Trappen oplopen, daar dankt hij zijn snelle benen aan. Tweevoudig wereldkampioen Oscar Freire, een ‘beetje’ verstrooid maar geniaal.

Een ander opvallende vaststelling was de dominantie van de Italianen en in het bijzonder van het Mapei-Quick Stepteam, dat dankzij Andrea Tafi en Paolo Bettini twee topklassiekers binnenrijfde. En de ploeg van Eric Vanderaerden heeft nog een andere troef in handen : Oscar Freire Gomez. Voorlopig rijdt Freire toch nog in dienst van Mapei, want de belangstelling voor de tweevoudige wereldkampioen is groot, onder meer van het Spaanse iBanesto dat zijn ploeg volgend seizoen rond Freire wil maken. “Het is altijd fijn om omringd te zijn door meer landgenoten”, antwoordt de sympathieke Spanjaard op de vraag of hij het niet jammer vindt dat hij met Pedro Muños en David Cañada maar twee landgenoten heeft als ploegmaat.

Aan de Ronde van Italië neemt Freire (26) niet deel. Hij heeft andere doelstellingen. “Ik heb als tiende in de stand 76 punten. Ik kan de wereldbeker nog altijd winnen”, verklaarde hij na zijn vijfde plaats in de Gold Race.

Hoe ben je ertoe gekomen om wielrenner te worden ?

Oscar Freire : Dankzij mijn oom. Van hem kreeg ik mijn eerste koersfiets toen ik negen jaar was. Ik sloot me aan bij een wielerclub in Torrelavega, meer als hobby dan als sport eigenlijk. Maar toen ik aan wedstrijden begon deel te nemen, bleek al snel dat ik talent had. Ik won meteen redelijk veel koersen, alvast ruim meer dan de andere renners in de regio.

Had je bepaalde idolen aan wie je je spiegelde ?

Echte idolen niet. Ik was vooral fan van degene die won ( glimlacht). Eerst was dat Pedro Delgado, later Miguel Indurain.

In een interview in El País zei je : ‘Dat ik nu zo snel ben in de sprint, dank ik aan het feit dat ik altijd verschillende keren per dag heel wat treden moest oplopen.’

We woonden op de vierde verdieping van een appartementsgebouw waar geen lift was. Geloof het of niet, maar als je elke dag die trappen oploopt, blijf je in vorm. Natuurlijk bedoelde ik het vooral symbolisch, lag het niet alleen daaraan, maar het heeft me ongetwijfeld toch geholpen. Nu woon ik op de derde verdieping in een gebouw mét een lift. Ik begin nu meer en meer de te verliezen in de sprint ( lacht).

Je woont wel nog bij je ouders ?

Ja, voorlopig nog wel. Mijn familie is altijd heel belangrijk geweest voor mij. Eind dit jaar ga ik samenwonen met mijn vriendin Laura in een huis op twee, drie kilometer van het appartement waar ik nu woon.

Zijn jullie al lang samen ?

( denkt na) Euh… Mocht ze weten dat ik daar zo lang over moet nadenken, me mataría, ze zou me vermoorden ( lacht luid). We zijn samen van 1998… Nee van 1997. Een goeie vijf jaar, dus.

Je zei het net al : je familie is erg belangrijk voor jou. Jouw broer Antonio begeleidt je tijdens je trainingen, niet ?

Antonio fungeert als gangmaker met zijn motorfiets. Maar hij doet veel meer dan dat, zo is hij ook mijn manager.

Volgens hem ben je niet alleen een natuurtalent, maar ook een trainingsbeest. Klopt dat ?

Ik geef me voluit op training, ga veel in het rood, maar een echt trainingsbeest zou ik mezelf niet noemen. Ik spendeer zeker niet uitzonderlijk veel tijd aan training, maar ik ben wel heel intensief bezig. Bijna altijd alleen ook, omdat er niet veel renners wonen in Cantabrië. Degene die er trainen, doen dat op een andere manier dan ik. Ze gaan niet zo diep als ik.

In 1999 werd je als voor velen volslagen onbekend renner wereldkampioen in Verona. Was het voor jou ook zo’n grote verrassing, in de eerste plaats al dat je de laatste ronde in het selecte kopgroepje zat ?

In eigen land was ik niet die grote onbekende. Het jaar voordien behaalde ik al een paar mooie ereplaatsen – ik eindigde onder meer als derde in een rit in de Vuelta – en had ik ook al een overwinning geboekt, een rit in de Ronde van Castilla y Leon.

Toch was het ook voor mij een verrassing dat ik in die kopgroep zat. Maar op het moment dat ik mee vooraan zat, dichtte ik mezelf wel medaillekansen toe, omdat ik wist dat ik een van de snelste renners van het gezelschap was.

In 1997 was je bij de beloften al een keer tweede op het wereldkampioenschap, vorig seizoen behaalde je je tweede wereldtitel bij de profs, terwijl je tussendoor, in 2000 in Plouay zilver pakte. Wat is het geheim van dé WK-specialist ?

Het wereldkampioenschap vormde in die periodes zowat de enige wedstrijd die ik op volle kracht aanvatte. Dat ik voor het WK telkens lang geblesseerd was, zorgde er wel voor dat ik zowel op mentaal als op fysisch vlak nog fris zat.

De laatste vijftien jaar, zeg maar, lijkt er een vloek te rusten op de regenboogtrui. Op een paar uitzonderingen na bleef de wereldkampioen het jaar nadien telkens onder de verwachtingen. Heb je daar een verklaring voor ?

Ik geloof niet in die vloek. Het eerste jaar dat ik wereldkampioen werd gold dat voor mij alvast niet. Ik moest bewijzen dat ik geen eendagsvlieg was. Ondanks weer heel wat blessureleed reed ik vijfenvijftig koersen. Ik won er daar tien van; toch niet slecht, denk ik. Ook dit jaar mag ik tot nu toe redelijk tevreden zijn over mijn rendement. Het seizoen is trouwens nog niet gedaan.

Een verklaring voor het mindere presteren van sommige wereldkampioenen ligt misschien in de druk die je ondervindt met die trui om de schouders. Voor mij betekent die druk een extra stimulans, voor anderen misschien een last.

Je werd twee keer wereldkampioen met weinig koersdagen in de benen. Is dat een voordeel ?

Op mentaal vlak geeft het een bepaald voordeel omdat je écht zin hebt om te rijden, honger hebt naar de fiets. Maar anderzijds : niemand is graag geblesseerd.

Op het WK vorig jaar in Lissabon reed Lanfranchi, toen een ploegmaat van jou bij Mapei-Quick Step, als een bezetene achter zijn ontsnapte landgenoot Simoni. Is het niet wat gek in deze tijden, beheerst door commerciële belangen, met landenteams te rijden ?

Lanfranchi beweerde dat hij niet wist dat Simoni vooraan reed. Dat is een probleem van de Italianen. Ik reed in elk geval voor Spanje en niet voor Mapei. Alle Spanjaarden, die voor verscheidene ploegen uitkwamen, deden hun werk uitstekend, in dienst van de Spaanse ploeg.

Anderzijds begrijp ik wel dat het voor de werkgever, die je het hele jaar door betaalt, niet plezant is om tijdens een van de belangrijkste wedstrijden van het jaar je renners met een andere publiciteit te zien rondrijden.

Met jezelf en Tom Steels beschikt Mapei-Quick Step over twee topsprinters. Is er dat niet één te veel ?

We rijden heel wat wedstrijden op een jaar. Soms is de ene wat beter in vorm, soms de andere. Ik maak er geen probleem van om voor Tom te rijden als hij zich de beste voelt, en omgekeerd geldt dat evenzeer.

Milaan-Sanremo is een wedstrijd die jou als op het lijf geschreven is. Ben je niet teleurgesteld dat de ploeg niet volledig in jouw dienst reed ?

( grijnst) Ik vind dat de ploeg een tactische vergissing beging ( Paolo Bettini ging aan de haal op de Poggio, nvdr). De kans bestaat dat een renner alleen aankomt, maar de laatste jaren eindigde Milaan-Sanremo toch telkens op een sprint. Misschien had ik wat harder met mijn vuist op tafel moeten slaan, maar uiteindelijk beslist de ploegleiding nog altijd over de wedstrijdtactiek.

Volgens Patrick Lefevere kan jij eender welke klassieker winnen.

Tot dusver heb ik er nochtans nog geen enkele kunnen winnen ( lacht luid). ( opnieuw bloedserieus) Dit najaar zou ik daar graag al verandering in willen brengen. Ik heb al bewezen dat ik in verschillende klassiekers kan meespelen voor de overwinning, maar om nu te zeggen dat ik ze allemaal aankan… Parijs Roubaix en de Ronde van Vlaanderen lijken niet echt spek voor mijn bek.

Jij bent zowat de eerste klassieke renner die Spanje rijk is. Daarover zei je : ‘Ik wil een nieuwe wielercultuur kweken in Spanje.’ Ben je daarin aan het slagen ?

Spanje heeft inderdaad vooral een traditie van ronderenners. Maar stilaan merk ik toch ook meer interesse voor de klassiekers. In Milaan-Sanremo viel Samuel Sanchez aan op de Poggio. En ik zie nog andere mannen die in staat moeten zijn om in de toekomst mee te spelen voor een klassieke zege : David Etxebarria of Juan Antonio Flecha, bijvoorbeeld.

Een ander thema : blessures. Want met jou praten zonder het daarover te hebben, dat kan niet, he.

( lacht) Jammer genoeg niet, nee.

Ben je altijd al blessuregevoelig geweest ?

Nee, helemaal niet. De eerste keer dat ik in m’n carrière geblesseerd geraakte, was in mijn tweede seizoen als prof. Maar sindsdien sukkelde ik van de ene blessure in de andere. Eerst waren er de problemen met mijn rug. Toen die voorbij leken, begon ik na hooguit een week training last te krijgen van een stekende kniepijn. Een operatie was onvermijdelijk.

Je bleef ook hinder ondervinden van je rug. In Spanje spraken ze zelfs van ‘el síndrome Freire’, het syndroom Freire.

Ik bezocht meer dan twintig specialisten uit alle windstreken. Geen enkele kon me een echt sluitende uitleg verschaffen over wat er precies schort. Evenmin kreeg ik een honderd procent zekere remedie voorgeschreven. De laatste tijd voel ik geen pijn meer dankzij dagelijkse rek-en strekoefeningen voor en na de training. Ik moet bovendien blijvend letten op een gepaste houding op de fiets. Als ik slaap, houd ik ook altijd een kussentje tussen mijn benen om mijn rug niet te verdraaien.

Wat vind je van de ‘kritiek’ als zou je te fragiel zijn en maar een paar keer per seizoen in staat zijn te pieken ?

Die kritiek raakt me niet. Ik weet alleen dat ik vroeger nooit geblesseerd was. Mijn lichaam was niet gewoon om telkens weer opnieuw te beginnen. Dat kostte veel moeite en misschien herviel ik daardoor wel.

Als baby werd je tot drie keer toe aan je voet geopereerd. Klopt het dat er zelfs even sprake was van een amputatie ?

Ik herinner het me zelf niet meer, maar het schijnt wel degelijk te kloppen. Bij de derde operatie zeiden de dokters tegen mijn ouders : “Als het deze keer niet lukt, hay que cortar, dan moet hij er onherroepelijk af.” Dan was ik nog kleiner geweest ( lacht). Gelukkig was de operatie geslaagd en heb ik nadien nooit nog hinder ondervonden van mijn voet.

Naast het blessureleed kreeg je de afgelopen jaren ook nog af te rekenen met ‘pech’. Aan de vooravond van Milaan-Sanremo 2000 kreeg je in het vliegtuig een computer op je hoofd. Datzelfde seizoen werd je in de Ronde van Aragón aangereden door een auto van Festina.

En twee weken na Milaan-Sanremo, stootte ik met mijn hoofd nog eens tegen mijn bed ook ( lacht). Dat was drie keer een zware klap, letterlijk dan. Telkens zonder veel erg, gelukkig. Die rit in de Ronde van Aragón waarin ik werd aangereden, won ik nog trouwens.

Je bent de ‘Professor Zonnebloem’ van het peloton, niet ?

( ietwat verlegen, verveeld lachje) Ik ben wel wat verstrooid, ja.

Zoals de dag voor het WK vorig jaar, toen je bij het losrijden het spoor van je ploegmaats bijster raakte…

Ik heb een uurtje langer getraind dan de rest ( grijnst). Ik kende de naam niet van het hotel waar we logeerden, maar uiteindelijk ben ik er toch gezond en wel geraakt, hoor.

Of die ene keer toen je je aanmeldde voor de proloog van de Circuito Monatañés toen die al voorbij was…

Dat was wel jammer, want die wedstrijd wordt gereden in mijn eigen streek. Ach, dat zijn dingen die voorvallen.

Of die andere keer toen je een hele afstand aflegde om een vergunning af te halen…

…en zonder terugkeerde. Tja, mijn gedachten dwaalden af. Zoiets gebeurt me wel vaker.

Ploegleider Jesus Suarez Cuevas zegt : ‘Hoe meer Oscar met zijn hoofd in de wolken zit, hoe beter hij rijdt.’ Ben je het met hem eens ?

Ik denk niet dat mijn verstrooidheid iets met mijn prestaties te maken heeft.

Je meet 1m71. Zie je je betrekkelijk kleine gestalte als een nadeel voor een sprinter ?

Om positie te kiezen in de laatste kilometers beschik je misschien beter over wat meer lengte en body, dat merk ik vaak. Maar om door de deur te geraken biedt een kleine gestalte dan weer een voordeel ( lacht luid).

Wat zijn je doelstellingen nog voor dit seizoen ?

Ik heb vooraf de wereldbeker als hoofddoel gesteld. Ik hoop een wereldbekerwedstrijd te kunnen winnen en op die manier zo hoog mogelijk te eindigen in het eindklassement. De Ronde van Frankrijk wordt een nieuwe ervaring voor mij, maar ik zou er mij toch willen tonen als een waardige wereldkampioen. De Vuelta rijd ik opnieuw als voorbereiding op het WK.

Die regenboogtrui begint stilaan te wennen ?

Ik wil hem gerust nog een jaartje dragen. Ik heb liever een ietwat zwaarder parcours dan dat in Zolder, maar na ruim tweehonderd vijftig kilometer, kruipt de vermoeidheid sowieso in de benen.

door Roel Van den broeck,

“Als baby verloor ik bijna mijn voet.”

“Als ik slaap, houd ik altijd een kussentje tussen mijn benen om mijn rug niet te verdraaien.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content