Het najaar van François Sterchele: balanceren tussen het ploegbelang en de individuele prestatie. ‘Ik hou van een type als Inzaghi, maar als ik moet hollen en rennen om de ploeg kampioen te maken: graag!’

Komend weekend staan de toppers Anderlecht – Standard en Club Brugge – AA Gent op het programma. Voor die gelegenheid mogen de topspitsen van de betrokken clubs ook eens verbaal met scherp schieten.

Enfin une soirée Sterchele’ titelde een krant na de derbywinst van Club tegen Cercle. De spits van blauw-zwart had nog eens gescoord, voor de vierde keer in deze competitie. Hij startte sterk, François Sterchele (25), met in de openingswedstrijd tegen Bergen al direct twee doelpunten, maar daarna volgden alleen nog goals tegen Charleroi (op speeldag 7, vanaf de stip) en onlangs dus tegen Cercle, op speeldag 13.

Eindelijk een avondje Sterchele. Of dat fijn is, willen we weten? “Ja”, beaamt de spits, “leuk om de mensen nog eens te tonen dat ik het scoren nog niet verleerd was, dat ik nog bestond. Als dat ook nog eens kan in een derby die hier zo veel mensen aanspreekt, is het dubbel genieten.”

Echt bepalend voor het spel van Club Brugge was de spits nog niet. Dat heeft zijn redenen. Eerst en vooral een fysieke: Sterchele heeft al een tijdje last van de buikspieren, een blessure die hem onder meer de topper tegen Genk deed missen, de enige competitiematch waarin hij tot dusver niet startte. Het was ook de reden waarom hij met de nationale ploeg niet naar Polen en Azerbeidzjan kon. Sterchele: “Ik heb me in Brussel aangemeld, maar ik had te veel pijn. Als je niet honderd procent fit bent, heeft het geen zin. Ik heb na Genk nog wel gespeeld, maar wat geforceerd en het was ook in die wedstrijden duidelijk dat ik niet honderd procent was. Het hindert me bij het afzetten en schieten op doel.” Dat er rond het afzeggen van nogal wat Rode Duivels trammelant ontstond, noemt hij typisch Belgisch: “Ons voetbal is al geen top en dan ook nog eens de betere spelers in opspraak brengen, alsof ze niet voor de nationale ploeg willen spelen … Zoiets is te gek voor woorden.”

Een tweede reden voor wat hij zijn drogeperiode noemt, is de variatie in het spel van Club Brugge, dat niet afhankelijk is van één speler, één spits die alle ballen naar zich toe zuigt. Sterchele: “Het gevaar komt hier van alle kanten. Niet alleen scoorden de andere spitsen, we creëerden ook gevaar en goals vanuit de tweede lijn. Dat ik zelf niet scoorde, was eigenlijk niet erg, we wonnen toch.”

Daarmee komen we bij reden drie: de verandering van systeem. Grosso modo waren er dit seizoen twee Brugges : het team dat tot de uitschakeling tegen Brann Bergen in een 4-4-2 evolueerde, en een team dat daarna met drie spitsen ging spelen. In het eerste team werd Sterchele gekoppeld aan Dusan Djokic en later Wesley Sonck, in het tweede spelen ze alle drie. Het eerste draaide niet, onder meer omdat zowel Djokic als Sonck nog niet het ritme van de competitie beet hadden. Het tweede Brugge won wel.

Sterchele was de enige constante en kan vergelijken. Over het eerste Brugge zegt hij: “We hadden problemen met de laatste pass, moeite om voorin tot iets concreets te komen. Toen het systeem wijzigde, kwamen die kansen er wel. Het spel was misschien niet altijd even mooi, maar we werden ontzettend efficiënt.”

Geen goals? Geen kansen!

Efficiënt, maar voor een spits was het minder eenvoudig. De tactische wissel kwam het team ten goede, maar ging ten koste van het individu, dat zich meer moest wegcijferen. Sterchele, wat aarzelend: ” Oui. Ik heb amper op die manier gespeeld, tenzij bij Charleroi. Het is mijn favoriete plaats niet en ik denk dat ik namens Wesley hetzelfde mag zeggen. Maar als de ploeg er wel bij vaart … Voetbal is een collectieve sport, geen individuele. Dit is de top, hier is het resultaat het enige wat telt. Als we 0 op 9 halen, is het crisis, dus moet je voor een systeem zorgen waarin je wint.” (grijns)

Ook al krijgt hij minder kansen. “Dat is een zekerheid”, beseft Sterchele. “We vertrekken om te beginnen al van een positie die veel lager is. We leggen meer meters af, komen minder in het strafschopgebied en zijn vermoeider in de zone van de waarheid. Het is veel lastiger. Ik krijg nu één kans per wedstrijd. Voor een spits is dat niet gemakkelijk, hij wordt nu eenmaal beoordeeld op het aantal goals dat hij maakt.”

Je ziet bij Sterchele uiterlijk minder reacties op de gebeurtenissen dan bij een expressievere Wesley Sonck, maar ook voor hem moet het toch frustrerend zijn? Sterchele: “Misschien ben ik wel een binnenvetter. Frustrerend vind ik een zwaar woord. Vervelend is beter. Als de ploeg wint, gaat dat nog, maar ergens blijft een spits die behoefte aan goals hebben. Als dat dan vier, vijf wedstrijden na elkaar niet lukt, ben je daar onbewust mee bezig. Iedereen spreekt je erover aan, vraagt wat er scheelt. ‘Niks’, moet ik dan antwoorden. Als je vijf kansen krijgt en geen goal maakt, zijn er geen excuses, maar nu zit je gewoon te wachten tot die bal een keer goed valt. Journalisten stelden me een tijdje terug de vraag of ik mijn vertrouwen niet verloor. ‘Neen,’ zeg ik daarop, ‘het vertrouwen is er, alleen de kansen niet.’ Dat maakt het lastig.”

Hoe sterk is de eenzame spits?

Een zoveelste verhaal van een spits die naar een topclub komt vanuit de verwachting dat hij daar nog meer kansen zal krijgen, maar zich geconfronteerd ziet met het tegendeel. Sterchele: “Je raadt het! Die idee leefde ook bij mij, echt waar. Het is helemaal het geval niet, merk ik nu. Quasi alle ploegen die tegen ons voetballen, verkleinen de ruimte en spelen verdedigend. Ik heb hier de grootste moeite om de zwakke plek te vinden.”

Meevoetballen, afwerken, verdedigen, storen, … Een spits die hard moet werken, verliest blijkbaar veel van zijn rendement. Sterchele knikt: “Het beste voorbeeld is Inzaghi. Doet verdedigend niks, ik heb die in heel mijn leven nog niet één keer zien tackelen. Raakt 80 tot 85 minuten geen bal, maar heeft na 90 minuten vaak twee keer gescoord. Ik hou daarvan, anderen niet. Dat is hun keuze. Spitsen zijn instinctvoetballers die de kunst verstaan zich te doen vergeten gedurende die 80 minuten. Tot de verdediger denkt: zaakjes voor mekaar, die zit vandaag niet in de match. Net dan moet je toeslaan.”

Bij Brugge kwam hij echter in een werkmansklimaat terecht. Sterchele: “Als dat de titel oplevert, geef ik me daar graag aan over. Dat doet zeker niks af aan de vreugde waarmee ik hier rondloop. Als mensen me zeggen dat Brugge niet mooi speelt en dat het toch allemaal niet leuk is om naar te kijken, antwoord ik altijd hetzelfde: ‘Misschien is dat zo, maar als we daarmee op het einde van het seizoen kampioen worden, teken ik direct.’ Het is mijn spel niet, daarin heb je gelijk. Dat bleek op Standard: een vervelende match tegen die twee sterke verdedigers van de Rouches. In mijn eigen stad bovendien, met veel bekenden in de tribune. (lacht) Ik moet toegeven dat die achteraf zegden dat ze veel medelijden met me hadden, zo alleen in de spits. Daar kon ik echt niks van maken. Met Dusan in de ploeg kan dat wel. Wij moeten er dan maar voor zorgen dat we klaar staan om een bal op te pikken. Dat is wat je noemt complementariteit tussen spitsen.”

De boel in brand

Net voor de verandering van systeem belandde hij op de bank. Tegen de fysiek sterke Noren van Brann Bergen koos de trainer voor Salou Ibrahim, een grotere targetman. Hij viel toen in en scoorde. Zijn vriendin, het model Rachel Licata, zei daarover in een interview: “François is veel te braaf. In mijn geval zou het kot te klein zijn geweest.”

Zelf lacht hij daarom: “Neen … ik denk dat je zoiets moet relativeren. Het ging om één wedstrijd. Ik ben nieuw bij deze club, moest ik dan zo snel de boel in brand steken? Trainers maken keuzes. Je zit bij een ploeg waar de kern groot is en de concurrentie sterk. Als de trainer dan vindt dat de ander betere kwaliteiten heeft voor die wedstrijd … (lacht) Ik probeer altijd voor en tegen af te wegen, ik doe weinig dingen op instinct. Liever vooraf nadenken. Dat is beter, zeker in de wereld van het voetbal. Ik voel me hier goed, echt waar, alleen krijg ik te weinig ballen waarmee ik een kans kan afdwingen. Als ik terugkijk op al die wedstrijden kan ik me geen twee, drie grote kansen herinneren die ik de nek omwrong. Ik denk dat ik me weinig – neen, niks – te verwijten heb.

“Je moet het zien als een arbeider die elk jaar aan de slag gaat in een andere fabriek, want ook op dat vlak maak ik het mezelf niet gemakkelijk: ik ben de voorbije jaren elk seizoen van ploeg veranderd. Zo’n arbeider heeft ook een aanpassingsperiode nodig. Het is niet enkel de nieuwe club, het is ook een nieuw leven, ander huis, de familie die weer wat verder weg woont … Je moet jezelf weer opnieuw organiseren. In het begin lukt dat niet altijd, maar na een tijdje past alles in mekaar. Díé dag voor de familie, díé dag doe ik wat anders enzovoort.”

Bovendien is er minder progressiemarge dan vroeger, toen hij in twee sprongen van de derde klasse naar de subtop en de nationale ploeg wipte. Sterchele: “Die is er wél, op voorwaarde dat we kampioen worden. Gezien mijn 21 goals bij Germinal Beerschot vorig seizoen zou individueel progressie boeken betekenen dat ik er hier 40 maak. (lacht) Ik denk niet dat zoiets erin zit. Ik heb geen aantal doelpunten voor ogen, neen. Dat zou ik ook heel egoïstisch vinden. Moet ik dan een ploegmaat negeren om aan mijn streefcijfer te komen? Progressie maken is ook: kalm blijven onder alle omstandigheden en werken, dingen leren van mensen die hier al langer zijn en meer ervaring hebben.”S

door peter t’kint – foto’s: reporters

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content