bergop als Christophe Brandt.’ Christophe is een hele goede renner, hij was vorig jaar veertiende in de Ronde van Italië. Peter vertelde me : ‘Jij kan dat ook.’

“Vroeger trainde ik vaak alleen, maar sinds ik bij Davitamon-Lotto zit, rij ik veel met Serge en Peter. Ze geven me over van alles raad. Voor de Brabantse Pijl zei Peter dat ik me de eerste honderd kilometer niks van de koers mocht aantrekken, gewoon laten doen. Pas voor de Alsemberg moest ik oppassen, want daar zou het gebeuren. Ik deed wat Peter me verteld had, op de Alsemberg reed ik naar voren. Ik sprong één keer mee en zat meteen in de goede ontsnapping. Sterke koers gereden, uiteindelijk vierde geworden.”

Maar geen haan die ernaar kraaide. Je stoorde je daaraan.

“Het was precies allemaal maar normaal. Ik heb er geen publiciteit mee gepakt en dat vond ik spijtig. Het viel me tegen. Veel heeft te maken met het feit dat ik bij de jeugd niet veel won. Ik had geen grote naam toen ik overstapte naar de profs, en dus werd ik ook minder opgevolgd door de pers.”

Vond je het niet frustrerend dat je je als klimmer nooit kon bewijzen ?

“Je hoopt dat het ooit een keer meevalt. Prof worden, dat was een droom. Veel jongens krijgen de kans niet, maar gelukkig stond Wilfried Nelissen achter mij. Hij hielp me aan een stageplaats bij Lotto in 2001. Omdat de ploeg vol zat, kon ik daar niet blijven, maar Lotto bracht me in contact met Vlaanderen-T-Interim. Ik vond dat zeker niet slecht : een iets kleinere ploeg waar ik zonder druk kon groeien. We mochten alle koersen rijden die we wilden, uitproberen wat het beste was. En toch heel professioneel begeleid.”

Hoe voelt het nu om plots wél al die erkenning en aandacht te krijgen ?

“Het doet deugd, maar ik blijf gewoon mezelf. Ik zeg wat ik denk. Soms kan er al eens iets slecht overkomen, maar daar trek ik me niets van aan.”

Hoe ver zie jij jezelf ook komen in een grote ronde ?

“Mijn doel zal zijn : proberen een bergrit te winnen. Een redelijk klassement volgt vanzelf als je goed bent in de bergen. Ik kan schone ereplaatsen bij elkaar rijden, maar een grote ronde winnen zal voor mij moeilijk zijn omdat mijn werk tegen de klok niet spectaculair goed is ( lacht). Als je ieder jaar in een grote ronde toptien kan rijden, ben je ook niet slecht bezig.”

Kom je in aanmerking voor het bergklassement ?

“Tegenwoordig is het vaak de beste aanvaller die het bergklassement wint. Gezien ik in de koers altijd een tijdje warm moet draaien, ligt dat me niet zo. Ik heb er ook moeite mee als ze van in de start volle bak vertrekken. Vandaar dat ik liever in Italië rij dan in Frankrijk of Spanje : daar vertrekken ze nog op het gemak.”

Op welke col zou je graag eens een rit winnen ?

“( Denkt na.) De Mont Ventoux of Alpe-d’Huez.”

Even naar de nabije toekomst : zondag rij je mee in het Belgisch kampioenschap, op een geaccidenteerd parcours in de Ardennen. Ambitie ?

“Een renner als ik krijgt niet zoveel kansen om kampioen te worden en mijn conditie is goed, dus ik moet ervan profiteren. Die Belgische driekleur, dat is de schoonste trui die er bestaat. In het begin van de Giro sliep ik met Tom Steels op de kamer. Dan zie je die trui daar hangen en hoop je die te mogen dragen. Het moet een fantastisch gevoel zijn om die trui uit je valies te halen en je nummers erop te steken.”

En zo de Mont Ventoux op.

“( Lacht.) Dat zou prachtig zijn.”

door Loes Geuens

‘Mijn doel zal zijn : proberen een bergrit te winnen.’

‘Ik zeg wat ik denk, ook al komt dat al eens slecht over.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content