Moeder Broos, bijna 82, gidst ons door de jeugd van haar zoon Hugo. Soms anekdotisch, soms ontroerend. De getuigenis van een sterke vrouw, die door het leven niet werd gespaard.

Het sas in Humbeek, daar waar het kanaal Brussel-Willebroek een rechte trekt door het Brabantse landschap. Hier liggen de roots van Hugo Broos. De brug waarlangs het verkeer nu naar Mechelen dendert, lag er toen nog niet, wel een pontje, iets verderop. Hier voelde hij zijn eerste kriebels voor Tessy, later een bekende actrice, maar vooral voor de bal, in de dreef die leidde naar het kasteeltje van de baron.

Het kanaal kreeg onlangs een nieuwe betonnen dijk, de oude was versleten. Versleten is de moeder van Hugo Broos nog lang niet : in februari wordt ze 82, maar kwiek gidst ze haar gast. Vol leven, maar toch ook met een tikkeltje weemoed. Als ze terugkeert naar de plaats waar ze iets langer dan een decennium woonde, wordt ze even stil voor het huisje waar ze de kamer van haar zoon en dochter aanwijst. Of wanneer ze een passerend binnenschip nastaart. Herinneringen in sepia nemen bezit van haar geheugen. Maar dan vermant ze zich en dribbelt weg in kleur. Een lieve moeder, kort van stuk, maar gezellig lang van stof.

Al sinds de oorlog woont ze in Humbeek, maar haar Leuvense accent behield ze. Trots op háár roots. Nog goed te been, al 32 jaar weduwe, getekend door het leven, maar toch vooral vrolijk. Een poetsvrouw hoeft ze niet : het grote huis en de tuin onderhoudt ze zelf wel. Korte verplaatsingen doet ze nog met de fiets, verre met de bus. “Met de auto rijd ik niet. Nooit gedaan, en op mijn leeftijd ga ik het zeker niet meer leren.”

Haar man was rijkswachter. “Hij kwam uit Leuven, ik uit Kessel-Lo. We zijn getrouwd tijdens de oorlog. Mijn man was door de Duitsers opgeëist om er te gaan werken, maar als je papieren opstuurde om te trouwen, kon hij terugkomen. Hij was een principieel man. Hij was al vóór de oorlog bij de rijkswacht, maar wilde er niet blijven omdat hij weigerde voor de Duitsers te werken. Principieel, maar dom, want nadien kon hij er toch niet onderuit. Had hij zijn ontslag niet gegeven, was mijn weduwepensioen veel dikker geweest. Oorlogsjaren tellen immers dubbel. Na de oorlog ging hij direct weer in dienst. Nadat we getrouwd waren, leefde hij een jaar ondergedoken bij ons thuis. Zijn ouders kregen toen bezoek van de Duitsers, maar zegden dat ze niet wisten waar hij uithing. Om wat geld te verdienen ben ik beginnen werken als sigarenmaakster in een klein fabriekje in Leuven.”

Na de oorlog muteerde de rijkswacht de familie Broos. Eerst zes maanden Vilvoorde, daarna naar het vlakbij gelegen Humbeek, nu een deelgemeente van Grimbergen. Ze kwamen er terecht in een gebouw dat de rijkswacht voor haar personeel huurde. Links beneden was het kantoor, achterin de paardenstallen, achterin en boven woonden de collega’s.

“Je mocht kiezen : dat of zelf iets huren of kopen. Het was kort na de oorlog, we waren niet zo rijk en daarom kozen wij voor dit systeem. Evident was het niet, met vijf in zo’n blok, allemaal jonge mensen, allemaal met kinderen. Hugo heeft daar niet veel onder geleden, in de buurt van het huis was een grote dreef die naar het kasteeltje van de baron leidde en het enige wat hij deed, was shotten. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. Ik heb hem nooit anders gekend dan met een bal aan zijn voeten.”

Het was op de tanden bijten. Soepel zijn. “Wassen moest je om de beurt, eens in de vijf weken, in één van de oude paardenstallen. Als ik dat nu aan onze kinderen vertel, trekken die zúlke ogen. Mijn dochter, die zeven jaar ouder is dan Hugo, weet daar nog veel van, Hugo niet meer. Ik had wel nog een klein keteltje waarin ik het hoogstnodige kon wassen. Dat zette ik dan op de kachel, waar ik de was kookte. Zoals de doeken voor de kinderen. Ons water haalden we uit de vaart, met emmers. Drinkwater kwam van bij de buren, waar ze een pomp hadden. Wij waren sukkelaars. Zonder badkamer ook, wie had dat vroeger ? Moesten wij ons dan in een bassin wassen ?, vroeg Hugo mij eens. Ja manneke, zei ik. Toen we naar dit huis verhuisden, heb ik direct een badkamer laten installeren. Je ziet : sukkelaars of niet, we zijn er niet van gestorven.”

Ze was er niet graag, geeft ze toe. “Maar wat doet een mens ? Zot en verliefd volgde je je man en je bleef bij mekaar. Ik was Leuven gewoon, de stad, en dan zo’n triestig dorp…” Ze droomde van mooiere tijden en steden, zoals Antwerpen. “Maar mijn man wilde niet weg. Hij had het te goed. Ging naar de koersen, de kermissen, had zijn verzet. Ik niet. Maar anderzijds had ik een goed leven : ik moest niet werken en kon mijn kinderen groot brengen. Dat is ook mooi. En ik had een heel brave man, dat telde ook.”

Ze voedde drie kinderen op. Marie-Louise is zeven jaar ouder dan Hugo. Tussen hen was er nog een kindje, maar dat werd te vroeg geboren en overleed. En toen ze 41 was, beviel ze nog van Patrick. Met de krop in de keel : “Hij is gestorven op zijn 37ste. Een groot verdriet waar ik niet over kan. (Vermant zich.) En toch sterf ik er niet van. Onze Hugo zegt altijd dat ik hem nog heb en zijn zus. Dat klopt, maar ik ben er eentje kwijt en dat doet pijn. Ik verloor mijn man toen hij amper vijftig was en ik zag hem ook heel graag, maar het verdriet voor een kind, dat is toch iets anders. (Stil.) Patrick had een tumor in zijn hoofd. Ik heb dat nooit willen zien, een moeder denkt altijd dat haar zoon nog geneest. Zelfs toen hij aan het sterven was, vroeg ik de verpleegster of ze niks kon geven tegen de koorts. Ze antwoordde : mevrouw, als de koorts weg is, is hij ook weg. Ik weet nog dat ik dacht : allez, die gaat toch niet sterven ? Dat vond ik te wreed om waar te zijn. Misschien heb ik daardoor mijn klop nadien gehad, omdat ik niet voorbereid was. Met nieuwjaar zal hij vier jaar weg zijn. Alle dagen denk ik aan hem, maar er zijn al momenten dat ik geen krop in de keel meer krijg. Het gaat dus iets beter. (Recht zich.) Dat moet ook, voor ons mannen : het is niet plezant als hun moeder weent als zij op bezoek komen.”

Elk dorp had zijn notabelen. De schoolmeester, de pastoor, in Humbeek ook nog de baron. “Daar keken de mensen naar op. Den baron. De pastoor kwam ons geregeld opzoeken, ook al waren we geen kerkgangers. Maar als mijn man niet thuis was, bleef hij geen seconde binnen.” En rijkswachters ? Ze lacht : “Die hadden het gemakkelijk, ik heb hier nooit criminaliteit weten zijn. Een gestolen fiets, ja, of een pv voor iemand die zonder licht reed. Het enige gevaar kwam van de binnenschippers die als ze aanlegden, soms dronken werden en vochten.”

Kermissen en wielerwedstrijden waren hoogdagen. “Hugo was ook voor de koers. We zaten eens naar een WK te kijken en Van Looy verloor van Beheyt in de spurt. Zat hij te wenen, omdat hij het zo voor Van Looy had. Als mijn man dienst had tijdens de koers, durfde hij wel eens naar huis te komen met zijn kepie scheef op het hoofd. Ik zat vaak te breien en als ik hem dan zag komen, wist ik dat er gefeest was. Zo ging dat vroeger, die mannen werden overal binnengevraagd. Mijn man heeft leren drinken in Vilvoorde, in al die kleine brouwerijtjes. Zolang hij leefde, heb ik nooit witlof moeten kopen. Noten, peren, appelen, de gendarmen kregen dat allemaal, ze brachten het zelfs aan huis. Maar toen hij stierf, was dat allemaal gedaan. Mocht ik weer alles kopen.”

Hij stierf aan een hartinfarct. “Tijdens een nachtdienst had hij veel pijn. Ik herinner me dat hij al wat last had toen hij vertrok. Hij keerde nog met de fiets naar huis. Ik heb direct de dokter laten komen, maar nog voor hij de kliniek bereikte, was hij dood. Vandaag zouden ze de mug sturen en overleeft hij het wellicht. Hij was nooit ziek geweest. Een gezonde sterke mens, niet zo groot als Hugo, maar ook heel sportief. Ex-voetballer bij Daring Leuven.

“Hij was nogal streng, de kinderen moesten luisteren. Op een dag kwam Hugo te laat thuis voor het avondeten. Dat shotten, hé. Hij zag zwart, hing vol modder. Hij moest zich wassen van vader en vloog zonder eten naar boven. Ik zei niks, maar wist dat pa later die avond op patrouille moest. Met een bord vol boterhammen trok ik dan naar boven. Een moeder krijgt dat niet over haar hart, dat ventje zag scheel van de honger. Het is de enige straf die Hugo zich van zijn vader nog herinnert.”

Haar oudste zoon is met een voetbal aan zijn been geboren. “Patrick zag Hugo altijd in de tuin voetballen, maar vreemd genoeg had hij er nooit belangstelling voor. Maar Hugo heeft echt niet anders gedaan. Zeven paar schoenen versleten in het jaar dat hij zijn communie deed. Allemaal de tenen kapot ge- shot. Een steentje en hij moest ertegen shotten. Ik heb hem vaak lachend gezegd : ik heb de kosten gehad en gij trekt er de vruchten van. Ach, ik moet niet klagen : Hugo heeft rap zijn brood verdiend. Hij was pas zeventien toen Anderlecht hem kwam halen. Patrick deed vijf jaar universiteit, Marie-Louise studeerde ook, Hugo had het voetbal. Kosten heb ik niet veel aan hem gehad, maar wérk… Véél werk ! De kousen, de shirtjes, zijn schoenen invetten – kilo’s modder heb ik er afgehaald !”

Sonja, zijn vrouw, is een echte Humbeekse. “Hij liep daar jong mee, ik geloof dat hij amper zeventien was. Er reden hier toen hij voor Anderlecht speelde wel geregeld meisjes op de fiets langs en die keken dan naar binnen, maar of die het allemaal voor hem hadden, weet ik niet. (Lacht.) Sonja was in de Chiro en hij ook, tot zijn achttiende. Ik denk dat het zo begonnen is. Van mij mocht hij, want ik kende dat meisje goed. (Vertederd.) Toen hij zes, zeven jaar was, was er Tessy. Tessy Moerenhout. Voor haar maakte hij na de school speciaal een ommetje, tot aan de pont. Onlangs liepen we haar toevallig tegen het lijf, ze was blij nog eens met Hugo te kunnen praten.”

Hij was een hele goede leerling. “In Humbeek altijd de eerste, maar daarna, op het college in Vilvoorde, ging het wat minder. Nadien leed hij onder de dood van zijn vader, meer dan ik dacht. Hugo kreeg geelzucht en moest zes weken thuisblijven, miste de examens en moest zijn laatste jaar overdoen. Hij wilde stoppen, maar ik eiste dat hij de school afmaakte. Omdat wij hem niet naar de training van Anderlecht konden voeren, reed hij tot zijn achttiende met zijn brommerke naar het college en vandaar naar de training. En daarna zijn huiswerk maken… Zijn vader heeft nooit geweten dat hij voor Anderlecht voetbalde, hij heeft nooit gezien wat zijn kinderen zijn geworden. Dat doet me pijn.”

We rijden langs de oude basisschool, nu een bibliotheek en jeugdhuis. Naast het voetbalstadionnetje van Humbeek ligt de nieuwe school. Nieuwsgierig : “Ik kom hier niet vaak. Eigenlijk heeft het nog lang geduurd voor Hugo zich aansloot bij Humbeek. Toen hij een jaar of tien was, konden we hem niet meer houden. Zes jaar later stond hij al in de eerste ploeg. Het schijnt dat Hugo een goeie was, ik heb hem zelf maar twee keer zien spelen. Ik volg het wel, maar ben te zenuwachtig. Mijn dochter is dezelfde : wij leven te erg mee. Het gaat zelfs zo ver dat ik de tv soms op teletekst zet, zodat ik de stand ken maar niet hoef te kijken. Nu hij trainer is, is dat nog altijd zo.

“Als ze roepen : Broos buiten, doet dat pijn. Vorig jaar, toen ze zo kwaad op hem waren, heb ik niet geslapen. En dan ’s anderendaags… Normaal steekt die man zijn krant gewoon in de bus, nu belde hij aan om me te vertellen hoe erg het wel was en dat hij nu zou vliegen… Ik had hem zo buiten kunnen dansen ! (Kruist de vingers.) Zó’n hartje na de tv-beelden en dan komen ze aan mijn deur nog een beetje voor lijkbidder spelen… Ik hoor alles op tv of op de radio, want die staat hier de hele dag aan. Vorige keer, toen Anderlecht verloor, hebben ze het zeker tien keer gezegd. Tot ik riep : is ’t genoeg, ja, ik wéét het intussen. Mijn dochter vroeg al lachend of ik altijd zo tegen de radio spreek.”

Zonder Club Brugge was Hugo in de buurt blijven wonen, want hij bouwde een huis in Humbeek. “Maar toen hij naar Brugge ging, moest hij verhuizen en kwamen ze in Jabbeke terecht. Ik kwam daar graag en vaak. Ik vond het erg toen ze vertrokken, Kaatje was toen vijf of zes, Ellen ging al naar de lagere school, op woensdag speelden de kinderen altijd hier. Nu woont hij in Varsenare en ga ik minder vaak, nog twee, drie keer per jaar. Hugo heeft ook een zoon die voetbalde, maar hij deed het niet graag en is nu gestopt. Een beetje de rebel thuis. Elders een aangename kadee, maar thuis hebben ze er last mee. Hij studeert in Gent, een beetje kunst, een beetje tekenen, iets met affiches.”

Het leven gaat snel. De dochter van haar dochter is net bevallen : haar eerste achterkleinkind. En de twee meisjes van haar zoon zijn ook allebei zwanger. Ze is een fiere grootoma, oma en ma : “Ik ben héél trots op wat Hugo heeft bereikt. Die jongen heeft er veel voor gedaan. Altijd om tien uur naar bed. Gelukkig trof hij een meisje dat dat begreep, want ik ben er zeker van : had zij gezegd dat ze wilde gaan dansen, hij was mee geweest.”

Zijn karakter heeft hij wat van zijn pa. “Hem ompraten als hij iets beslist heeft, lukt niet. Niet koppig, maar principieel. Rechtlijnig : als hij vindt dat iets zo is, is het zo. En dan mag de koning afkomen, het blijft zo. Hugo is geen prater, dat heeft hij ook van zijn pa. Ik kan babbelen, mijn dochter ook, Hugo niet. Zondag was hij nog hier, ik heb zijn stem niet gehoord. Ik luister toch, zegt hij dan. Altijd met het voetbal bezig. Het is zijn vak én zijn passie.”

door Peter T’Kint

‘Ik kan babbelen, mijn dochter ook, Hugo niet.’

‘Zijn vader heeft nooit geweten dat hij voor Anderlecht voetbalde. Dat doet pijn.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content