‘IK DACHT: IK ZAL NOOIT MEER KUNNEN KOERSEN’

© BELGAIMAGE

Op een vrijdag in juli in de dertiende rit kwam voor sprintrevelatie Edward Theuns (25) abrupt een einde aan zijn fraaie debuut in de Tour. Een lange lijdensweg volgde. Een monoloog door een eeuwige optimist.

EDWARD THEUNS: ‘Het verhaal begint vijf dagen voor de start van de Tour, wanneer ik te horen krijg dat ik mee mag. Mijn eerste grote ronde en meteen de Tour! Ik kan mijn oren niet geloven. Helemaal fantastisch wordt het wanneer ik in de eerste rit naar de vijfde plaats sprint en het podium op mag voor de witte jongerentrui. Een resultaat dat ik daarna nog bevestig met een vijfde en achtste plaats in twee massasprints. Ik verbaas mezelf.

‘Op 15 juli volgt dan de tijdrit. Ik ga als eerste van Trek-Segafredo van start. Op een gegeven moment kom ik in een afdaling met een snelheid van zowat 80 kilometer per uur. Ik zie voor me een flauwe bocht naar rechts die doordraait naar links. Ik denk: op tijd beginnen te remmen, want je hebt het parcours niet verkend, geen risico’s nemen. Op het moment dat ik begin te remmen, slaat de wind in mijn voorwiel. Ik kan de rechtse bocht niet houden, maar wel nog bewust mijn fiets het gras in sturen. Ik haal op dat moment nog dertig, veertig kilometer per uur. Uit het gras steekt echter nog twintig centimeter stam uit van een afgezaagde boom. Ik knal daar tegenaan, kom in één klap tot stilstand, ga over de kop en word vrij hoog de lucht in gekatapulteerd om uiteindelijk in een gracht neer te komen. Recht op mijn zitvlak, waardoor ik niets van schaafwonden oploop, maar de impact van de val wel volledig door mijn rug wordt opgevangen.’

UIT DE GRACHT

‘Ik zit daar in die gracht in een houding als op een stoel. Ik heb pijn, maar het is niet dat ik lig te kermen. Een renner heeft normaal altijd de reflex om zo vlug mogelijk weer op te staan, maar ik voel onmiddellijk dat er iets in mijn rug niet goed zit en wellicht gebroken is. Het eerste wat ik denk: ik zal nooit meer kunnen koersen. Met een bang hartje besef ik op dat moment, mede vanuit mijn studie (Theuns behaalde een bachelordiploma kinesitherapie en revalidatiewetenschappen, nvdr), dat ik niet mag bewegen, want er bestaat altijd een risico op ruggenmergletsels. Wat Marc Herremans meemaakte: heel erg, maar het gebeurt.

‘De eersten die komen toegesneld, zijn onze persverantwoordelijke Tim Vanderjeugd en Igor Diez en Josué Arán, twee Spaanse verzorgers. Normaal rijdt er maar één iemand achter, maar Tim en Igor zijn in het busje mee om al onze andere renners die nog moeten rijden aan de finish op te vangen. Een gelukkig toeval. Ook de politiemotor die voorop reed, is teruggekeerd. ‘Er zal wellicht een helikopter moeten komen’, zeg ik. Vervelend genoeg hebben ze eerst geen gsm-bereik, maar dan slagen ze er toch in om de hulpdiensten op te roepen. Ondertussen blijft Josué heel de tijd naast me zitten in de gracht en mijn hand vasthouden. Zijn aanwezigheid is geruststellend.

‘Terwijl ik zit te wachten op de ambulance van de Tour, die uiteindelijk pas na een twintigtal minuten arriveert, ben ik vooral bang voor wat dan nog komen moet: het transport naar het ziekenhuis. Alle handelingen die gesteld moeten worden, kunnen bijkomende schade veroorzaken. Me zo bewegingloos mogelijk uit de gracht halen is al een hele opdracht. Met een man of zes, onder leiding van de Tourdokter, verloopt dat goed. Maar daarna zullen er dingen gebeuren die voor mij, achteraf gezien, niet door de beugel konden.’

PIJNLIJKSTE REIS

‘Eerst word ik een vijfhonderdtal meter in de ambulance vervoerd, maar omdat die blijkbaar het parcours niet mag verlaten, verleggen ze mij in een andere. Niet eens met dezelfde draagberrie, maar door me met een laken te verslepen. Allemaal bewegingen die zenuwschade kunnen veroorzaken: angstaanjagend. Terwijl je toch zou denken: medisch personeel zal wel weten waar het mee bezig is. Die tweede ambulance brengt me dan naar de finish, waar ik nóg een keer van ambulance moet veranderen. Op de koop toe ontstaat daarna nog een discussie over naar welk ziekenhuis ze me moeten brengen. Uiteindelijk verstrijken sinds mijn val tweeënhalf uur voor ik in het ziekenhuis van Aubenas aankom.

‘In het ziekenhuis is Tim erbij, hij is de hele weg bij me gebleven. Ik spreek wel een mondje Frans, maar met hem als tolk voel ik me toch meer op mijn gemak. Ook mijn vriendin (bloemenmeisje Lien Crapoen van Flanders Classics, nvdr) is dan al bij me. Zij stond langs het parcours, twee of drie kilometer voorbij het punt waar ik gevallen ben. Ze had de twee renners die na mij vertrokken waren zien passeren, en daarna, in de omgekeerde richting, een ambulance. Paniek natuurlijk, maar Tim heeft haar meteen gebeld en met een auto van de ploeg – anders mocht ze het parcours niet verlaten – is ze na veel moeite in Aubenas geraakt.

‘In het ziekenhuis brengen scans ondertussen een indeukingsfractuur van een ruggenwervel, de T12, aan het licht. Ik moet geopereerd worden, maar in Aubenas hebben ze geen neurochirurg die mijn breuk kan opereren en willen ze me ook niet houden. Het plan is me naar Nîmes te sturen en me pas na het weekend te opereren. Maar dat zien wij niet zitten, en dus proberen mijn vriendin en de ploeg een vlucht te regelen naar België. Een hele zoektocht, want door de aanslag in Nice zijn alle kleine luchthavens in Frankrijk gesloten.

‘Uiteindelijk mag ik na aandringen van de ploegdokters toch nog één nacht in Aubenas blijven en kan ik op zaterdag, daags na mijn val, het vliegtuig nemen van Avignon naar Wevelgem. De pijnlijkste reis van mijn leven. Om geïmmobiliseerd te blijven word ik op een soort opblaasbare matras gelegd, met onder mijn rug nog een plank, zo hard als een tafel. De twee uur in de ambulance naar de luchthaven is de pijn in mijn billen niet te harden, omdat ik door die plank geen moment de druk kan verlichten. Het ergste van al: aan het eind hoor ik de dokter in het vliegtuig vragen: ‘Waarom hebben jullie die plank onder hem gestoken? Dat hoefde niet.”

VOLLEDIG AFHANKELIJK

‘De aankomst in België betekent dan ook een hele opluchting. Dan pas krijg ik het gevoel: oef, nu ben ik in goeie handen en is het gevaarlijkste achter de rug. De volgende ochtend lig ik al op de operatietafel van dokter Bleyen van het AZ Maria Middelares in Gent, voor een ingreep van ruim twee uur. Er worden twee lange smalle plaatjes aan weerszijden van mijn wervel aangebracht, met vijf schroeven vastgezet. ’s Avonds, wanneer mijn ouders op bezoek komen, ben ik nog uit de verdoving aan het ontwaken. Zwevend tussen slapen en waken hoor ik hen zeggen: ‘Ze hebben op de radio gezegd dat de operatie geslaagd is.’ (lacht) Ik denk: oké, als ze het op de radio gezegd hebben…

‘De eerste dagen na de operatie zijn erg eentonig. Je kunt alleen maar in je bed liggen, een keer naar links rollen, een keer naar rechts. Verder niets. Je bent volledig afhankelijk van anderen: een heel vervelend gevoel. Je sokken aandoen, je wassen: alles wordt gedaan door verplegers en verpleegsters. Zelfs eten is in het begin niet makkelijk als je je bed maar dertig graden omhoog mag zetten. Van het ene moment op het andere ben je van topsporter veranderd in ziekenhuispatiënt.

‘Pas na drie dagen – vijf dagen na mijn val – kan ik een eerste keer rechtop zitten, zodat ze mij een korset kunnen aanmeten. Diezelfde avond kan ik ook voor het eerst weer stappen, tot aan het toilet en terug. Ik had wel een plasfles, maar was al vijf dagen niet meer naar het toilet geweest. Nu klinkt het misschien wat vies, maar op dat moment is de ‘opluchting’ wel enorm.

‘De vrijdag, één week na mijn val, komt dan het blije nieuws dat ik naar huis mag. In Frankrijk loopt ondertussen de Tour naar zijn einde. Twee dagen later is het de rit naar de Champs-Elysées. Voor ik gevallen was, zat ik al met die rit in mijn hoofd, ik voelde mij nog fris en wilde daar nog een keer uitpakken en beter doen dan de twee vijfde plaatsen die ik al behaald had. Eerst ben ik van plan om niet te kijken, maar ik zet dan toch de tv aan voor de laatste vijftien kilometer. Het wordt mentaal het zwaarste moment van heel die periode. Zeker als je dan ook al die berichtjes van ploegmaats ziet passeren: ‘Made it to the Champs-Elysées‘ en dat soort dingen. Dan vind je het zo spijtig er niet bij te zijn.

‘Aan de andere kant ben ik iemand die van nature nogal optimistisch in het leven staat. Ik krijg vaak te horen: uitgeschakeld worden terwijl je zo goed bezig was in de Tour en misschien nog naar het WK had gemogen, het moet erg vervelend zijn. Natuurlijk, maar als je op een bepaald moment gedacht hebt dat je nooit meer zult kunnen fietsen, bekijk je het anders. Je bent blij dat het niet erger is dan het is, en dat je normaal volgend jaar weer op je niveau zult zijn.

‘Zodra ik te horen kreeg dat het zes weken zou duren om de breuk te laten genezen en dat dan pas de echte revalidatie kon beginnen, werd dat het doel: goed de winter ingaan om richting 2017 niet met achterstand te beginnen tegenover de andere renners. Op 24 augustus, net geen zes weken na mijn val, kon ik voor het eerst weer in de buitenlucht fietsen. Voordien ging ik bij de kinesist op de hometrainer, maar het gevoel van de wind in je haren en je weer zelfstandig te kunnen verplaatsen is zoveel zaliger. Ik reed ondertussen al eens zestig kilometer, voorlopig alleen op de mountainbike, omdat ik van die fiets het stuur veel hoger kan plaatsen dan van mijn koersfiets en zo veel rechter zit. Ik draag nu een op maat gemaakt korset, een model dat ze ooit voor Ian Stannard hebben ontwikkeld: het geeft veel meer steun dan mijn eerste.’

MOOI LEVEN

‘De belangrijkste raad die ik kreeg, is dat ik niet te rap mag willen gaan met mijn revalidatie. Een mens heeft maar één rug. Eerst moet alles in orde komen, dan pas mag ik weer aan koersen denken. Omdat het nog lang is tot volgend seizoen, hoop ik ergens wel nog te kunnen meedoen aan de laatste kermiskoers van het jaar, in Zwevezele (7 oktober, nvdr), al is het maar voor enkele ronden. Gewoon om nog eens het gevoel te hebben opnieuw coureur te zijn. Maar als de dokters zeggen dat het nog te vroeg is, zal ik zeker geen risico’s nemen.

‘Ik ben in elk geval niet bang om opnieuw wedstrijden te rijden. Het is goed dat het geen val was in het peloton. Ik kan me inbeelden dat je dan bang wordt om opnieuw in het peloton te rijden. Nu was het gewoon een samenloop van omstandigheden. Als je de foto van Julian Alaphilippe ziet in diezelfde tijdrit, dan heeft hij gewoon heel veel geluk gehad en ik heel veel pech.

‘Mijn ploegleider, Dirk Demol, zei me dat veel renners die iets ernstigs meemaken, vaak sterker terugkomen dan voorheen. Ik hoop natuurlijk dat hij gelijk krijgt, dat dit een kantelpunt kan worden in mijn carrière. Sowieso bekijk je na zo’n val de dingen anders. Onlangs had ik het er nog over met Dimitri Claeys (Gentenaar van Wanty – Groupe Gobert, nvdr). Hij zag ertegenop om vijf uur in de regen te moeten koersen, tot hij bedacht: ‘Ik mag niet klagen, want Eddy zou er nu wel geld voor overhebben om in de regen te mógen koersen.’

‘Misschien zal ik in de toekomst anders tegen het fietsen aankijken. Als ik eens geen goesting heb om te trainen, zal ik denken: ik mag blij zijn dat ik nog kán trainen. Al heb ik altijd wel beseft dat we als coureurs een mooi leven leiden. Niet veel mensen kunnen van hun hobby hun beroep maken. Maar nu besef ik beter dat het ook rap gedaan kan zijn. Dat zal ik in mijn achterhoofd houden.’

DOOR BENEDICT VANCLOOSTER – FOTO’S BELGAIMAGE

‘Ik hoop dat Dirk Demol gelijk krijgt, dat mijn val een kantelmoment kan worden in mijn carrière.’ – EDWARD THEUNS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content