‘Ik ben geen tovenaar, alleen kan ik het niet’

© KOEN BAUTERS

Negen jaar geleden bezorgde hij Standard de titel, maar morgen zou de nieuwe ploeg van Luciano D’Onofrio het liefst winnen van de Rouches. ‘Ik hoop dat bij Antwerp binnen de drie tot vijf jaar alles op punt staat.’

Maandagmiddag in hartje Luik. Scholieren profiteren van de septemberzon en lunchen in het park. Voorlopig is dit nog de uitvalsbasis van Luciano D’Onofrio, de nieuwe sterke man van Antwerp, maar niet meer voor lang. Na wat zoeken vond hij een appartement in hartje Antwerpen, waar hij begin december kan intrekken. Met zicht op het MAS en de stroom. D’Onofrio is een stadsmens, in Luik woonde hij al met zicht op de Place Saint-Lambert.

Wanneer we hem ontmoeten in een Italiaans restaurant in de buurt, blijkt Ricardo Sá Pinto er toevallig ook te zitten. Het is de eerste keer, zegt D’Onofrio, dat ze elkaar kruisen sinds de Portugees trainer is van de Rouches. Die zijn voor D’Onofrio een afgesloten hoofdstuk. Sinds de overname door Roland Duchâtelet kwam hij er niet meer. D’Onofrio ging überhaupt niet zo vaak meer in België naar het voetbal, hij zat een beetje overal in Europa. Onlangs nog bij PSG-Lyon, vertelt hij. ‘En dan is het meer voorenna dat telt. Je relaties moet je onderhouden.’

Passie, daar draait het voor hem allemaal om. Zijn oogjes twinkelen wanneer later op de middag de naam van Tomislav Ivic valt. D’Onofrio: ‘Tactisch een van de sterksten met wie ik werkte. In Porto woonde hij in het appartement onder mij. Op een dag kwam Johan Cruijff langs. Die had graag Rabah Madjer gehaald. Een verloren missie, want onze voorzitter wilde die niet verkopen. Ik nodigde Johan uit bij me thuis en inviteerde Ivic. Weet u tot hoe laat die twee over voetbal zaten te discussiëren? Tot zes uur ’s morgens.’

Passie is ook wat hem naar Antwerp brengt.

Wat wist u van Antwerpen toen men u vroeg?

Luciano D’Onofrio: (lacht) ‘Niks. Ik kwam in juni in een compleet nieuwe wereld terecht!’

Met alle respect, maar waarom begint u op uw 62e nog aan dit avontuur?

D’Onofrio: ‘Mijn leven, dat weet u, is voetbal. Ik was de laatste tijd minder betrokken bij transfers, werkte eerder als raadgever van een paar voorzitters, voor hen bezocht ik wedstrijden. Toen kwam deze challenge. Als je in het voetbal belangrijk bent geweest bij Standard gedurende dertien jaar en bij Porto ook een aantal jaar en er komt een uitdaging bij een club met interessante partners: dat gaf me opnieuw zin.’

Enige fierheid ook?

D’Onofrio: ‘Alle mensen hebben een beetje een ego. Als dat maar een klein percentage bedraagt, is dat een kwaliteit. Is dat percentage te groot, dan is dat een grote tekortkoming. Ik denk dat ik dat laatste niet heb. Ik hou van dit soort uitdagingen. Iets opbouwen in het voetbal. Onder een aantal voorwaarden: ik zou nooit naar Standard zijn gegaan ware er niet de vraag van Robert Louis- Dreyfus gekomen. En hier: de dag dat ik vertrek, zou ik graag zeggen dat ik iets moois heb achtergelaten. Dit zal allicht op clubniveau ook mijn laatste uitdaging worden.’

Zonder sterke man, zonder ambitie, was u er nooit aan begonnen?

D’Onofrio: ‘Ah, non, ça non. Verscheidene clubs hebben me gepolst, zowel Belgische als buitenlandse, maar clubs die me niet interesseerden.’

Ook uit Italië?

D’Onofrio: ‘Ja.’

Maar geen uit Rome?

D’Onofrio: ‘Neen. (lacht) Onze familie komt uit Lazio (regio in het midden van Italië, nvdr). Hadden Lazio of Roma me gepolst, dan…’

De fans als troef

Kunt u ons uitleggen hoe u bij dit project werd betrokken?

D’Onofrio: ‘Daarvoor moeten we terug naar de maand mei. Toen kreeg ik een telefoontje van Paul Gheysens, die het over voetbal wilde hebben en over Antwerp. We hebben een keer of twee, drie rond de tafel gezeten, waarbij hij zijn project uitlegde, zijn ideeën, en ik er de mijne tegenover plaatste. Daarna hebben we beiden wat nagedacht en zijn we tot een akkoord gekomen.’

Wat zijn de plannen?

D’Onofrio: ‘Hij wil de club heropbouwen en er een grote club van maken. Ik moet me specifiek met het clubgedeelte bezighouden, dat organiseren. Niet iets wat van vandaag op morgen gebeurt, ik hoop dat binnen de drie tot vijf jaar alles op punt staat. Het stadion is al fel aangepakt, de volgende stap is een trainingscomplex creëren dat toebehoort aan de club. Ook de jeugd moet worden gestructureerd.’

Welke troeven ziet u voor Antwerp(en)?

D’Onofrio: ‘Antwerpen heeft het potentieel voor minstens één grote club, misschien wel twee. Er is om te beginnen de grootte van de bevolking en ten tweede de financiële slagkracht. Antwerpen is financieel op zijn minst gelijkwaardig aan Brussel. We gaan nu snel, misschien zelfs iets te snel, maar de basis van alles is een goeie structuur. Daarnaast is er zeker de troef van de fans. Ze komen nu al massaal, maar dat kan nóg belangrijker worden.’

Is het een handicap dat u in Luik iedereen kende maar in Antwerpen in een onbekende wereld terechtkwam?

D’Onofrio: ‘In Luik had ik competente mensen rond me. Datzelfde moeten we bereiken in Antwerpen. Ik als supervisor van een bekwaam team. Voetbal is vandaag zo belangrijk dat het letterlijk aan alles raakt. Commercieel, financieel, politiek… Daar heb ik het met meneer Gheysens al over gehad. We moeten bouwen aan een zeer stevige piramide, wil deze club voor lange tijd in dezelfde richting gaan.’

Verhuist u daarom naar Antwerpen, om de vinger aan de pols te houden?

D’Onofrio: ‘Niet alleen daarom, maar je kunt dit niet leiden vanop afstand. Je hoeft niet elke dag op kantoor te zijn, kantoor moet je afwisselen met het veld, de trainingen. Ik moet zeven dagen op zeven in Antwerpen zijn. Iedereen – directeurs, trainers, spelers – moet voelen dat er een sterke directie achter hen staat.’

De keuze van de trainer

Hoe vaak ziet u Paul Gheysens?

D’Onofrio: ‘Eén keer per week. En als ik iets nodig heb, bel ik. Er zijn zeer korte lijnen tussen ons beiden.’

Bent u in mei voor een wit blad gaan zitten om uw kern samen te stellen, of hoe deed u het?

D’Onofrio: ‘Het domste was geweest dat we alles van tafel veegden en compleet herbegonnen. Wat we deden, was luisteren en kijken. Eerst luisteren naar de medewerkers en vervolgens kijken, LászlóBölöni en ik, of de informatie die werd gegeven correspondeerde met de werkelijkheid.’

Waarom liet u Bölöni amper de tijd om over uw aanbod om trainer te worden na te denken?

D’Onofrio: ‘We hadden al vertraging en moesten van 23 à 24 spelers zien of ze goed genoeg waren of niet. Daar hadden we tijd voor nodig. Anderzijds: als je behoudt wat goed is, bespaar je ook op uitgaven.’

Waarom koos u voor Bölöni?

D’Onofrio: ‘Ik wilde een man met ervaring die ik zelf ook kende, omdat ik wist dat het moeilijk zou worden. Ik wilde ook een man die boven alle invloeden stond, om problemen te vermijden.’

Over welke invloeden hebt u het dan?

D’Onofrio: ‘De entourage. Je hebt journalisten, bekenden… Er zijn mensen van wie je denkt: mmm, misschien kan die het ook. Maar zodra hij voor je groep staat, blijkt het helemaal anders dan je verwachtte. Ik had al gezien hoe Bölöni werkte bij Sporting Lissabon, hoe hij het deed bij Standard. Ik wist hoe hij bepaalde spelers aan het ‘werken’ kreeg. Ik kon en kan het niet alleen. Ik had een goeie trainer nodig en een goeie staf. En goeie eigenaars, mensen die willen investeren en gepassioneerd zijn. Ik ben geen tovenaar. Elk zijn vak, dat heeft Paul Gheysens zeer goed begrepen.’

Wat moest het DNA zijn van de spelers naar wie u op zoek ging?

D’Onofrio: ‘Zoiets hangt af van wat de trainer wil. Wij praten over spelers, hij heeft zijn ideeën, ik de mijne. Onze ploeg is wel zeer atletisch, dat klopt.’

Het grote Standard had dat ook: Dante, Onyewu, Fellaini, Mbokani…

D’Onofrio: ‘Il faut! Er zijn ook spelers die wat minder atletisch zijn, maar die hebben dan een techniek die bovengemiddeld is. Het moderne voetbal is atletisch, direct. Voetbal evolueert, maar het belangrijkste blijft het resultaat. Positieve resultaten geven je de tijd om te bouwen. Negatieve zorgen voor vertraging.’

Onafhankelijkheid

Heeft de goeie start van Antwerp u verrast?

D’Onofrio: ‘Een beetje. We hebben moeilijke momenten gehad, maar dan scoorden we op het juiste ogenblik of redde de keeper een bal op het juiste moment. Ook dat is voetbal. Je mag je niet blind laten maken door het resultaat en steeds lucide blijven. Dat doet Bölöni zeer goed. Dit is een interessante groep, die wel altijd op een hoog niveau moet blijven qua concentratie en fysieke discipline. Zodra je het een beetje laat schieten, vallen er direct twee, drie tegengoals.’

Alles in acht genomen spendeerde u verbazend weinig geld. Het was niet dat in Antwerpen het manna uit de lucht viel.

D’Onofrio: ‘Ik deed dat bij Standard ook niet graag, geld vragen aan Robert Louis-Dreyfus. We hebben ons deze zomer misschien hier en daar vergist, in onze haast, maar het zal ons weinig hebben gekost. Een kwestie van geld was het niet, ik vond het belangrijk dat we de beide voeten op de grond hielden. Het is ook niet omdat je veel geld uitgeeft dat je een betere ploeg hebt. Paul Gheysens vroeg me of ik een transferbudget wilde. Ik heb geweigerd en gezegd dat hij zich geen zorgen moest maken. En nu denk ik dat hij zich niet bedrogen voelt. Het gaat niet slecht, maar ik weet als geen ander dat het nog niet gedaan is.’

Enkele getransfereerde spelers kende u nog van vroeger: Sinan Bolat, Dino Arslanagic, Jelle Van Damme.

D’Onofrio: ‘Jelle belde me zelf, hij wilde terug naar België. Het zijn strijders van wie ik de mentaliteit ken, de werklust. Spelers die we twee, drie jaar geleden misschien niet hadden kunnen krijgen. Wat ze waard zijn voor Antwerp, zullen we op het einde van het seizoen evalueren.’

Ivo Rodrigues werd geleend bij Porto, Dylan Batubinsika bij PSG. Wil Antwerp een totale onafhankelijkheid of mikt u op samenwerking?

D’Onofrio: ‘Paul Gheysens en ik – als ik in de toekomst tot het kapitaal van de club toetreedt – willen totale autonomie.’

U bent al toegetreden, vertelt men mij.

D’Onofrio: ‘Ik kan en wil aandeelhouder worden, op termijn, daar is nog wat tijd voor nodig. Maar die wens van ons belet niet dat je kunt samenwerken met PSG of met Porto, als die kans bestaat. Die relatie is gebaseerd op vriendschappen. Ik denk dat we in die richting verder kunnen, dat misschien zelfs nog uitbreiden. Op voorwaarde dat een speler me interesseert. Het is niet omdat Milan of Juventus me een speler aanbiedt dat ik verplicht ben die te nemen. Zijn profiel moet me aanstaan.’

Hebt u voor Oulare gebeld met uw goeie vriend Michel Preud’homme?

D’Onofrio: ‘Non. Welk antwoord had ik dan gekregen? Oulare was 17, 18, toen hij met Michel werkte. Je moet informatie filteren, de tijd, het parcours… Voor Oulare heb ik gekeken naar zijn kwaliteiten. Ik gebruik mijn netwerk voor jongens die ik niet ken. De scouts van PSG, de scouts van Porto. Porto heeft mensen in Brazilië of Argentinië die op zoek gaan naar talent. Als ik iets wil weten, kan ik op hen een beroep doen. Zo geef je veel minder geld uit. Op termijn moeten we wel zelf zo’n scouting uitbouwen, want de dag dat ik er niet meer ben, moet Antwerp ook verder kunnen. Ook dat heb ik in gesprekken aan Paul Gheysens meegegeven. Je moet een club zo construeren dat ze niet van één iemand afhankelijk is.’

Ik hoor van andere clubs dat ze blij zijn met de terugkeer van Antwerp. Het geeft een nieuwe dynamiek aan de eerste klasse. Veel supporters, veel ambitie. Is er in het Belgische voetbal nog ruimte voor een extra topclub?

D’Onofrio: ‘Antwerpen mist dat. Als het goed gaat met ons project – en daarvoor is tijd nodig want je bouwt geen topclub op twee jaar – is het zeer goed voor België. Dan is eindelijk het hele land afgedekt. Er is opnieuw veel enthousiasme in Charleroi, alleen jammer wat Standard nu overkomt. Maar die komen wel terug. Voetbal gaat snel in twee richtingen, maar vooral snel bergaf.’

Ego

Met Dominique verloor u in februari vorig jaar uw tweede broer. Mensen die u goed kennen, zeggen dat u een tijdje op uzelf terug plooide.

D’Onofrio: ‘Ik had een zeer speciale, sterke band met Dominique. Het was een vreselijke periode. Ik heb inderdaad een tijd wat afstand genomen, veel gerelativeerd. Er was wat tijd nodig voor ik dit soort uitdaging opnieuw aankon. Het vroeg ook wat tijd en ruimte om Standard los te laten en een andere ploeg aan te nemen.’

Wordt het niet gecompliceerder voor een club om een goeie kern samen te stellen?

D’Onofrio: ‘Er zijn meer materiële en persoonlijke belangen die spelen bij voetballers. Dat kun je egoïsme noemen. Het heeft altijd bestaan, maar nu is het misschien wat meer. Als club moet je dat kanaliseren, de ego’s met elkaar verzoenen. Dat beperkt zich trouwens niet tot de spelers, ook in de rest van de club zijn er kleine ego’tjes. Dat moet je allemaal beheersen, waarbij salarissen spelen die eigenlijk niet in verhouding staan met de lonen in de maatschappij waarin we leven.’

Dat zal bij Antwerp wel meevallen, niet?

D’Onofrio: ‘Zeer zeker, maar toch, vergeleken bij de maatschappij… Daarom heb je een sterke clubstructuur nodig en moet je van alles op de hoogte zijn. Niet alleen zeggen: ik ken wat van voetbal. Voetbal is een leerschool, waarbij spelers moeten worden gevolgd. Niet letterlijk hun gangen nagaan, maar wel met hen praten, over hoe ze zich voelen en zo…’

Uw ex-trainers, en dan komen we weer bij Ivic en het begin van dit verhaal uit, zeggen dat u veel met hen praat, tot soms diep in de nacht.

D’Onofrio: (glimlacht) ‘Dat gebeurt, ja. Ook dat maakt deel uit van mijn relaties met mensen. De trainer moet veel dingen weten en ik moet weten hoe hij écht denkt.’

Waarom kwamen andere clubs eigenlijk niet bij u uit?

D’Onofrio: ‘Weet u, dit is een heel speciale wereld. Iedereen heeft zijn ego, en het voetbal is zo gemediatiseerd, dat het zéér snel ego’s maakt. Ik weet niet of ik bij andere clubs zou storen. Ik begrijp niet hoe ik zou kunnen storen, maar ego’s hielden het misschien wel tegen…’

DOOR PETER T’KINT – FOTO’S KOEN BAUTERS

‘Antwerpen heeft het potentieel voor minstens één grote club, misschien wel twee.’ Luciano D’Onofrio

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content