Frederik Vanderbiest (36) is de jongste trainer in de Jupiler Pro League. In zijn debuutseizoen op het hoogste niveau moet de Brusselaar KV Oostende zien te redden. ‘Als niet alles perfect in orde is,’ zegt hij, ‘dan kan ik niet functioneren.’ Dat belooft.

De plaats van afspraak is het terras van Brasserie Ter Vijfweghe in Rumbeke, de plek in het hart van West-Vlaanderen waar we Frederik Vanderbiest acht jaar geleden al eens spraken naar aanleiding van zijn debuut in de eerste klasse als speler van SV Roeselare. Boven het artikel stond toen ‘We kunnen mee’, en hij suggereert om voor dit interview, naar aanleiding van zijn debuut in de eerste klasse als trainer van KV Oostende, dezelfde titel te gebruiken. “Al moet ik zeggen dat zowat alles in eerste intussen enorm veranderd is: de clubs zijn professioneler geworden, het spel gaat sneller en de media vergroten alles nog meer uit”, merkt hij op. “Dat maakt de stap des te groter.” Hij begon de competitie met nederlagen tegen RC Genk en Club Brugge en wil tegen OH Leuven, Cercle Brugge en Zulte Waregem punten pakken om de hoop op het behoud levend te kunnen houden. Vanaf vier op negen zijn er voor zijn spelers ook verlofdagen te winnen.

Over mijn lijk

In de wedstrijd op Genk maakten jullie slechts negen overtredingen, wat heel weinig is, zeker voor het team van iemand van wie gewezen ploegmaats zich herinneren dat ze ook op training maar beter hun scheenbeschermers konden aantrekken.

Frederik Vanderbiest: “Negen, dat kan niet hé. Ik heb hen gezegd dat het minstens het dubbele moest zijn. De eerste twintig minuten liepen we achter de bal zonder een fout te maken! Een week later tegen Club Brugge gooiden we alle angst van ons af en zag ik het Oostende dat ik wil zien: vol overgave, met meer agressie, met meer druk vooruit om de tegenstander minder tijd te laten in de opbouw, de bal hoger te recupereren en meer doelgevaar te creëren.”

Zijn jullie sterk genoeg om dat een heel seizoen vol te houden?

“Ik denk het wel. Op dit moment lijkt het mij het beste om te spelen zoals we dat al tweeënhalf jaar doen: vanuit een goeie organisatie, met vertrouwen in onze kwaliteiten, met veel kracht en fysiek vermogen, snel omschakelen, de stilstaande fasen voor honderd procent proberen te benutten en indien nodig op het einde powerplay. We zien wel tot wat het leidt. Rekenen en tellen kunnen we met Nieuwjaar nog.”

Waarom ben je liefhebber van fysiek spel?

“Het is de manier van spelen waar ik mij zelf altijd het best bij voelde en nog altijd ga ik sneller kijken naar Engels voetbal dan naar Spaans of Italiaans. Paul Gascoigne was vroeger mijn idool, voor zijn prestaties óp het veld dan, voor zijn over-mijn-lijkmentaliteit. Dat was negentig minuten afzien, dat kon je op zijn gezicht lezen, en toch ging hij door. Daar hou ik van.”

Waar komt dat vandaan?

“Ik denk: in de jeugdopleiding van RWDM was ook veel op fysiek en op power gebaseerd. We beschikten niet over het grootste voetballend vermogen.”

Daarvoor moest je in het Astridpark zijn.

“Die van Anderlecht voetbalden met een stropdas en wij in werkkledij. Misschien komt het daar een beetje van. Mijn ouders hielden café op 500 meter van het Edmond Machtensstadion. Au bon Coin. Voetbal zat in de familie: mijn grootvader had gevoetbald en mijn pa schopte het tot bij de invallers van Daring Molenbeek. Bij ons thuis vertrokken de supportersbussen, het was het stamcafé en de supportersclub van Johan Boskamp. Daar, in die voetbalsfeer, ben ik dus opgegroeid. Boskamp was een beetje mijn voetbalpeter. Ik ben trouwens genoemd naar hem: mijn tweede naam is Johan. Daardoor allemaal wou ik profvoetballer worden. Daniel Renders geloofde enorm in mij en onder hem ben ik in de A-kern gekomen in de periode dat Wesley Sonck doorbrak.”

Pinten drinken

Je staat nu bekend als een trainer die enorm veel belang hecht aan discipline, maar als we goed ingelicht zijn, ben je zelf een stevige stapper geweest.

“Ik was nooit geïnteresseerd in pinten, omdat het niets met voetbal te maken had. Maar toen ik twintig was, werd ik uitgeleend aan derdeklasser Walhain en daar ben ik beginnen te ontdekken dat je na de wedstrijd pinten kunt drinken en dat dat ook geestig kan zijn. Ben je daar al eens geweest, in Walhain?”

Neen.

“Dat is een boerengat waar je zonder een gps en een stafkaart niet raakt en waar op zondag iedereen op het voetbal zit en na de match pinten gaat drinken. Ik kwam er terecht in een groep die van tweede provinciale naar derde nationale was gepromoveerd, van mannen van in de dertig die overdag werkten, ’s avonds drie keer in de week gingen trainen en na elke match, wat het resultaat ook was, pinten dronken en plezier maakten. In het begin hield ik mij wat afzijdig, maar het werd een schitterend seizoen, waarin we maar net de eindronde niet haalden. Dan ga je onvermijdelijk mee in die sfeer. Het seizoen erna nam de trainer, Joël Crahay, mij mee naar Union, dé volksclub van Brussel waar al mijn maten kwamen kijken. Zo is dat begonnen. Daarna haalde Ariël Jacobs mij terug naar RWDM en wonnen we met mij als aanvoerder de eindronde. Met al mijn jeugdvrienden en de supporters met wie ik jaren op de bus gezeten had, was het daar na elke match feest. Ik ben toen naar Roeselare vertrokken. 23 jaar jong, zonder vaste vriendin, alleen op een appartement op de markt in de buurt van alle studentencafés. Daar botste ik op een paar spelers als Florin Frunza en Lorenz Kindtner, ervaren profs met wie het klikte. Dan ga je een stapje zetten, wordt het geestig natuurlijk, pak je wat kilo’s bij, kom je niet meer fris voor de dag en begin je niveau te verliezen.”

Tot Dennis van Wijk er zijn intrede deed.

“Inderdaad. Hij liet mij op een dinsdagavond in het putje van de winter op het derde veld met de invallers tegen derdeprovincialer Langemark spelen. 3-3. Een dramatische wedstrijd. Daar maakte ik de klik in mijn hoofd, dankzij een trainer die er kort op zat én mij niet liet vallen. In vier maanden ging ik van 89 naar 77 kilo. Zonder Dennis was ik nu geen trainer en speelde ik wellicht tot mijn 37e in eerste provinciale.”

Je hebt ook nog gewerkt.

“Ja, het is goed geweest dat ik dat meemaakte, want op dat cruciale moment in Roeselare besefte ik wat er mij te wachten stond als ik naar lagere afdelingen zou afdalen. Van mijn achttiende ben ik beginnen te werken, bij Electrabel meterstanden gaan opnemen. Een leuke job, maar in Brussel kon dat ook zwaar zijn. In Sint-Joost-ten-Node waren veel oude huizen van drie à vier verdiepingen waar de elektriciteitsmeter op de zolder stond en de gasmeter in de kelder. Dat was elke dag om zes uur opstaan, tot vier uur werken en dan gaan trainen. Toen was ik ook al vrij gedisciplineerd wat orde, stiptheid en netheid betreft. Ik woonde op een studio in Dilbeek en daar kon je van de grond eten. Dat dankte ik aan mijn grootouders, bij wie ik na de scheiding van mijn ouders opgroeide. Ik had wel mijn eigen karakter – school interesseerde mij niet, voor mij telde alleen voetbal – maar ik ben nooit in delinquente toestanden verzeild geraakt zoals sommige van mijn jeugdvrienden met nochtans meer talent dan ik – een van hen zat al meer in de gevangenis dan er niet in. Dat is vooral te wijten aan mijn grootmoeder, die heel rechtlijnig was en voor de nodige structuur zorgde. Dat is ook wat Dennis deed toen hij bij Roeselare kwam. Aan hem dank ik de vier jaar die ik daarna nog in eerste speelde. Nu zegt hij dat ik als trainer nog verder ga dan hij.” (lacht)

Harde aanpak

Waarover gaat dat dan?

“Als ik een potje zó op het veld zet, moet het zó blijven staan. Als er een is die het anders durft te zetten, zet ik het meteen zoals ik vind dat het moet staan. Als niet alles perfect in orde is, kan ik niet functioneren. Als niet alles volgens mijn idee en mijn stramien gebeurt, word ik nerveus. Thuis staan de stoelen aan tafel op twee tegels van elkaar. Wanneer ik zie dat er ergens maar anderhalve tegel tussen zit, dan ga ik die stoel meteen weer op twee tegels zetten, zelfs al zit ik op dat moment naar de televisie te kijken. Mijn vrouw is even erg als ik en als mijn dochter van vijf ziet dat er in de living een dekentje is blijven liggen, zegt ze: ‘Wat is dat hier voor een vuile boel?!’ (lacht) Ik had vroeger een Golf Cabrio, met tapijtjes, en vanachter mocht er nooit iemand in zitten. Voor het geval dat het toch eens moest, had ik in mijn koffer van die overtreksels liggen die dokters in de operatiezaal over hun schoenen trekken.” (lacht)

Wat vind je daar zelf van?

“Dat is gewoon mijn manier van leven. Ik verdraag niet dat iets overhoop ligt. Ik moet dat doen om mij goed te voelen. Als ik mijn dag plan en er is iets dat ik niet heb kunnen doen, bijvoorbeeld mijn gras maaien, omdat er iets anders is uitgelopen, dan slaap ik niet goed. Hoe ouder je wordt, hoe meer je wel voelt dat het energierovend is, omdat je altijd maar bezig bent. De laatste drie jaar, sinds ik trainer ben, plande ik bijna geen vrije dagen en dat kun je niet blijven doen, want anders ga je ten onder. Na de wedstrijd in Genk ben ik naar Brusselkermis geweest met mijn beste vriend, onze vrouwen en de kinderen. Dat deed mij enorm deugd en hielp mij om de nederlaag wat te relativeren. Anders kom ik niet buiten, blijf ik die wedstrijd maar bekijken en analyseren.”

Wat betekent dat voor jouw spelersgroep?

“Er is veel veranderd sinds ik in Oostende ben. Vroeger stonden de wasmanden in de kleedkamer, waar sowieso al weinig plaats is. Nu staan ze in het waslokaal. Iedereen heeft nu een wasmandje om elke dag zijn vuile was naar daar te brengen en te sorteren. Als de laatste vertrokken is, doe ik mijn ronde in de kleedkamer en al wat ik nog vind, vliegt in de vuilnisbak: onderbroeken, handdoeken, schoenen, zakken… Wie het niet begrijpt, krijgt een boete. Om discipline te kweken moet je aan spelers hun geld zitten. Wie het dan nog niet doet, verdwijnt uit de groep. Vraag het Xavier Luissint, onze aanvoerder: zonder al die lijnen die ik uitstippelde en zonder ons daaraan te houden waren we nooit in eerste geraakt. Zonder heel duidelijke afspraken kan niet iedereen met elkaar overeen blijven komen. Mijn visie is ook: zonder discipline naast het veld geen discipline op het veld, en zonder discipline op training geen discipline in de wedstrijd.”

Bij het eerste doelpunt van Club Brugge sloeg je bijna de dug-out middendoor.

“Een dekkingsfout op een stilstaande fase, daar word ik zot van. De organisatie is duidelijk, de afspraken ook, alle informatie is gegeven, er gebeurt op die fase niks speciaals, het is zo eenvoudig om zo te verdedigen, maar: die speler staat gewoon achter zijn man! Hoe kun je nu in godsnaam na twee minuten spelen in zo’n fase een meter achter je man staan?!”

Waarom gebeurt het toch?

“Ik weet niet waar die speler op dat moment mee bezig was. Bij de rust zegt hij sorry. Ik zeg: ‘Ja, sorry…!’ Intussen was het 1-1 en was ik al een klein beetje afgekoeld, maar… De week ervoor staat Jelle Vossen twee meter vrij aan ons penaltypunt! Daar kan ik niet tegen, daar moet ik een over-mijn-lijkmentaliteit zien, en dan gaat bij mij het licht uit. Ik vind: ofwel geloven ze niet wat je vertelt, ofwel zijn ze er niet voldoende mee bezig. Zo zie ik het.”

Wat doe je er als coach aan?

“Het beeld nog eens in de groep brengen, ze er nog eens mee confronteren en duidelijk maken dat het niet kan. Het wordt al moeilijk genoeg om ons te redden. Als we bij zulke makkelijk te verdedigen situaties in de fout gaan, wordt het dubbel zo moeilijk. Vijf zaken zet ik altijd voorop: mentaliteit en karakter om er in moeilijke momenten voor elkaar te blijven voor gaan en de kop ervoor te leggen; discipline om je aan de regels te houden; lef en overtuiging om vrank en vrij te voetballen met de kwaliteiten waarover je beschikt; en concentratie. Concentratie begint al de dag voor de wedstrijd, wanneer we constant met stilstaande fasen bezig zijn. Maar ik zal daar nog strikter in moeten zijn. Misschien is het ouderwets, maar als het niet gebeurt zoals het moet, zal ik extra oefeningen of looptrainingen geven.”

Is jouw groep bestand tegen jouw harde aanpak?

“Ja. Onze transfers zijn mannen die tegen een stoot kunnen en duidelijkheid, principes nodig hebben. Dat schept ook een groepsgevoel. Zo gaan we er trachten in te blijven. Details zijn zo belangrijk. Als we dat nog iets kunnen verbeteren, weet ik zeker dat we kans maken.”

In de tribune

Hoe voelde jij je toen je jezelf op televisie tekeer zag gaan tegen Maxime Lestienne in de slotfase van de wedstrijd tegen Club Brugge?

“Ik vind dat het moet kunnen. Zeker in die omstandigheden ga ik daar dan volledig in op. Maar er is niet gescholden. Misschien had ik niet zo theatraal het veld moeten betreden, was ik iets rustiger naar hem toe moeten gaan. Maar ik ben nu eenmaal zo.”

Je maakte je druk omdat hij de bal niet aan jullie keeper teruggaf, maar hem buiten trapte aan de cornervlag. Vergeet je op dat moment niet hoe je zelf was als speler?

“Ik was ook niet de gezelligste op het veld, maar zoiets deed ik niet. Ik had hem naar de keeper getrapt, maar misschien wel iets te hard. (lacht) Achteraf vertelde Lestienne trouwens tegen Yohan Brouckaert, met wie hij in de jeugd van Moeskroen nog samenspeelde, dat hij het louter deed op vraag van de bank van Club Brugge. Maar daar hoeft niets van te blijven hangen. Ik besef wel dat ik daar als jonge trainer mee moet opletten. In mijn eerste seizoen vloog ik drie keer in de tribune, in mijn tweede twee keer en nu hoop ik dat te kunnen beperken tot één of geen enkele keer.”

Wie of wat kan jou daarbij helpen?

“De mensen rondom mij, bijvoorbeeld door mijn aandacht naar iets anders af te leiden. Op Genk was ik tegen de vierde scheidsrechter bezig over een onterechte hoekschop, toen mijn assistent mij riep dat er iemand aan de eerste paal niet juist stond opgesteld. Ik kijk, ik zie dat hij wel juist staat en ik roep tegen mijn assistent: ‘Wat zeg jij, die staat wel goed!’ Maar intussen lag mijn focus dus op iets anders.”

Waarom kun je zo moeilijk ‘loslaten’?

“Ik ga zodanig in tegen onrecht omdat ik weet wat wij er allemaal voor doen en dat een foute beslissing op termijn kan bepalen of je wel of niet het behoud kunt realiseren.”

Is er daardoor ooit al een scheidsrechter op zijn beslissing teruggekomen?

“Neen. Maar ik moet ook opletten dat ik door niet te reageren mijn spelers niet de indruk geef dat ik ziek ben of er mijn voeten aan veeg. Ook als speler was ik zo: ik liep tot waar er een fout gebeurd was om mijn gelijk te halen. Zo kennen ze mij. Als ik mij ergens in vastbijt, kan ik er vijf minuten over doordrammen. Ik heb tijd nodig om te relativeren.”

Ben je privé ook zo?

“Mijn vrouw zegt soms: ‘Op het voetbal ben je zo rechtlijnig en thuis met je dochter ga je aan het schipperen.'”

Hoe verklaar je dat?

“Omdat ze dan stopt met zagen. (lacht) Ik kan moeilijk neen tegen haar zeggen. Dat komt ook omdat ik haar heel weinig zie sinds ik trainer ben, omdat ik constant met het voetbal bezig ben.”

Je woont al twaalf jaar in West-Vlaanderen. Keer je ooit nog terug naar Brussel?

“Neen. Ik kom er nog wel af en toe om bij mijn ouders en bij enkele vrienden op bezoek te gaan, maar ik zou mij er niet meer kunnen aanpassen.”

Te veel wanorde?

“Te hectisch, te chaotisch. Ik zou er nog wel kunnen werken en dan ’s avonds elke keer naar hier terugkeren, maar er niet meer constant kunnen wonen. In Oostnieuwkerke is het echt rustig. Het is er precies elke dag zondag.”

DOOR CHRISTIAN VANDENABEELE – BEELDEN: KOEN BAUTERS

“Om discipline te kweken moet je aan spelers hun geld zitten.”

“Een dekkingsfout op een stilstaande fase, daar word ik zot van.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content