Bart Wellens beleefde een annus horribilis, maar de wereldkampioen ziet licht aan het eind van de tunnel.

Een koude dinsdagochtend, tien uur ’s morgens. De Fidea-ploeg verzamelt in De Residentie in Kasterlee, een hotel-annex-feestzalencomplex omgeven door naaldbomen op een boogscheut van Bobbejaanland, voor een doorgedreven training. Ruim vier uur en een fikse training later neemt Bart Wellens plaats in de salon. Hij oogt spits, gedraagt zich ontspannen en verkeert zichtbaar in een goede luim. Vijf maanden van lichamelijk, financieel en emotioneel leed hebben hem gelouterd. Anderhalf uur lang vertelt de wereldkampioen complexloos over het dal waar hij uitkroop, over de dag waarop Tim Pauwels stierf, over zijn eigen hartritmestoornissen en over de eeuwige oorlog tussen crossers en UCI-commissarissen. Een groepje vrouwen-op-leeftijd die in de andere hoek van de salon hun wekelijkse koffiekransje houden, wordt steeds luidruchtiger. Wanneer Wellens op het einde rechtstaat, roept er eentje dat ze altijd “veur den Bart” zal supporteren. In het gebrul en gegier dat volgt, klinkt Bart het luidst van al. De wereldkampioen kan weer lachen.

Wat een verschil met de Koppenbergcross, waar je wenend over de streep kwam.

Bart Wellens : “Ik voelde ’s morgens al dat het niks ging worden. Het was mijn vierde wedstrijd in vijf dagen, na elke koers voelde ik me verschrikkelijk moe. Maar je kan moeilijk zeggen : hé, mannen, ik ben niet goed, ik start niet. Dus maak je er het beste van. Ik heb die dag zo hard gereden als ik kon, ik kón gewoon niet rapper.”

Toch reed je uit. Waarom doe je jezelf zoiets aan ?

“Alleen voor het publiek. Ik voelde dat zij mij niet in de steek lieten en dan is het mijn plicht om hen ook niet te laten stikken. De meeste mensen vertrekken als de eerste renners in de laatste ronde gepasseerd zijn, maar nu bleven ze allemaal staan om mij aan te moedigen. Dat vond ik enorm knap. De laatste twee, drie ronden reed ik met tranen in mijn ogen. Ik wilde afstappen, het ging écht niet, en die berg werd precies altijd maar langer en langer ( lacht). Achteraf ben ik heel blij dat ik doorgezet heb, want ik ben er mentaal sterker uitgekomen. Het dieptepunt was eigenlijk vier dagen voor de Koppenberg, in Tabor. Omdat ik het daar niet voelde aankomen. Ik vertrok met volle moral naar ginder en als je dan moet opgeven in achttiende, negentiende positie…. Toen hebben ze echt op me moeten inpraten : ‘Dat is niks, dat komt wel goed.'”

Waar lag eigenlijk precies het probleem ?

“Het was geen gebrek aan conditie. Twee dagen na Tabor reed ik in Dottignies : als ik daar geen lekke band krijg, strijd ik mee voor de overwinning. In Sint-Michielsgestel was ik ook goed, alleen nam ik een slechte start en moest ik van ver terugkomen. Het probleem was alleen : vorig jaar mocht ik zes wedstrijden achter elkaar rijden, dan reed ik de zesde dag even hard als de eerste. Dat is dit jaar niet het geval. Ik miste het recuperatievermogen. Als je twee keer moet doortrekken en je herstelt daar niet meteen van, is dat simpelweg dodelijk in een wedstrijd van een uur.

“In de drie weken dat ik niet koerste, hebben we geprobeerd dat recuperatiesysteem te stimuleren door veel interval te trainen. Eigenlijk haalde ik nu de trainingen in die ik voor het seizoen niet kon doen omwille van die infectie in mijn kuit : blokken krachttraining op de Tax ( rollen met elektromagnetische weerstand, nvdr.) en souplesse achter de auto. Ik sliep ook heel veel : tien uur per nacht en nog anderhalf uur tussen de middag. Thuis deed ik níks : geen was, geen afwas, alleen rusten, trainen en eten. Mijn poetsvrouw sprak van een vuilnisbelt ( grijnst).”

En dat allemaal als gevolg van een eenvoudige insectenbeet…

“( Pikt in.) Dat ging zó snel. ’s Morgens reden we in het bos in Sankt Moritz, daarna voelde mijn achillespees heel stijf aan. Nu ja, je voelt altijd wel eens wat, dus trok ik me er niks van aan. ’s Anderendaags deed mijn kuit pijn, maar ik ging eerst nog lopen en daarna fietsen op de weg. Toen ik aan het hotel terugkwam, raakte ik niet meer uit mijn pedaal. En vervolgens kon ik bijna de trap niet meer op. De dokter daar zei me dat het een insectenbeet was. Hij drukte de etter eruit, ik-weet-niet-hoeveel al. Ik moest drie keer per dag terugkomen om het vuil eruit te knijpen.

“’s Anderendaags ’s morgens was mijn kuit dubbel zo dik. Ik zeg : ik blijf hier niet. Mijn broer Geert voerde me naar huis, recht naar de dokter. Die gaf me meteen zware antibiotica, want het koudvuur zat al tot net onder mijn knie. Hij maakte er ook een slip in en elke dag kwam daar, zonder overdrijven, een koffietas etter uit. Nooit meegemaakt. Als ik het verband eraf deed, moest ik iets op de grond leggen, want het liep er gewoon zó uit. Ik dacht dat mijn been rot was.

“Op een nacht kon ik het echt niet meer houden van de pijn en ben ik met veel moeite naar de dokter gereden. Hij maakte een nieuwe inkeping, dan is er ineens heel veel uitgekomen, maar ’s anderendaags was mijn kuit weer tot de juiste proporties herleid en werd de pijn minder. Een enorme opluchting was dat. Ik had al gehoord van koudvuur bij Museeuw, maar je denkt : allez, konden ze dat niet goed verzorgen ? Nu weet ik wel beter. Pas na twee weken kon ik weer een beetje fietsen, maar dat aangetaste been was altijd meteen moe. Dat had moeten vechten tegen die infectie.”

Wilde je daarna niet té snel terugkomen ?

“Mijn zomer was heel slecht : vaak ziek geweest, ontsteking aan de knie. In de wegwedstrijden kon ik alleen maar aanklampen. In Sankt Moritz had ik heel veel moral en die infectie was de druppel die de emmer deed overlopen : shit, nu dit weer. Het seizoen komt zó dichtbij, je bent wereldkampioen, vorig jaar was ik de man van het seizoen. Wat zullen de mensen denken ? Wat gaan mijn supporters zeggen ? Daar maakte ik me heel veel zorgen over. Dus besloot ik om gewoon keihard te trainen. En dat was blijkbaar fout.”

Heeft niemand je gewaarschuwd dat je rustiger moest opbouwen na zo’n zware blessure ?

“Mijn dokter, Peter ‘T Seyen, sportdokter bij Verbroedering Geel, zei voor het seizoen al : laten we de wedstrijden uitstellen en later beginnen. Maar ik vond dat ik dat niet kon maken als wereldkampioen. Misschien heeft Paul ( Ponnet, zijn persoonlijke trainer, nvdr. ) dit jaar wel een kleine fout gemaakt door te zeggen dat we op schema zaten, wat achteraf niet het geval bleek. We dachten dat we die drie weken achterstand konden inhalen door in de wedstrijden te trainen. We hoopten dat we er via de schema’s van Paul wel zouden komen, maar op een gegeven moment moet je toegeven dat het niet gaat. Eerst wilden we één weekend laten vallen, maar de dokter zei meteen : neem drie weken, je kan beter nu iets investeren, dat haal je er later weer uit.

“Door die drie weken rust mis ik zes of zeven wedstrijden en lijd ik een groot financieel verlies. Maar ik wou niet enkel starten om langs de kassa te kunnen passeren. Natuurlijk hebben de organisatoren graag allemaal de wereldkampioen op hun affiche, maar ik wil ze ook niet het geld uit de zakken kloppen en intussen doen alsof er niets aan de hand is. ( Fel :) Want ik was niet goed ! Ik zat niet op schema ! Ik wou de mensen niks wijsmaken en ik hoop dat dit op lange termijn in mijn voordeel werkt. Ik sta honderd procent achter die beslissing.”

Tijdens de zomercross in Zolder was al duidelijk dat het niet helemaal goed zat tussen je oren omwille van sponsorproblemen.

“Dat, en vooral ook de dood van Tim, woog mentaal heel zwaar door. Op een bepaald moment dacht ik : waarom ga ik nog trainen ? Ik vind toch geen sponsor. We wisten al een tijd dat het heel slecht ging bij Spaar Select, we werden al drie maanden niet meer betaald. Toen ze failliet gingen, hoopten we binnen de maand een nieuwe sponsor te vinden. De timing was echter slecht. Normaal zou Spaar Select tot en met december betalen, maar nu moesten we in het midden van het jaar een nieuwe sponsor vinden. Bij de meeste bedrijven liggen de budgetten dan al vast. Op een bepaald moment waren we zo goed als rond met een bepaalde sponsor, maar die haakte af na het geval- Meirhaeghe. Bij Fidea deden ze eerst de nodige onderzoeken om te zien of het wel rendabel was. Uiteindelijk hebben zij de dag na de zomercross in Zolder toegezegd.”

Waarom al die moeite om de ploeg samen te houden ? Als wereldkampioen kon je toch overal terecht ?

“Natuurlijk heb ik ook met Quick Step gebabbeld, en met Palmans, en met nog andere ploegen. Ik weet echter dat het heel moeilijk is om je te integreren in een bestaande ploeg van 25 renners en een hoop andere mensen. Onze ploeg is een echte vriendengroep, dat wilde ik bij elkaar houden. Financieel is dit ook beter en ik krijg een grote vrijheid en mag over veel mee beslissen. Ik heb het altijd voor mijn ploegmaats opgenomen. Daarom vond ik het ook zo erg toen ik de laatste week voor Zolder niet langer het vertrouwen kreeg van een aantal ploegmaats. Ze solliciteerden bij andere ploegen en geloofden er niet meer in dat we bij elkaar konden blijven. Dat heeft me het meest van al geraakt. Er zijn toen harde woorden gevallen, maar ik denk dat onze vriendschap eens zo sterk werd. Misschien ging het de afgelopen jaren iets té goed. Nu heeft iedereen zijn hart eens kunnen luchten.”

Twee maanden later, toen jullie eindelijk aan een zorgeloos seizoen leken te beginnen, sloeg het noodlot pas echt hard toe en overleed jullie ploegmaat Tim Pauwels tijdens de de cross in Erpe-Mere.

“Toen het bericht kwam dat Tim dood was, dacht ik : dat kan niet. Drie uur voordien hadden we nog samen het parcours verkend, wat steken gegeven om te lachen. En plots is het over. Dan stort er wel eventjes iets in. Tim was dan wel geen familie, hij reed toch al een half jaar bij ons. Een heel stille jongen, net als zijn broer Kevin, maar de laatste maand voelde je dat hij ontbolsterde, dat hij zich echt begon thuis te voelen in de groep. Achteraf hoorden we van zijn ouders dat hij er thuis vaak over sprak : ‘Wauw, we zitten bij Bart Wellens en Erwin Vervecken in de ploeg, ik wil ervoor gaan, ik wil me bewijzen.’ Die jongen had ontzettend veel moed. Het is echt vreselijk als zoiets gebeurt.”

Je was achteraf heel kwaad omdat de wedstrijd niet stilgelegd werd.

“Ik reed redelijk vooraan en ik zag dat er iemand van onze ploeg gevallen was. Eerst dacht ik aan Wim Jacobs, onze brokkenpiloot. Maar toen hij de ronde nadien nog in dezelfde positie lag, wist ik dat het niet goed was. Ik reed op datzelfde moment lek en Hans riep me toe dat Tim er heel erg aan toe was. In de eerstvolgende materiaalpost heb ik de UCI-commissaris aangeklampt : ‘Leg alsjeblieft de koers stil, want ik denk dat Tim doodgaat.’ Hij zei : ‘Valpartijen gebeuren in de cross.’ Razend was ik. Na de aankomst kregen we in de camper een telefoontje dat Tim overleden was en toen hebben ze me moeten tegenhouden. Ik wou die official gaan zoeken. Echt, dat vergeef ik die mens nooit.”

Doet zo’n drama je ook niet nadenken over de sport die je beoefent ? Zoals Yvan Van Mol zegt : crossers rijden een uur lang in een hartslagzone waar van alles mis kan gaan.

“Ik sta daar niet bij stil, want daar trainen wij voor. Laat een leek een uur vollen bak rijden, die valt van zijn fiets af, maar ons lichaam kan die hoge hartslagen aan. Ja, als je keihard aan het afzien bent, wordt het wel eens zwart voor je ogen. En als dan zoiets gebeurt, denk je wel eens na, maar wat doe je eraan ? Als ze boven dat kaarske van u uitblazen, dan is het gedaan.

“Drie, vier jaar geleden heb ik ook hartritmestoornissen gehad, gewoon terwijl ik thuis in mijn zetel zat. Ik train constant met hartslagmeters, dus ik weet perfect wat mijn hart doet. Ineens begon dat heel snel te slaan. Direct naar de dokter gebeld. Drie dagen later mocht ik tests doen in Genk, maar tot die tijd durfde ik amper te trainen. In Genk bleek alles in orde, maar omdat ik topsporter was, raadde de dokter een kijkoperatie aan om alle risico uit te sluiten. De dokter vertelde me dat ik zou moeten stoppen met koersen als ze ook maar iets vonden. Dat kwam keihard aan, maar die nacht heb ik over alles nagedacht en dan kom je toch tot het besef dat je gezondheid boven alles gaat.

“Tijdens de test zelf blijf je wakker, ze gaan met een camera’tje via je lies naar je hart. En dan proberen ze van alles uit. Ze lieten mijn hart bijvoorbeeld naar 260 slagen per minuut gaan, of ze laten het heel traag en hard bonken, zodat je bijna los komt van de tafel waar je opligt. Gelukkig zit er constant iemand naast je die je vertelt wat er gebeurt. Je kan ook mooi mee volgen op de tv-schermen. Op een bepaald moment zeggen ze je : ‘We zitten aan je hartklep, nu zal je twee keer moeten ademen’, en inderdaad ( hapt twee keer snel naar lucht). Dan denk je wel even : ooh, man ( lacht)! Echt heel vies, hoor. Je hebt er geen controle over. Die test duurde drie uur en ik heb er een week van moeten recupereren, zo’n inspanning doen ze daar met je hart.

“Uiteindelijk vonden ze helemaal niks. Destijds vertelden ze me dat ze bij een andere renner de test na twintig minuten hadden moeten stopzetten – ik wist meteen dat het over Stive Vermaut ging. Ze zeiden ook dat als die renner zou blijven koersen, het zijn dood zou worden. Achteraf gaven ze Vermaut in Amerika toch toestemming om te blijven rijden. Toen dacht ik : waarom luister je niet gewoon ?”

Hoeveel ben jij als sportman met je lichaam bezig ?

“Meer en meer, eigenlijk. In het begin gaf ik bijvoorbeeld niks om voeding, sinds vorig jaar begon ik daar heel hard op te letten. Ik ondervond nooit veel problemen met mijn vetpercentage, vorig jaar stond ik zelfs iets té scherp. Toen ik in Sankt Wendel onderkoeld raakte, stond ik maar op vier en een half. Nu bedraagt mijn vetpercentage zes en een half, wat ik goed vind. Vorig jaar hield ik me eigenlijk ietsje te extreem bezig met mijn voeding : ik woog alles af, lette wekenlang heel erg op mijn voeding en dan kreeg ik ineens van die eetbuien. In één dag at ik dan alles wat slecht was en kwam ik anderhalve kilo bij. Nu eet ik een friet als ik zin heb, maar wel met mate.”

Neem je ook voorzorgsmaatregelen tegen die onderkoeling ?

“( Lacht.) Daar is nogal wat rond te doen geweest. Het had wel iets te maken met dat lage vetpercentage, maar ook met de verkeerde kleding. Toen we opwarmden, lag het parcours droog, dus startte ik met een dun aëropakske en een heel licht fleezeke. En ik had mijn borst ook niet ingesmeerd. Toen Sven de koppositie overnam, kreeg ik al dat opspattend water op mij. Ik kon moeilijker ademen, moest zijn wiel laten en op den duur zag ik alleen nog zwarte schimmen. In de vierde ronde knalde ik op een balk – die lag er de vorige drie rondes nochtans ook al ( lacht) – en toen wist ik : ik moet naar de camper of ze voeren mij hier af.

“Eigenlijk was dat nog niet zo erg, op het WK in Tabor moesten ze me eens aan de baxter leggen. Bij de start ging ik plat op mijn buik in een plas van tien centimeter ijswater en smeltende sneeuw. Je denkt niet na, springt weer op je fiets, maar drie rondes later kon ik niet meer schakelen van de kou. Ik wou de trap oplopen en plots zat ik op mijn knieën. In de verte zag ik een ambulance staan, daar ben ik naartoe gezwalpt. Ik viel er gewoon tegenaan en daarna ben ik twee uur kwijt. Ik werd wakker in een EHBO-post achteraan op het parcours, niemand van de Belgische ploeg wist waar ik zat. En het grote probleem in Tsjechië is : die kennen geen talen. Ik kreeg dus niet uitgelegd dat ze iemand van het team moesten waarschuwen. Er was niemand meer te zien, ze waren het parcours al aan het afbreken. Op een bepaald moment zag ik nog een cameraploeg van de VRT lopen en die voerden me tussen het materiaal naar het hotel.”

Of : hoe professioneel een cross tegenwoordig is.

“Het veldrijden heeft zich de afgelopen jaren heel sterk ontwikkeld en toch is het ergens ook blijven stilstaan. De startgelden schoten omhoog, er komt veel meer publiek kijken. Maar sommige mensen willen het allemaal graag ouderwets houden.”

Welke tradities zijn dan niet goed ?

“Dat je na de wedstrijd je geld nog cash moet gaan halen. Waarom zijn er banken ? Ze houden vaak ook niet voldoende rekening met de veiligheid van de renners. Dit jaar was er de dag voor Ruddervoorde een wedstrijd in Middelkerke. Moesten we over een brug die enorm glad werd toen het begon te regenen. Ik vroeg aan de organisatoren om er iets over te leggen. Was niet nodig. Ik ben er gevallen, na één ronde konden ze me afvoeren. Ze lachen dat gewoon weg. Ik ben de enige die zegt waar het op staat, de rest zijn allemaal ja-knikkers. En als ik dan protesteer, is het : daar heb je die zageman weer. ( Fel.) Ik bedoel : ik neem het op voor de veiligheid van alle renners, voor hetzelfde geld valt er iemand anders ! Soms zijn de UCI-commissarissen zo streng op details, terwijl ze aan andere dingen hun voeten vegen.”

Zoals op de Jaarmarktcross in Niel, waar je broer Geert nog gediskwalificeerd werd omdat hij vijf meter terugliep naar de materiaalpost om zijn fiets te wisselen ?

“Het ging erom dat hij zijn fiets over een spandoek had gegooid – dat naar beneden lag. Hij had twee meter verder achteruit moeten lopen. ( In één adem.) Voor die twee meter pakken ze die jongen zijn eerste prijs van de beloften af, zijn prijs bij de elite, een goed klassement, zijne moral én punten ! Ik bedoel : laat die jongen zijn wedstrijd uitrijden en geef hem een boete. Laat mij of een Sven Nys zo wisselen, ons pakken ze niet uit koers, hoor. Want die man weet niet wat aanvangen met al die supporters. Ach, als die mannen iemand kunnen flikken, dan zijn ze blij. Bij de UCI zijn de renners een nummer. Laat ons toch communiceren over bepaalde problemen.

“Pas op, de goede dingen mogen ook gezegd worden. De internationalisering, mede dankzij de wereldbeker, is heel goed. Maar waarom levert een wereldbeker driehonderd punten op voor de winnaar en een superprestige maar zestig ? Dat verschil is te groot.”

Tot slot : hoe zie je de rest van het seizoen verlopen ?

“Ik stel mij geen doelen, met uitzondering van de superprestige zijn al mijn klassementen naar de vaantjes. In de eerste plaats wil ik opnieuw tussen de mensen zitten. Opnieuw het gevoel krijgen van : ik heb het die mannen toch lastig gemaakt vandaag. Ik amuseer mij weer op de fiets. Een maand geleden dacht ik constant : ik moét trainen, ik moét beter worden, ik moét ervoor gaan. Nu voel ik veel minder stress.

“Ik heb in de afgelopen maanden heel veel bijgeleerd. Zowat iedereen – Hans, Danny ( De Bie, nvdr.), mijn ouders, mijn trainer, mijn dokter – heeft me eind vorig seizoen verteld hoe uitzonderlijk het allemaal was, maar ik stond daar niet echt bij stil. Je behaalt de ene overwinning na de andere, het kost je weinig moeite, je hebt geen miserie aan je kop. Op training zag ik ook uren en uren keihard af, maar in de euforie vergeet je dat. Nu denk ik veel vaker : zóveel heb ik er voor moeten lijden, zóveel zever heb ik ervoor gehad. In de koers moet ik moeite doen om aan te klampen, terwijl ik vorig jaar dikwijls een halve minuut wegreed van die mannen. Eigenlijk realiseer ik mij nu pas hoe snel ik vorig jaar reed.”

door Loes Geuens

‘Drie, vier jaar geleden kreeg ik ook hartritmestoornissen, gewoon terwijl ik thuis in mijn zetel zat.’

‘Mijn dokter zei me voor het seizoen al de competitie uit te stellen. Maar ik vond dat ik dat niet kon maken als wereldkampioen.’

‘Op een bepaald moment dacht ik : waarom ga ik nog trainen ?’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content