Een zware blessure noopte pistier Matthew Gilmore tot een te vroeg afscheid van het baanwielrennen. De Australische Belg nam zondag het vliegtuig naar Tasmanië. Op naar een nieuw hoofdstuk. Bij het pakken van zijn koffers maakte hij tijd voor een afscheidsgesprek.

Wat klinkt het raar als Matthew Gilmore het heeft over “mijn pensioen”. Amper 34 jaar is hij. Nadat hij vorig jaar tijdens een wegkoers in Ninove tegen een paaltje botste, moest hij met een min of meer verhakkeld been voort. Tien maanden knokte hij om weer de oude te worden, maar enkele weken geleden besloot hij om de strijd te staken. De blessure won. “Het is me niet gelukt om terug te keren. Maar ik heb er alles aan gedaan. En daar ben ik fier op.”

Het belang van Gilmore voor het Belgische baanwielrennen valt niet te onderschatten. Toen Etienne De Wilde een punt zette achter zijn carrière, viel er een groot gat. De Australische Belg vulde dat in zijn eentje op en gaf ondertussen zijn ervaring zoveel mogelijk door aan jong talent. Mede daardoor staat er nu jeugdig geweld klaar om zijn vertrek een beetje op te vangen.

Met welk gevoel laat jij de Belgische zesdaagsewereld achter ?

Matthew Gilmore : “Die wereld is weer in een heel mooie staat. Je hebt in België nu twee zesdaagsen, in Gent en in Hasselt. En we hebben renners zoals Iljo Keisse (24), Kenny De Ketele (21) en Steve Schets (23), van wie we nog veel zullen van horen.

“Ik heb er ook een stuk aan meegewerkt, aan die heropleving, door jonge renners te begeleiden. Ik vond dat geen verplichting maar … Kijk, een sport is maar zo groot als de toekomst die hij heeft. Ik had nooit die houding van : ik geef mijn ervaring hier niet door aan die jonge gast want anders is hij straks een concurrent van mij. Ik was nooit bang voor nieuwe tegenstanders. Integendeel, ik vond dat een uitdaging.”

Een houding die niet elke oude rot aanneemt.

“Iedereen moet zichzelf zijn. Ik vond het altijd mooi als er vers talent kwam. Maar laat ons eerlijk zijn. Die begeleiding van jongeren, ik heb dat ook een beetje gedaan omdat ik daar zelf van profiteerde. Neem nu het voorbeeld van Iljo Keisse. Ook ik heb van zijn vooruitgang de vruchten geplukt, want hij is mijn maat geworden. En door zijn populariteit hier in Gent ben ik meegezogen in een positieve spiraal.

“Plus : ik wist dat er nooit meer over Matthew Gilmore gesproken zou worden als het over vijf jaar gedaan zou zijn met de zesdaagsen. Mijn naam staat daar ergens wel op een of ander palmares, maar als er geen toekomst is, zal niemand daar ooit nog een blik op werpen.”

Tweede start

Een pak mensen volgt deze sport maar van veraf. Het Belgische baanwielrennen, dat ís Matthew Gilmore, zo leken velen onder hen altijd te denken. En nu ?

“Simpel, nu is het Iljo Keisse. Hij is een heel complete renner, weet heel goed wat hij kan en wat niet, kan zich prima voorbereiden. Van hem zullen we nog heel wat horen. Ik heb trouwens ook zelf heel veel van hem geleerd, wat eigenlijk straf is.”

Zoals …

“Hoe je moet omgaan met jongeren van een andere generatie. Ik leerde dat je niet de baas moet zijn, niet moet zeggen : ‘We gaan het zus en zo doen.’ In het begin pakte ik het op die manier aan. Tot Iljo aangaf dat hij ook graag zijn gedacht eens wou zeggen. Op den duur legden we onze ideeën samen.”

En jij zag verfrissende dingen bij hem ?

“Juist. En een jongeling is gedreven. Iljo Keisse kwam op een heel goed moment voor mij. Ik zeg niet dat de drive bij mij weg was, maar het was allemaal routine geworden. Altijd hetzelfde : opstaan, fietsen, hetzelfde programma volgen. Plots was er iets nieuws, was er weer een uitdaging. We waren ineens een heel mooi duo, de supportersclub kwam erbij. Ik was weer vertrokken, een tweede start.

“Ik heb alles aan Iljo doorgegeven. Hij volgt me op, honderd procent zeker van.”

Waar staat hij in vergelijking met Matthew op die leeftijd ?

“Veel verder. Iljo is bovendien ook nog eens heel goed op de weg. Ik hoop dat hij in de toekomst niet de piste opzij laat liggen, maar de combinatie maakt met de weg.”

Je zegt niet dat hij het wegrennen met het oog op de piste moet nemen ?

“Ik heb dat gedaan, omdat ik geen wegrenner was. Ik kon nog niet over een brug rijden.”

Die combinatie, is dat goed te doen ?

“Ja, als je er enkele zesdaagsen tussenuit laat. Er in plaats van tien of twaalf, maar zes of zeven per jaar doet. De mooiste. En dan iets proberen in de kleine ronden en de klassiekers, ik denk aan Gent-Wevelgem, de Omloop Het Volk. Daarin kan hij zeker schitteren.”

Winnen ook ?

“Ik denk het wel. Maar hij moet uiteraard nog groeien als renner. Ik wil geen druk op hem leggen.”

Je moet dus niet focussen op een van de twee werelden om in die ene wereld dan echt supergoed te worden ?

“Nee, het is nu anders dan een paar jaar geleden. We hebben de strijd tegen doping bijna gewonnen. Je moet niet alles geloven in de media als daar gezegd of geschreven wordt dat het niet zo is. Nu kan een renner als Tom Boonen twintig à dertig koersen in één jaar winnen. Tien of vijftien jaar geleden was dat niet zo. Toen won iedereen wel eens een koerske hier of daar. Waarom ? De beste was toen niet de beste.

“Vroeger hoorde je geluiden in de trant van : ‘Heb je die zien rijden ? Dat was niet normaal, man.’ Daar wordt nu niet meer over gesproken.

“Nu komen de sterkste renners naar voren. Daarom valt het voor een Iljo Keisse te combineren.”

Entertainment

Wat heb jij in al die jaren in de zesdaagsewereld zien veranderen ?

“De jongeren doen veel meer straffe uitspraken. ‘Ik ga dit of dat doen.’ Maar ze moeten het ook nog eens bewijzen.”

Vroeger was het meer : geen blabla, maar boemboem ?

“Ja, en die evolutie is jammer. Ook de supportersclubs spelen in die context een heel grote rol. Daar moeten jonge renners mee oppassen.”

In welke zin ?

“Supportersclubs maken renners soms zot. ‘We doen dit en dat, je moet daar rijden …’ Het is gevaarlijk om je daarin te laten meeslepen, dan heb je geen controle meer over jezelf.”

Stel dat jij iets kon veranderen aan de zesdaagsewereld, wat zou je dan doen ?

“Ik zou liever hebben dat de ploegkoersen iets langer zijn, die worden almaar korter. Dat is een evolutie die ik … Ik zal niet zeggen dat ik die niet graag gezien heb, maar ik hoop toch dat die het grootste onderdeel van de zesdaagsen blijven, dat we geen ploegkoersen krijgen van twintig minuten.

“Maar ik begrijp het wel, de mensen willen altijd actie zien.”

Is een zesdaagse van een sportwedstrijd almaar meer geëvo-lueerd naar entertainment ?

“Dat is zo, ja. De mensen betalen om iets te zien. Maar eigenlijk vind ik de zesdaagsen zoals ze nu zijn, heel goed.”

Er zijn mensen die zeggen dat het wat te commercieel wordt, toeschouwers die bij een optreden vóór de wedstrijd denken : ik kom voor Matthew Gilmore, niet voor Laura Lynn.

“Ik vind dat zulke optredens moeten kunnen. Kijk naar cyclocross, daar zie je eenzelfde beweging. Het mag van mij blijven zoals het nu is, want het moet aantrekkelijk zijn voor iedereen. Je moet met een jonge gast naar ’t Kuipke kunnen komen, maar ook iemand van tachtig jaar moet in de tribune kunnen zitten.”

Heb je een evolutie waarbij een grote klassieker op de weg à la Gent-Wevelgem nog echt als een sportwedstrijd wordt aangezien, terwijl een zesdaagse – met alle respect – meer en meer dreigt bekeken te worden als een soort van circus ?

“Ik begrijp wat je bedoelt. Maar ik zal bij zo’n klassieker op de weg nooit van begin tot einde kijken. Die lange aanloop naar de finale, dat is saai. Enkel in de laatste twintig kilometer ontploft het. Wel, op de piste heb je altijd een dergelijk spektakel. Om de vijf à tien minuten is er een wedstrijd waar iemand wint.

“En een circus … ik vind dat helemaal niet. Je moet godverdomme hard trappen hoor. Dat is één ding dat blijft, dat het niet simpel is.”

Maar net daarom de vergelijking met een circus, waarbij de fysieke prestaties misschien niet altijd naar waarde worden geschat.

“Voilà ! Ja, daar komt het op neer. Het is niet omdat het spectaculair is, dat het niet … Het blijft moeilijk, al die sprinten. Anders zou iedereen het doen. In dat opzicht vond ik het heel mooi dat Bettini vorig jaar naar de zesdaagse van München kwam en zei : ‘ Miljaar, wat was dat ?’ Baanwielrennen is onderschat.”

Professionalisme

Nog steeds hangt er een waas van afspraken over de zesdaagsewereld. Het is bekend dat een thuisrijder wel eens iets gegund wordt in een nevennummer, maar er wordt ook gezegd dat de grote renners beslissen wie waar wint. Kan je daar nu, bij je afscheid, iets meer over zeggen ?

“In een nevennummer iets gunnen aan een thuisrijder, ik heb dat altijd gedaan. Waarom ? Omdat ik weet dat dat straks in de ploegkoers belangrijk kan zijn. Dan kan ik die jongen misschien goed gebruiken, in die zin dat hij een gat kan laten vallen waardoor ik een ronde kan pakken.

“Op de weg gaat dat net zo. Kijk naar de Tour. Soms rijden twee renners naar de streep en mag de ene de ritoverwinning hebben en sleept de andere, als tweede, een trui in de wacht. Of de ene ploeg laat op dag één de andere wegrijden, omdat ze weten dat ze die jongens op dag twee in een bergrit zullen kunnen gebruiken. Dat zijn geen ‘afspraken’, dat is professionalisme.”

Er zijn natuurlijk mensen die vinden dat in elke wedstrijd, in elk nummer, de beste moet winnen.

“Ik ben het ermee eens dat elke wedstrijd gereden moet worden. Maar ik ben ook realistisch. Ik weet hoe moeilijk het is om een zesdaagse te winnen. Het is geven en nemen.”

Als je dat principe niet toepast, lukt het gewoon niet ?

“Toch wel. Het kan. Maar als je weet dat je twaalf zesdaagsen moet rijden … (lacht) Dan word je moe. Dat zal niet elke keer lukken.”

Het beste

Een slotvraag die vrij populair is in Vlaanderen tegenwoordig. Jij droomde er als jonge kerel van om renner te worden, dat lukte je. Je bereikte, heb je zelf eerder al gezegd, alles wat je wilde bereiken. En nu stopt dat, op je 34ste. Moet het beste dan nog wel komen ?

“Ik wil nu een job vinden waarin ik opnieuw elke dag dat doel kan hebben om de beste te zijn. Ik zou me graag in Australië in de begeleiding van jonge wielrenners storten. Wel, als ik een coach word, dan wil ik de beste coach worden.

“Ik moet in elk geval iets hebben dat moeilijk is, zoals het wielrennen, waarbij ik elke dag moet vechten om iets te bereiken. Ik wil geen makkelijk beroep. Dat zou me nooit lukken.”

Stel dat het lukt met die jongeren. Zal de voldoening die je daaruit haalt, wel kunnen tippen aan een kolkend Kuipke dat je naam scandeert ?

“Het is moeilijk om daar nu op te antwoorden, ik moet dat nog ondervinden. Maar ik denk niet dat ik met een minderwaardig gevoel zal zitten. Daar maak ik een doel van.

“Ik wil gewoon weer die dagelijkse drive, dat gevoel dat je iets wil bereiken. En dat zit vooral vanbinnen.”

door kristof de ryck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content