Na Ethnikos Piraeus, OFI Kreta, Anderlecht en drie en een half jaar Roda JC is Yannis Anastasiou (30) het komende anderhalve seizoen spits van Ajax. ‘Ik ben oprecht trots.’

Maandagmiddag zat hij in de auto toen iemand hem belde met het gerucht dat Ajax hem wilde hebben. Yannis Anastasiou had nog niet opgehangen of die club hing inderdaad aan de lijn. Hij moest direct naar Amsterdam komen om te praten met technisch directeur Louis van Gaal en trainer Ronald Koeman. Nog diezelfde avond werd hij medisch gekeurd en was de transfer rond. Toen begon het gekkenhuis. Ajax was dinsdag vrij, dus kon Anastasiou naar Kerkrade om afscheid te nemen van Roda JC en zijn collega’s. Dat was best emotioneel, zegt hij, omdat hij het daar fantastisch naar zijn zin heeft gehad. Intussen belden alle media. Liefst 217 gemiste oproepen had hij, vooral uit Griekenland, waar zijn overgang voorpaginanieuws was. Woensdag trainde hij voor het eerst mee met Ajax en zondag debuteerde hij tegen PSV. “Het was een ongelooflijke week.”

Ajax haalde de Griekse aanvaller wegens blessures bij Zlatan Ibrahimovic en Wesley Sonck. “Maar die komen wel een keer terug”, weet Anastasiou. “Dan is het aan mij te laten zien wat ik kan. Concurrentie schrikt me niet af. De beste speelt, zo gaat het bij alle topclubs. Ik heb zeker niet het idee dat ik gehaald ben voor slechts één wedstrijd. Ajax heeft een hoog niveau, heb ik gemerkt in de wedstrijd en tijdens de trainingen, maar ik vond het niet moeilijk daarin mee te gaan.”

Is Ajax een logische stap ?

Yannis Anastasiou : “Vind ik wel. Na Roda JC was in Nederland alleen de topdrie een optie. Ik weet ook zeker dat ik het niveau van Ajax aankan. Ik ben fit, heb nooit blessures en leef als een prof. De druk bij een topclub is mij ook niet vreemd, daarmee ben ik opgegroeid. Ik heb de heksenketels in Griekse stadions meegemaakt en bij Anderlecht gespeeld. Ik weet dus wat er in de top wordt gevraagd. Je moet gewoon een keer geluk hebben. Dat ik nu voor Ajax mag spelen, zie ik daarom als een heel grote eer. Ik ben oprecht trots.”

Voor hetzelfde geld had je nu voor Belenenses gespeeld. Roda JC heeft er in de afgelopen winterstop alles aan gedaan jou te verkopen.

“Belenenses toonde interesse na een oefenwedstrijd tegen Werder Bremen. Ze zouden contact opnemen met de club, maar ik heb niets meer van ze gehoord. Ik weet niet of Roda mij echt in de uitverkoop heeft gedaan, maar ik kan me er wel iets bij voorstellen. Als de club nog wat geld voor me wilde krijgen, moest ze me nú verkopen.

“Uiteindelijk is Ajax voor alle partijen de juiste oplossing. Ik was niet zomaar naar iedere club gegaan. Geld is voor mij niet het belangrijkste, het leven komt op de eerste plaats. Mijn familie en ik moeten het naar onze zin hebben. Een andere belangrijke voorwaarde vind ik de uitdaging. Ik wil spelen in een aantrekkelijke, spannende competitie op een hoog niveau. Daarom ben ik ook niet naar Belenenses gegaan. Ze degraderen nooit, maar halen ook geen Europees voetbal. Wat heb ik daar dan te zoeken ? Dan speel ik om niets. Lissabon is een mooie stad met vaak lekker weer, maar ik ben geen toerist. Ik heb een prikkel nodig.”

Roda JC nam jou in 2000 over van Anderlecht. Ben jij in Nederland een betere spits geworden ?

“Als speler ben ik niet veel veranderd, het verschil is dat ik bij Roda JC de kans kreeg te voetballen. In Brussel zat ik op de bank achter Jan Koller. Dat was moeilijk, omdat ik in de wedstrijden die ik mocht spelen altijd heb voldaan. Als ik meedeed, scoorde ik, maar wat had ik te eisen ? Het elftal draaide goed, we werden kampioen en Koller was belangrijk. Trainer Aimé Anthuenis was heel tevreden over me. Hij roemde mijn inzet op de training en mijn professionaliteit. ‘Ik hou van spelers zoals Yannis’, zei Anthuenis letterlijk. ‘Hij is altijd gemotiveerd, werkt hard en klaagt nooit. Of hij nou vijf minuten speelt of een uur, hij doet altijd zijn best.’ Mooie woorden, maar ik kocht er weinig voor.

“Desondanks ben ik als voetballer bij Anderlecht het meest gegroeid. Voornamelijk mentaal. Bij een topclub gelden andere wetten. Als je twee keer slecht speelt, is het met je gebeurd en krijgt je concurrent een kans. Dat heb ik altijd geaccepteerd, zoals ik dat ook bij Ajax zal doen. Ik zal me er alleen niet bij neerleggen. In Brussel moest ik afrekenen met de critici. Die zeiden al na een paar weken : ‘ Anastasiou is finished.’ Het makkelijkste is dan te kiezen voor de weg van de minste weerstand, maar ik heb juist geknokt voor mijn plaats. Als ik had gezien dat het niveau van Anderlecht te hoog was voor mij, zou dat de beslissing om te vertrekken hebben gerechtvaardigd. Maar ik zag juist dat ik meekon. Daarom bleef ik werken, trainen, hopen en wachten op die ene kans. En toen ik zeker wist dat die niet kwam, was het beter naar Roda te gaan. Ik was zevenentwintig, mijn beste jaren kwamen eraan, maar daarvoor moest ik wel iedere week voetballen.”

Waar komt die mentaliteit vandaan ?

“Die heb ik van huis uit meegekregen. Ik ben geboren in Akropopamia, een klein dorpje in de provincie Arta. Mijn ouders werkten op de boerderij en we hadden het thuis niet breed. Op mijn tiende hielp ik mijn vader op de boerderij. Leeftijdsgenoten hadden het vaak een stuk gemakkelijker. Zij kregen alles, ik moest ervoor werken. Achteraf ben ik daar heel blij om. Als alles je komt aanwaaien, weet je niet wat het is ergens voor te moeten werken, maar ik kan zeggen dat ik alles zelf heb bereikt. Ik zag mijn vader ploegen op het land en wist dat dit niet het leven was dat ik wilde. Daaruit haalde ik mijn motivatie.

“Mijn ouders hebben niet gestudeerd en voor hen was het dus belangrijk dat de zoon wél naar school ging. Ze wilden dat ik advocaat of dokter werd, maar ik droomde stiekem van een carrière als voetballer. In die tijd toonden clubs uit de Griekse derde en vierde divisie interesse. De derde divisie was interessant. Dat is profvoetbal, waarmee ik geld kon gaan verdienen voor de familie, maar ik koos ervoor mijn school af te maken. Na de middelbare school – ik was zeventien – vroeg mijn vader wat ik wilde. Hij was bereid me financieel te helpen met mijn studie. Dat wilde ik niet. ‘Vader,’ zei ik, ‘ik doe het op mijn eigen manier.’ Ik tekende een contract bij Preveza uit de derde divisie, maar moest ook nog mijn dienstplicht vervullen. Hoewel ik onder contract stond bij Preveza, kon ik niet trainen. Dat moest ik in het leger voor elkaar zien te krijgen. Het was een hard bestaan, iedere morgen werden we om zes uur gewekt. Ik heb wc’s schoongemaakt, voor tweehonderd man eten staan bereiden en urenlang op wacht gestaan. Daarna kreeg je vier uur om te slapen, maar ik gebruikte die tijd om voor mezelf te trainen.

“Terug uit het leger maakte ik bij Preveza veertien doelpunten en kon ik naar Panahaiki Patras of Ethnikos Piraeus. Ik koos voor de laatste club, omdat die in Athene speelt. Als ik het bij Ethnikos niet had gered, waren er in elk geval genoeg andere clubs om het nóg een keer te proberen. In Patras falen zou onherroepelijk hebben betekend dat ik terug moest naar mijn geboortedorp. Ethnikos kampte met financiële problemen en het was iedere maand weer afwachten of ik wel salaris kreeg. In mijn tweede seizoen ontving ik drie maanden geen geld. Ik verdiende toen zo’n tweehonderd euro per maand en leefde alleen. Nog steeds vraag ik me af hoe ik het destijds heb gered. Ik heb echt op het punt gestaan te stoppen met voetballen. Ik had helemaal niets, maar ben toch rijker geworden in die periode bij Ethnikos.”

In welk opzicht ?

“Om te overleven moest ik scoren, scoren en scoren. Ik ben de waarde gaan inzien van een doelpunt. Voetbal draait maar om één ding : het maken van goals. Als het 1-0 is geworden, gaan mensen echt niet vragen hoe de wedstrijd was. Het eerste dat ze willen weten is wie er heeft gescoord. In dat tweede seizoen maakte ik tien doelpunten en toonden PAOK Saloniki en OFI Kreta interesse. Dat ging niet vanzelf. Ik kwam als jongen uit het dorp in het grote Athene terecht. Daar was ik nog nooit geweest en ik keek mijn ogen uit. Ineens voetbalde ik in grote stadions, voor veel publiek. Mijn eerste wedstrijd met Ethnikos speelde ik in het stadion van Olympiakos tegen PAOK. Er zaten 25.000 mensen. Ik was achttien en stond met open mond te kijken, maar het was niets vergeleken met een week later. Toen speelden we de derby tegen Olympiakos, voor 45.000 man op de tribunes in een sfeer die ik niet meer zal vergeten. Het werd 1-1 en ik scoorde uit een vrije trap van 35 meter.

“Jullie kunnen je niet voorstellen hoe Grieken voetbal beleven. Het is pure passie. In Nederland kán Roda JC in eigen huis onderuitgaan tegen een subtopper zoals FC Twente, maar dat is in Griekenland onmogelijk. In Kerkrade baalden we na een nederlaag, maar gingen we na een paar uur weer over tot de orde van de dag. In Griekenland moest je maar hopen dat ze je auto met rust lieten… Verliezen bestaat er niet, dat is een belediging. In die cultuur ben ik opgegroeid en ik redde het, omdat ik scoorde. Met OFI Kreta hadden we een goed elftal en eindigden we als derde, achter Olympiakos en AEK, maar vóór Panathinaikos. In twee en een half jaar OFI maakte ik tweeëntwintig goals en gaf ik bovendien veel assists. We plaatsten ons zelfs voor de Uefacup. Daarna was het tijd voor een stap hogerop en ben ik naar Anderlecht vertrokken.”

Ook geen gemakkelijke club, net als Roda JC.

“Daar ben ik inmiddels wel achtergekomen, ja. In mijn eerste seizoen ging alles als vanzelf. Toen ik kwam, vertrok Bob Peeters naar Vitesse, Peter Van Houdt naar Borussia Mönchengladbach en Joos Valgaeren naar Celtic. Ik was de enige aankoop en werd clubtopscorer met negentien doelpunten. Ik woonde nog in Brussel, op twee uur rijden van het stadion. Elke ochtend stond ik om zes uur op om op tijd op de club te zijn en na de training stapte ik in mijn auto voor de terugreis. Ik had geen tijd de club echt te leren kennen. Dat kwam later, toen ik naar Genk verhuisde.

“Mijn vervelendste jaar bij Roda was het seizoen waarin Jan van Dijk werd ontslagen. Hij nam het over van Sef Vergoossen, die het goed had gedaan. Onder Vergoossen speelden we 4-4-2, Van Dijk wilde overstappen op 4-3-3. Dat snapte ik niet. Hij was niet zo’n slechte trainer, maar waarom iets veranderen dat goed is ? Na Van Dijk kwam Georges Leekens. In de competitie ging het niet best, maar we schakelden bijna AC Milan uit voor de Uefacup. Onder Wiljan Vloet speelden we vorig seizoen 4-2-4, maar toen hadden we Tom Soetaers en Edrissa Sonko als buitenspelers. Die zijn dit seizoen weggevallen, waarna de trainer koos voor een systeem met twee spitsen, Arouna Kone en ik. Na de winterstop hebben wij samen alle doelpunten gemaakt voor Roda, daarin zag ik mijn gelijk. Ik heb altijd gezegd dat 4-4-2 het beste systeem is.”

Ajax speelt 4-3-3.

“Ajax heeft buitenspelers. Ik bedoel dat ik 4-4-2 beter bij Roda JC vindt passen, omdat dan de balans beter is. Trouwens, toen we met drie spitsen speelden, maakte ik óók gewoon mijn doelpunten. Ieder jaar heb ik bij Roda JC minstens tien keer gescoord : negentien in mijn eerste jaar, daarna tien en elf. Nu stond ik op acht goals. Zeker weten dat ik de tien was gepasseerd.”

Hoe belangrijk is scoren voor jou ?

“Daar word ik als spits op afgerekend. Mijn doelpunten hebben me gebracht waar ik nu ben, bij Ajax. Maar ik kan méér. Met Roda wonnen we dit seizoen met 5-1 van ADO Den Haag. ‘Hoeveel heb je er gemaakt ?’, vroegen mijn vrienden. Toen ik zei dat ik niet had gescoord, konden ze dat niet geloven, terwijl dat misschien wel mijn allerbeste wedstrijd voor Roda was. Als ik een medespeler er beter voor zie staan, geef ik de bal af. Misschien ben ik wel iets te aardig voor een spits, maar voor mij telt eerst het teambelang.”

door Martijn Krabbendam

‘Ik weet zeker dat ik het niveau van Ajax aankan.”Anthuenis zei : ‘Ik hou van Yannis’, maar daar kocht ik weinig voor.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content