Niets is nog zoals vroeger en dus ook het voetbal niet. Trainer Marc Grosjean van Bergen over echtscheidingen, cafés, het gevaar van gevoelens en het zengehalte van trainers.

Marc Grosjean : “Ik kom uit een arbeidersgezin. Mijn vader was bakker. Mijn moeder had een fabriek opgestart, daar werden voorgesneden frieten gemaakt. De voorloper van de diepvriesfrieten, zeg maar. In die tijd waren er maar twee of drie zulke fabrieken in heel België.

“Toen ik vijf jaar was, verliet mijn moeder het huis. Dat was een drama. Veertig jaar geleden werd een echtscheiding heel anders beleefd dan nu. Nu is dat een alledaags verschijnsel geworden, toen werd dat bekeken als een familiale catastrofe. De persoon die vertrok, werd veroordeeld. Omdat mijn moeder het initiatief had genomen, kreeg ze de kinderen niet mee. Mijn twee zussen en ik werden opgevoed door mijn vader en mijn grootouders. Van minnelijke regelingen was toen nog geen sprake. De ene week ging ik op woensdag en zaterdag van twee tot zes uur bij mijn moeder, de volgende week alleen ’s zondags van twee tot zes. En dat was het.

“Ik heb die echtscheiding heel slecht verwerkt. Ik voelde me gegijzeld door een conflict waarvoor ik niet verantwoordelijk was. Het overkomt me dat ik dingen van twee of drie weken geleden vergeet. Maar de dag dat mijn moeder het huis verliet, kan ik me perfect herinneren. Alle details zitten nog in mijn geheugen. Ik zal heel mijn leven getekend blijven door wat er toen gebeurd is. Ik ben ervan overtuigd : als een psychiater me zou onderzoeken, dan zou hij ergens iets in me vinden dat geblokkeerd is. Ik heb me altijd anders dan de anderen gevoeld. Een kind dat een ernstige conflictueuze situatie heeft meegemaakt, ontwikkelt zich op een andere manier dan een kind dat in een familiaal cocon is opgegroeid en dat de liefde van een vader en een moeder heeft gevoeld.

“Comfort heb ik in mijn jeugd niet gekend. Het was het leven van het platteland, in al zijn schittering. Ik heb daarin de echte waarden van het leven ontdekt. Zoals hard werken. Mijn grootvader was een buitengewoon man. Een bakker, een werkbeest. Ik zie hem nog ’s morgens heel vroeg terugkeren van het atelier, waar hij de hele nacht had gewerkt. Geladen met warme croissants en suikerbroodjes. En dan de hele voormiddag mijn grootmoeder helpen in de winkel. Eén van de dingen waar ik het meest spijt van heb, is dat hij me nooit in eerste klasse heeft zien voetballen.”

“Mijn vader is drie jaar geleden gestorven. Het was de avond van een wedstrijd, met La Louvière hadden we verloren in Luik. Na de match vertelden ze me het nieuws. Het was een ongelooflijke schok, ook al kwam zijn dood niet geheel onverwacht want hij had ernstige longproblemen. Op donderdag en vrijdag heb ik geen training gegeven. ’s Zaterdags werd mijn vader begraven en ’s avonds heb ik La Louvière gecoacht en versloegen we Turnhout. Ik heb geaarzeld om die avond naar het stadion gegaan, maar mijn zussen hebben me overtuigd. Papa zou gewild hebben dat je ging. Als ze me hadden aangeraden om thuis te blijven, had ik die raad ook opgevolgd. Maar voetbal is een doctrine in onze familie.

“Vanaf de dood van mijn vader besefte ik dat ik volwassen geworden was. Dat ik nieuwe verantwoordelijkheden moest opnemen : de familie, de naam voortzetten. Ik voelde dat er een pagina werd omgedraaid. Het was aan mij om te spelen.

“Mijn mooiste souvenir, dat is de geboorte van mijn twee dochters. De oudste is achttien jaar. Ik had vooraf verwittigd dat ik de bevalling niet wou bijwonen. Ik was bang dat ik het minste probleem niet zou aankunnen, en dat ik de pijn van mijn vrouw niet zou aankunnen. Maar ineens bevond ik me in de bevallingskamer zonder het zelf te willen. Toen de dingen in beweging kwamen, zeiden de verplegers ‘Komaan’ en ze zetten me een muts en een masker op, duwden me in de kamer. ‘En nu blijft u hier !’ Een schitterend moment.”

“Mijn vrouw baat een café uit in Comblain-au-Point. Wij zijn een paar waarvoor de gsm een formidabele uitvinding is. We hebben geen alledaags gezinsleven, we kruisen elkaar voortdurend. Dat café is het oudste van de provincie Luik. Het is een familiezaak. Het bestaat 120 jaar, mijn vrouw vertegenwoordigt de vijfde generatie. Omdat Comblain-au-Point in het midden van niets ligt, moet ze het café ’s nachts lang open houden, opdat het rendabel zou blijven. In de weekends zingt en danst men er tot in de vroege uurtjes. Dan wordt het café een kleine discotheek. Na een wedstrijd loop ik er meestal langs om mijn dochtertje op te halen. Ze slaapt dan in de flat boven het café, en dan breng ik haar naar huis. Ik doe dat graag. Mijn familie heeft zich zoveel opofferingen getroost en getroost zich nog zoveel opofferingen ten dienste van mijn carrière als voetballer en als coach.”

“Zelf ben ik ook even in de horeca gestapt, maar dat is slecht afgelopen. Met Peter Kerremans, Guy Dardenne en drie andere personen opende ik een snookerzaal in Luik. We waren er zeker van dat het zou lukken, we mikten daarbij op onze bekendheid als voetballers. Maar het is misluk. Men zegt soms : twee bazen, dat is er één te veel. Wij waren met zes. We hebben er allemaal geld aan verloren. Ikzelf drie miljoen frank. Ik was verplicht om mijn huis te verkopen om de schulden te kunnen betalen.”

“Het voetbal heeft me ook veel mooie momenten bezorgd. Ik ben geprivilegieerd. Als speler ben ik met Seraing van bevordering doorgestoten naar eerste klasse. Als trainer heb ik Wiltz naar de eerste klasse van het Groothertogdom Luxemburg gebracht, Namen naar derde klasse en La Louvière en Bergen naar eerste klasse. Men zegt dat een landstitel en een Beker van België superieure momenten zijn voor een trainer. Ik denk dat ik aan de twee promoties naar eerste klasse evenveel plezier heb beleefd.

“Toen ik bij La Louvière aankwam, stelden we een driejarenplan op dat ons naar eerst klasse moest loodsen. Na twee jaar hadden we het doel al bereikt. De promotie van Bergen naar eerste, dat was meer het resultaat van een pokerzet. Velen raadden me af om de ploeg over te nemen voor alleen maar de eindronde. Maar ik vond dat een weigering voor die eindronde slecht zou overkomen, aangezien ik me al voor de twee daaropvolgende seizoenen had geëngageerd. Dus heb ik de opdracht aanvaard, te meer omdat ik ervan overtuigd was dat de spelers voldoende kwaliteiten hadden om die eindronde tot een goed einde te brengen – hoe slecht ze ook gerangschikt stonden toen ik eraan kwam.

“Slechte herinneringen zijn er natuurlijk ook. Een blessure die me een heel seizoen verhinderde te spelen, net toen Seraing in eerste klasse debuteerde. En dan natuurlijk mijn ontslag bij La Louvière. Of beter, wat er op dat ontslag gevolgd is. Het ontslag zelf kan ik de club niet kwalijk nemen : de resultaten spraken nu eenmaal in mijn nadeel. Met Filippo Gaone en Jean-Claude Verbist had ik een goed gesprek, echt als volwassenen onder elkaar. Ik ging met hen akkoord : het werd moeilijk om me te behouden aan het hoofd van de spelersgroep.

“Wat er de volgende maanden is gebeurd, was dat gesprek onwaardig, en was een aanfluiting van wat we samen hadden beleefd. Men sprak altijd over de heilige drievuldigheid Gaone-Verbist-Grosjean. En het was ook een echte heilige drievuldigheid, het was niet zomaar een uitvinding van de media. We waren solidair en complementair, we waren bondgenoten. En nu moet ik mijn gewezen voorzitter voor de rechtbank dagen omdat hij zijn beloften niet houdt. Dat doet pijn, zeker als ik denk aan de goede momenten die we samen hebben meegemaakt. We hadden zoveel waardering voor elkaar. En ik weet dat Gaone me nog altijd ergens respecteert en het omgekeerde is ook het geval. Voorts stel ik vast dat het vervolg van de gebeurtenissen bij La Louvière me gelijk heeft gegeven. La Louvière heeft ondertussen keuzes gemaakt, heeft spelers buitengezet die al buitengezet moesten worden toen ik er nog was.

“Wat me in het voetbal het meest stoort, is dat de passie mensen drijft tot het nemen van onbegrijpelijke beslissingen. Ik zie uitermate verstandige mensen, die het in het leven van elke dag helemaal gemaakt hebben, maar die volledig de zin voor de realiteit verliezen zodra ze zich in de voetbalwereld begeven. Ze vergeten fundamentele principes en gaan uit de bocht omdat ze zich door hun emoties laten leiden. Het is geen toeval dat de duurzame clubs in ons voetbal worden bestuurd door mensen met kritische zin, gevoel voor analyse, door mensen die nadenken kortom. En ook en vooral, door mensen die kunnen delegeren. Ik heb ongelooflijke toestanden meegemaakt. Ik denk nu aan de legendarische generositeit van Gérald Blaton, destijds bij Seraing. Maar wat heeft men met al zijn miljoenen gedaan ? Hoe heeft men dat geld beheerd ? Daarover kan je je veel vragen stellen. Hetzelfde zie je nu gebeuren bij KV Mechelen, waar ook Willy Van den Wijngaert een aantal essentiële dingen uit het oog verloor zodra hij het voetbal binnenstapte. Hoe kan je je zo vergissen, terwijl je in je zaken zo intelligent en succesvol bent ?”

“Ik herken het voetbal niet meer. Het voetbal van nu heeft niets meer te maken met het voetbal van de jaren toen ik debuteerde. Het is niet meer dezelfde wereld. Alle respect is verdwenen en het heeft plaats moeten maken voor egoïsme. Maar natuurlijk is het voetbal slechts een spiegel van de maatschappij. Het hele systeem is verantwoordelijk. Ik word altijd getroffen door de Franse spelers die ik train. Ze zijn in de Franse opleidingscentra geweest en dat zie je eraan. Ze hebben daar een echte opvoeding meegekregen. Op het gebied van mentaliteit is een Fransman van achttien jaar automatisch superieur aan een Belg van dezelfde leeftijd.

“Ik wil hier niet de ouwe nostalgicus uithangen, maar als ik denk aan de vorming die ik destijds bij Standard heb gekregen : dat scheelt dag en nacht met wat je vandaag ziet. Ik werd gevormd met Preud’homme, Plessers, Vandersmissen. Wij waren gedrild. In die tijd konden ouders de opvoeding van hun kinderen met een gerust hart aan een grote voetbalclub overlaten. Bij die clubs zorgden ze voor alles. Bij Standard hadden we Maurice Lempereur. Die wist wat het betekende om jongeren een harde opleiding mee te geven. Daarna maakte ik Yves Baré en Georges Heylens mee, ook twee kampioenen op het vlak van opvoeding. Tegenwoordig gaan we veel te soepel, te vriendelijk en te verdraagzaam met jongeren om.

“Zelf ben ik ook niet meer dezelfde trainer als enkele jaren geleden. Ik ben geëvolueerd, door de ervaring die ik nu heb opgedaan, begrijp ik het vak beter. Ik ben veel kalmer geworden. Als ik mezelf bezig zie tijdens mijn eerste seizoen als trainer bij La Louvière, barst ik in lachen uit. Ik was zo nerveus als een puber. Ik zat daar op de bank de hele tijd opgewonden te zijn. Als ik trainers observeer, zie ik dat ze allemaal dezelfde ontwikkeling als ik meemaken. Ik herinner met het eerste jaar van Erik Gerets als trainer bij Club Luik. Hoe hij als een tornado van zijn bank vloog en over de publiciteitsborden sprong. Hij zou van pure emotie rond de piste van Rocourt hebben gelopen. Erik is ondertussen ook veel rustiger geworden. Wij leren allemaal ons gedrag beter onder controle te krijgen en te houden. Het perfecte voorbeeld geeft Del Bosque : van alle trainers is die het meeste zen. Maar goed, misschien is dat ook een stuk gemakkelijker als je Real Madrid traint. Ook Sollied getuigt van een olympische kalmte. Hij werkt dan ook met de beste ploeg van België. De kwaliteit die hij in zijn groep heeft, nodigt als het ware uit tot sereniteit. Zet Sollied bij Charleroi en je zal zeker een veel zenuwachtiger man zien.

“Het andere extreem tref je aan bij Fernandez. Ik zie die vaak aan het werk, omdat ik geregeld wedstrijden van PSG bijwoon in het kader van het samenwerkingsverband tussen de Parijse club en Bergen. Fernandez overdrijft. Dat is geen voetbal meer, dat is cinema, dat is circus. Als hij zich opwindt, is dat bedoeld voor het publiek, niet voor zijn ploeg. Ik ben er zeker van dat zijn spelers het niet eens meer opmerken als hij weer als een zieke staat te gesticuleren. Zo’n gedrag past niet rond een voetbalveld en het brengt de ploeg absoluut niets bij.”

“Ik heb ook geleerd om mijn spelers niet meer meteen na een match te zeggen wat ik denk. Ik kan nog wel hard optreden en iemand agressief toespreken tijdens de rust, omdat ik vind dat er nog 45 minuten zijn om iets recht te zetten. Maar na de wedstrijd is het sowieso te laat. Tijdens de vijftien, twintig, dertig meter tussen het veld en de kleedkamer maak ik mijn hoofd leeg. In de kleedkamer beperk ik me tot algemene opmerkingen. Het heeft geen zin spelers op dat moment te kwetsen. Ik vooral vermijden dat ik gegrepen door emoties dingen zeg die ik de volgende dag betreur. Eén van de gevaren in dit beroep is : te spontaan reageren.

“Dat geldt ook voor mijn omgang met de media. Ik probeer altijd eerlijk te blijven, ik wil niet om het even wat zeggen tegen mensen die net als ik van het voetbal leven en er iets van kennen. Maar ook hier heb ik lessen getrokken uit enkele ongelukkige ervaringen in het verleden. Toen ik dingen zei, waarover ik ’s anderendaags spijt had. Ik was te naïef, ik zei alles wat op mijn hart lag. Nu denk ik, terwijl ik met de pers praat, na over de mogelijke gevolgen van mijn verklaringen. Ik lieg niet, maar ik zeg niet alles. Ik ben eigenlijk de eerste om dat te betreuren. Het neemt een deel van mijn spontaneïteit weg. Idem dito voor mijn gedrag op de bank. Ik bewaak mezelf : als ik iets doe, denk ik ook aan wat de mensen daarvan gaan denken. Dat is in zekere zin frustrerend, en ik denk dat alle trainers dat gevoel hebben.”

door Pierre Danvoye

‘De dag dat mijn moeder het huis verliet, kan ik me perfect herinneren.’

‘Ik ben zeker dat een psychiater iets in mij zou vinden dat geblokkeerd is.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content