In zijn laatste seizoen als actief voetballer blikt Filip De Wilde (40) terug op een rijk gevulde carrière. Velen beschouwen de Zelenaar als een buitenbeentje, een stille piekeraar. ‘Ik was wie ik was’, zegt De Wilde. ‘Volledig gefocust op mijn vak.’

1974 Keeper of helemaal niks

“Mijn allereerste voetbaltraining kreeg ik bij Eendracht Zele. Ik was tien jaar. Een half uur lang weigerde ik mee te doen, omdat ik niet in het doel mocht staan. Mijn vijf jaar oudere broer keepte ook bij Zele, ik vermoed dat ik om die reden absoluut in de goal wilde. Achteraf, in scholencompetities, ervoer ik dat ik minstens even graag op het veld stond. Misschien nog liever, maar ik bleef keeper omdat ik dat beter kon. Als veldspeler had ik nooit dezelfde carrière gemaakt. Ik haalde een zeker niveau, maar was geen topper.

“Eigenlijk besefte ik voor mezelf pas vrij laat dat ik talent had als keeper. Mijn vader zegt dat hij het al vroeg in de gaten had, maar dat liet hij nooit merken. Hij heeft me nooit gepusht. Ik trainde graag, en had ook het geluk van een goede leermeester tegen te komen. Albert Christiaens heeft me qua basistechnieken en opstelling alles geleerd. Daar heb ik nooit nog iets aan gewijzigd.

“De opstelling die Albert me bijbracht, wijkt af van wat er door de band wordt aangeleerd. Ze is meer gebaseerd op interceptie. Wanneer iemand bijvoorbeeld schuin voor doel staat, houden de meeste keepers de hoek heel kort dicht. Zelf laat ik die ruimte meestal vrij. Ik blijf een meter meer naar het midden staan, want als er een voorzet komt, kan ik die bal ook onderscheppen. Je kan dus iets meer terrein bestrijken dan wanneer je naast die paal gaat staan. Vaak trappen aanvallers dan in die open hoek, maar daar ben ik op voorbereid. Meestal voel je zoiets aan. Soms ben je een keer te laat en dan krijg je een bal binnen in de korte hoek waarvan iedereen zegt : ‘ allez, die moest hij afdekken.’ Terwijl ik zo misschien al tien voorzetten onderschept heb.”

1981 In de voetsporen van Jean-Marie Pfaff

“Op mijn zestiende huurde Beveren me van Eendracht Zele. Ik zat twee jaar bij de uefa’s toen we op een zondagochtend tegen Lierse speelden. Omdat de eerste ploeg ’s namiddags thuis speelde, zag trainer Urbain Braems me bezig. Ik speelde een heel sterke wedstrijd, en het toeval wil dat Jean-Marie Pfaff zich de woensdag nadien blesseerde tijdens een Europese match in Lindfield. Breams had niet zoveel vertrouwen in de reservedoelman, en toen besloot hij om mij er dan maar meteen in te zetten ( grijnst). Op donderdag trainde ik nog met de uefa’s en toen kwamen ze me zeggen dat ik de dag nadien met de eerste ploeg mocht meedoen, hetgeen op zichzelf al een evenement was. Als ze je dan ook nog vertellen dat je zaterdags mag spelen, dat is… bijna ongeloofwaardig eigenlijk ( lachje). Iedereen leek echter bloedserieus, dus moest het zo wel zijn.

“Vóór de match was ik enorm geconcentreerd, ik trachtte me op de bus naar Winterslag al voor te stellen hoe en waar de bal op me af zou komen. Tijdens de match liep alles vanzelf. De wedstrijd, de bal en de positie van de tegenstander, daar focuste ik me volledig op. Van het publiek en de sfeer herinner ik me nauwelijks nog iets. Ik was niet echt onder de indruk van de omstandigheden, besefte gelukkig niet hoe belangrijk die match voor mijn verdere carrière was. We verloren met 1-0, maar ik speelde een heel sterke wedstrijd en werd door iedereen opgemerkt.

“Dat seizoen bleef ik niet in de A-kern, ik werd alleen opgeroepen als Jean-Marie geblesseerd raakte. Ik herin- ner me nog goed hoe ik thuis voor de tv zat toen Jean-Marie uitviel tijdens een match op Anderlecht. Chris Fissers viel in, en toen dacht ik : eigenlijk had ik daar moeten staan. Hopelijk kan ik ook nog eens een keer op Anderlecht spelen ( grijnst). Een jaar later werd ik vaste doelman. De groep onthaalde me erg goed. Pfaff was nogal nadrukkelijk aanwezig, ik denk dat zijn vertrek voor sommige spelers een opluchting was. Ook het publiek steunde me. Als achttienjarige krijg je altijd steun. Je staat nog in het begin en moet alles nog bewijzen. Pas toen ik de eerste keer voor de nationale ploeg werd opgeroepen, in ’84, veranderde dat. Als je internatio-nal bent, verwachten de mensen dat je ook constant op dat niveau presteert. Ineens stellen ze zich kritischer op, foutjes worden minder makkelijk vergeven.

“Op dat moment heb ik beseft dat het niet genoeg is om alleen maar je werk te doen op training. In mijn eerste jaar bij de A-kern hadden we de beker gewonnen van Club Brugge, het tweede jaar pakten we de titel. Het ging allemaal zo gemakkelijk. Onvermijdelijk begin je dan als jonge gast de zaken een beetje lichter op te nemen. Je presteert wisselvalliger, maakt hier en daar een foutje. Die jeugdige frisheid was er een beetje af ( lacht uitbundig). Ik bedoel : als je negentien bent, moet je niet opwarmen, je voelt je altijd goed. Na een paar jaar heb je dat wel nodig.

“Omdat ik eigenlijk de hele dag thuis zat – bij Beveren trainden we vier keer per week, ’s avonds om halfzes – besloot ik zelf extra oefeningen te doen. Ik trainde ook mee met de buitenlandse profs, probeerde mijn grenzen te verleggen. Blijkbaar had dat toch zijn effect, want ik speelde een heel sterk seizoen. Ik denk dat mijn perfectionisme daar begonnen is.”

1990 Elf kleine Belgen in Genua

“In ’90 verloren we de finale van de Europacup tegen Sampdoria Genua. Onderweg schakelden we onder meer het Barcelona van Johan Cruijff uit, maar we waren niet sterk genoeg om het grote Sampdoria te verslaan. Met Gianluca Vialli, Roberto Mancini, Pietro Vierchowod, Gianluca Pa-gliuca en Attilo Lombardo vormden zij een van de sterkste ploegen van Europa. We konden de 0-0 houden tot op het einde, maar verloren met 2-0 in de verlengingen, met twee doelpunten van Vialli. ( weifelend) Tja, in de wedstrijd zelf zijn we er nooit dicht bij geweest. Ik denk dat we één echt goede kans creëerden. Ik deed een aantal reddingen, maar het eerste tegendoelpunt was nogal ongelukkig. Ik devieerde een schot tegen de paal, lag op de grond toen de bal terug naar mij kwam gebotst en kon hem niet meteen klemvast nemen. Daarvan profiteerde Vialli om mij de bal te ontfutselen en te scoren.

“Op het moment zelf was ik vooral fier om in die finale te kunnen staan, maar op het einde van je carrière moet je vaststellen dat je er daar het dichtste bij was om met een Europabeker te zwaaien. Als kleine Belgen ben je altijd trots om tegen zo’n ploeg te mógen spelen. Terwijl je zelf toch óók Anderlecht bent ( lacht). Ergens is dat gewoon realisme, denk ik. Natuurlijk neem je jezelf ook in bescherming met zo’n houding, dan kan je niet afgaan. Ik heb het ook. Ik kan er niet aan doen ( lacht).

“Nu, je moet wel leren uit wedstrijden tegen toppers. We verloren een keer met 4-1 op Real Madrid, terwijl we 0-1 voorstonden met de rust. Toen was ik zwaar ontgoocheld, niet omdat we verloren, wel omdat ik besefte : voor hetzelfde geld wordt het hier 8-1. Als je zoveel kansen weggeeft in één speelhelft, dan ben je gewoon niet goed bezig. In dat soort wedstrijden komen al je zwakheden bloot te liggen. Als je dan meteen zegt : ‘Real is te goed’, dan leer je er ook niks uit. Je moet er bij durven stilstaan dat je een zwakke prestatie hebt neergezet.

“Als keeper heb je een goed overzicht. Ik ben ervan overtuigd dat een trainer een match beter zou kunnen analyseren als hij zich hoog in de tribune achter het doel bevindt dan wanneer hij daar beneden opzij van de wedstrijd zit. Toch geloof ik niet erg in de coachende rol van de keeper, zeker niet in topwedstrijden. Als je in een stadion met 50.000 mensen zit, bereik je met mijn stemvolume in het beste geval de libero. Vaak is het ook gewoon theater. Het heeft weinig zin om na een fase te beginnen roepen. Ik geloof meer in het voorbereiden, het maken van goede afspraken, het tien keer herhalen op training. Tijdens de match zelf moet een speler durven luisteren naar zijn intuïtie.

“Ik heb nooit veel show verkocht. Ik vind het heel moeilijk om contact te zoeken met het publiek, zowel met de aanhang van de tegenpartij, als met de eigen supporters. Voor een deel bescherm je jezelf daarmee. Dat is een beetje de twijfelaar in mij. Als je vóór de wedstrijd de grote populaire gast gaat uithangen bij de supporters, en het gaat dan grandioos verkeerd… ( blaast). Ik hou er altijd rekening mee dat het fout kan lopen. Pas na een goede match kan ik uitbundig zijn en me verbinden met de supporters.”

1993 De perfecte wedstrijd

“Mijn eerste volledige interland was tegen de VTS, voor de kwalificatie van het WK in Amerika. We hadden één puntje nodig, het bleef 0-0 en ik speelde een perfecte wedstrijd. ( ironisch) Ik was zo’n beetje de held van het vaderland. Allez, volgens de kranten toch. Het was de perfecte wedstrijd. Voor mezelf zat er alles in : veel hoge ballen, een beetje mijn specialiteit, een schot in de hoek dat iedereen al binnenzag en dat ik er kon uithouden. Voor mij was het misschien wel de mooiste wedstrijd voor de nationale ploeg.

“In ’84 zat ik voor het eerst in de selectie en in ’93 stond ik voor het eerst aan de aftrap. Ik moest dus negen jaar wachten op mijn kans. Jean-Marie was lang een zekerheid, daarna kwam Michel Preud’homme. Ik heb 33 interlands gespeeld en daarvan kreeg ik er geen enkele cadeau. Op het WK in Amerika mocht ik niet één minuut spelen van Paul Van Himst. Achteraf moet je stellen dat hij overschot van gelijk had door Preud’homme op te stellen, want die speelde een fantastisch toernooi.

“Zelf voelde ik me na afloop verschrikkelijk ontgoocheld. In de periode was ik op mijn sterkst, Anderlecht werd kampioen met een straat voorsprong, we versloegen Club Brugge in de finale van de beker. Ik had me voorbereid op het WK alsof ik ging spelen, stond zo scherp als een mes, was ongelooflijk gefocust. Voor het geval mijn moment moest komen. En dat komt dan niet. Het hele WK lang hoop je : de volgende wedstrijd misschien. Maar toen gingen we eruit tegen Duitsland en was het over. Toen heb ik me laten ontvallen dat ik ook zou gekund hebben wat Preud’homme gepresteerd had. Dat was niet collegiaal en niet fair ten opzichte van Michel. Achteraf heb ik me daarvoor bij hem geëxcuseerd.”

1996 Een completer mens in Portugal

“Toen ik het aanbod van Sporting Lissabon kreeg, besliste ik vrij snel om te vertrekken. Eigenlijk was het een puur financiële kwestie. Ik kon me daar zo goed verbeteren, dat zelfs een nieuw voorstel van Anderlecht me niet tegenhield. Daar ben ik echt wel vrij ver in gegaan. Eigenlijk had ik nog een contract van één jaar en zaten we al in de voorbereiding voor het nieuwe seizoen, maar ik bleef Roger Vanden Stock lastig vallen tot hij zei : ‘voort, ga maar’.

“Op zichzelf viel de Portugese competitie tegen. Het Portugese voetbal zat een beetje op zijn gat : Benfica kampte al met problemen, de nieuwe stadions stonden er nog niet. Zelfs de topwedstrijden raakten niet uitverkocht en terwijl ik bij Anderlecht gewoon was te spelen voor minstens 15.000 mensen, traden we in Lissabon regelmatig aan voor 3000 mensen. Voetbal was er enorm populair, maar voor de meesten te duur. Het leven daar maakte wel heel veel goed. Door naar het buitenland te gaan, word je een completer mens. Je leert veel beter voor jezelf zorgen. Het bracht ons als gezin nog dichter bij elkaar omdat je volledig op elkaar bent aangewezen.

“Ik vond het niet moeilijk om me aan te passen aan het zuiderse leven, maar of het ook de beste manier is om sportief op niveau te blijven, is nog maar de vraag ( lacht). Ik werd daar een beetje als een buitenaards wezen bekeken omdat ik zo goed kon lopen. In Anderlecht ging het er veel feller aan toe dan bij Sporting, waar de concurrentiestrijd onder de spelers veel minder was. Je loon bestond er uit negentig procent vaste wedde en tien procent premie. Dan maakt het niet zoveel uit of je bij de zestien zit of niet. Er was veel minder nijd en naijver, die gasten gingen heel vriendschappelijk met elkaar om. In Anderlecht was het soms bijna op leven en dood om in de kern te zitten.

“Bij Sporting hadden we voor alles loopjongens. Als je zelf je schoenen pakte, zaten ze daarmee verveeld. We moesten niet eens zelf onze tas inpakken of dragen. Een werkman kost ginds twee keer niks, de armoede is er heel groot. Dat is confronterend. Je bent daar voor het grote geld en dan zie je naast het stadion een krottenwijk staan ( zwijgt). Maar je moet ook niet heiliger zijn dan de paus, dat is iets waar je je snel overheen zet. De club vervulde ook wel een beetje een sociale functie. Pauliño, een van de loopjongens, was bijvoorbeeld een beetje gehandicapt aan zijn been, maar dankzij zijn werk bij de club kon hij voor zichzelf zorgen.

“Mijn vrouw en mijn kinderen hadden het ongelooflijk naar hun zin in Lissabon, maar vlak voor het WK in Frankrijk verloor ik mijn plaats. Na nieuwjaar werden we uitgeschakeld in de beker van Portugal met een dubieus doelpunt, een bal van ver die binnenging. Dat werd me vrij zwaar aangerekend. We waren intussen ook aan onze vierde trainer toe. Ik vloog uit de ploeg en dat was een donderslag bij heldere hemel. Georges Leekens wilde me niet meer opstellen in de nationale ploeg als ik niet speelde bij Sporting. Dat vond ik toch een beetje onrechtvaardig. Ik weet niet zeker of ik terug naar Anderlecht zou gegaan zijn als Leekens die voorwaarde niet gesteld had. Terugkeren naar iets goeds uit het verleden, is niet altijd een goede remedie, maar op dat moment restte me geen keuze.”

2000 Voldoening en frustratie

“Euro 2000 ligt nog tamelijk vers in het geheugen, zeker ? Die rode kaart tegen Turkije is voor mij altijd bijzaak geweest, hoewel dat voor de buitenwereld blijkbaar het meest markante feit is. Voor mij persoonlijk blijft dat eerste kopbaldoelpunt van Hakan Sükür de grootste nederlaag. Ik ging in de fout, ik wilde te veel op veiligheid spelen. De bal ging heel hoog, ik moest hem gewoon voor de bots nemen en dan kan niemand mij bedreigen. Nu was die bal heel lang onderweg en Hakan Sükür springt in volle aanloop hoger dan ik ooit met mijn handen kan komen. Op dat moment was ik al verloren.

“Die analyse had ik op dat moment al voor mezelf gemaakt, die rode kaart doet er eigenlijk niets toe ( lacht). Als iemand helemaal alleen op de doelman kan afgaan na de uittrap van de andere keeper, dan is er toch wel ergens iets fout gelopen, denk ik. Daarom heb ik mezelf nooit iets verweten. Ik probeerde die bal door te koppen, maar ik kon er net niet aan. In diezelfde vlucht kon ik die speler vasthouden, en dat heb ik dan maar gedaan. Het zag er natuurlijk enorm spectaculair uit, ik werd geschorst voor twee wedstrijden en dat was dan het einde van mijn internationale carrière.

“Natuurlijk was mijn actie ook een beetje ingegeven door frustratie. Had ik geweten dat het me mijn carrière bij de nationale ploeg zou kosten, dan had ik het misschien niet gedaan. Spelen voor de nationale ploeg vind ik een eer, een grote voldoening. Een grote verantwoordelijkheid ook. Tenslotte word je verkozen boven al die andere keepers. Je staat op de top waar iedereen naar opkijkt.”

2003 Afscheid nemen

“Het afscheid bij Anderlecht voelde ik helemaal niet aankomen. In oktober liep ik een kuitblessure op en die wou maar niet genezen. Pas na de winterstop ging het de goede kant uit. Ik zat in het laatste jaar van mijn contract en was enorm gedreven om mijn plaats weer in te nemen. Hoewel ik 37 was, twijfelde geen haar om mijn hoofd eraan dat ik daarin zou slagen. Ik speelde drie wedstrijden met de reserven zonder een tegendoelpunt te krijgen, had enorm veel vertrouwen, was gewoon klaar. Toen Anderlecht een pan-doering kreeg in Panathinaikos, voelde ik mijn moment naderen. Dat was echter buiten Hugo Broos gerekend.

“Hij vertelde me dat hij me niet kon opstellen omdat hij niet wist dat ik volgend jaar nog bij Anderlecht zou spelen. Toen was het over. Ik had zo hard gewerkt om opnieuw mijn oude niveau te halen, mentaal was dit zo’n zware klap voor mij dat ik overal last begon te krijgen : hernia, mijn hand begon tegen te pruttelen, ik voelde overal pijn. Ik dacht aan stoppen, maar dat heb ik nooit uitgesproken. Ik wilde niet iets aankondigen om het achteraf weer in te trekken. Uiteindelijk besliste ik om door te gaan. Omdat het een schoon leven is : sportman zijn en er nog voor betaald worden ook.

“Het duurde nog een maand of twee voor ik officieel te horen kreeg dat ik zou weggaan. ( cynisch lachje) En ik was dan – dom eigenlijk, hoor – te koppig om zelf te gaan vragen wat ze met me van plan waren. Achteraf bekeken, is dat misplaatste trots. Op een bepaald moment kon ik eventueel bij Lierse tekenen, maar toen rekende ik er nog altijd op dat Anderlecht me een voorstel zou doen. Ergens kon ik me er ook wel in vinden. Ik denk dat ze me een beetje beu waren bij Anderlecht. ( begint te lachen) Zo kan je het eigenlijk wel stellen. Ik heb altijd het beste gewild, zowel voor de ploeg als voor mezelf, maar ik besef ook wel dat ik niet altijd de gemakkelijkste was. Zeker niet op training. Naarmate de jaren vorderen, denk je zelf veel mee en aanvaard je alles niet zomaar klakkeloos. Dat kan soms irritant werken.

“Ik ben niet zo sociaal of communicatief, ook in mijn eigen vriendenkring ben ik vaak stil. Broos vond dat ik te weinig babbelde, maar ik was wie ik was : heel gefocust. Ik speelde meer dan zeshonderd matchen bij Anderlecht. Dan heb je elk verhaal tijdens het eten voor de match wel een keer gehoord. Kranten lees ik weinig, ik kijk niet naar programma’s als Big Brother en dan kan het gebeuren dat er niks te zeggen valt, hé ( lacht). De dingen die mij wel interesseren, daar kan je dan ook niet altijd over beginnen tegen de jongens die naast je zitten.

“Het afscheid, samen met ZvonkoMilojevic en Bertrand Crasson voor de match tegen La Louvière, vond ik een beetje een verplicht nummer. Ik had niet het gevoel dat het van harte was. Er moest zoveel volk gehuldigd worden, er stonden al 22 spelers op het veld en daar moesten wij snel tussen. Ik dacht : is het dat maar ? Dan had ik liever dat ze niks deden.

“Uiteindelijk mocht ik naar Sturm Graz, maar mijn gezin kon niet mee. Het was puur een investering in mezelf die ervoor zorgde dat ik nu nog steeds voetballer ben en dat ik vorig jaar nog zes mooie maanden bij Lokeren meemaakte. Ik krijg heel veel respect in Lokeren. Voor hetgeen ik in het verleden gedaan heb, maar ook voor hetgeen ik in dat half jaar presteerde. Je voelt dat. Supporters en mensen in de club informeren constant : ‘hoe gaat het ? Kom je nog terug ?’ Dat doet deugd, dat gevoel dat je nodig bent.”

door Loes Geuens

‘Contact zoeken met het publiek vind ik heel moeilijk.’

‘Ik was te koppig om bij Anderlecht te gaan vragen wat ze met me van plan waren.’

‘Van mijn 33 nationale selecties heb ik er niet één cadeau gekregen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content