Met zijn gekende flair interviewt Gille Van Binst voor dit blad geregeld een bekende figuur uit de Belgische voetbalwereld. Deze week: Henri Depireux, de King van Standard en het Luikse nachtleven.

Tijdens mijn voetbaltijd was Henri Depireux een van de buitenbeentjes van het Belgische voetbal. Le King, zoals men hem in Luik noemde, was een kleurrijke figuur. Hij was onbetwistbaar een van de spelers met het meeste intrinsieke talent van die periode in ons land, maar zijn levenswandel strookte niet altijd met wat men van een profvoetballer mocht verwachten. Zijn beste vriend was Roger Claessen, toen het grote idool van Standard. Roger la Honte en Le King vormden een berucht duo in het Luikse nachtleven. Ze deden er alles aan om hun status van enfants terribles in ere te houden. Claessen is jong en eenzaam gestorven in 1982, waarschijnlijk aan een hartstilstand. Er zijn kwatongen die beweren dat hij ten onder gegaan is aan een mix van drugs en alcohol.

Ik dacht: hoe zou het nu met King Henri zijn? Een ritje naar Luik leek mij de moeite om dat uit te vissen. Depireux is inmiddels 70 jaar geworden.

Jij was een puur product van FC Liège, bij ons bekend als Club Luik.

Henri Depireux: “Inderdaad. Ik debuteerde in het eerste elftal tegen Berchem Sport, toen ik zestien jaar en twee dagen was. Ik ben er acht jaar gebleven. Het publiek en mijn medespelers beschouwden mij als de patron van de ploeg. Zelfs geblesseerd, op één been, moest ik spelen. Ik herinner mij een match, uit tegen Charleroi. Ik had last van de buikspieren en kwam geen poot vooruit. Toch probeerde de voorzitter, monsieur Georges, mij ervan te overtuigen om te spelen. Hij was zelfs bereid mij 35.000 frank (850 euro, nvdr) uit zijn eigen zak te betalen als ik meedeed. Hij was er zeker van dat het zonder mij toch niks zou worden. Uiteindelijk stemde ik toe, voor het geld uiteraard, 35.000 frank was een aardig sommetje in die tijd! Ik strompelde daar negentig minuten maar wat rond in de middencirkel, maar ik kon toch scoren uit een vrije trap en we wonnen!” (lacht)

En dan het verraad, je vertrek naar Standard!

“De laatste jaren bij FC Liège was het alleen maar vechten tegen de degradatie, ik was dat kotsbeu. Bij onze buren bouwde men aan een sterk elftal. Ze hadden al Wilfried Van Moer, Antal Nagy en Erwin Kostedde binnengehaald en toonden ook interesse voor mij. Je moest wel gek zijn om daar niet op in te gaan. Ik wilde titularis worden bij een grote ploeg. Het bestuur van FC Liège hield het been stijf, ze wilden mij onder geen enkel beding laten gaan en al zeker niet naar Standard!

“Uiteindelijk is het toch gelukt. Ik tekende het contract om kwart voor één ’s nachts. Dat was een klein probleem, want de transferperiode was om middernacht geëindigd. Het was de poststempel die telde. Gelukkig kende de manager van Standard mensen die bij de post werkten en werd de verzendingsdatum een beetje aangepast.

“Bij mijn debuut met Standard waren er duizenden supporters van FC Liège naar Sclessin afgezakt om mij eens duchtig uit te fluiten. Maar het ergste waren mijn ouders, allebei fanatieke blauw-roodsupporters. Het heeft niet veel gescheeld of ik was onterfd!”

Na drie titels op rij met Standard was je toch vrij vlug weer weg?

“Mijn vertrek had te maken met de gemeenteraadsverkiezingen in Luik. Ik was nogal goed bevriend met Jean-Pierre Grafé, die zich verkiesbaar had gesteld op de lijst van de PSC (nu cdH, nvdr) en dus kandidaat-burgemeester was. Hij vroeg mij of ik de spelers van Standard een pamflet wilde laten ondertekenen waarop stond dat ze de kandidatuur van Grafé zouden steunen. Ik ging op zijn voorstel in, want ik wist dat Grafé het statuut van de voetballers wilde verbeteren, dus ik had geen moeite om mijn ploegmaats te overtuigen. De miserie begon toen die affiches in heel Luik werden opgehangen, temeer daar een bestuurder van Standard, monsieur Jeunhomme, een van de vooraanstaande figuren was van de PLP (nu MR, nvdr). De onvermijdelijke Roger Petit riep mij ter verantwoording. Ik nam alle schuld op mij, waarna Petit mij zei dat ik kon oprotten. Hij wou mij eerst nog verkassen naar Sint-Truiden, maar dat weigerde ik en zo ben ik bij Racing White terechtgekomen.

“We hadden een goede ploeg met onder meer Jacques Teugels, Eddy Koens, Maurice Martens en Gérard Desanghere. We eindigden in de competitie zonder problemen in de top vijf, met als kers op de taart de laatste wedstrijd van het seizoen thuis tegen Club Brugge. Die eindigde op 1-1, waardoor Anderlecht en niet Club in extremis landskampioen werd. Maar dat weet jij toch nog wel, Gille…” (lacht)

Aanmoedigingspremies waren destijds toegestaan! Niemand van je oud-ploegmaats wil evenwel zeggen wat het bedrag was van de premie die jullie toen kregen van Anderlecht. Als iemand het weet dan ben jij het, je was de onderhandelaar.

“Zo veel was dat nu ook weer niet. Twee miljoen frank (50.000 euro, nvdr) maar die som moest wel door achttien man worden gedeeld!

Rondjes aan de toog

Je hebt je profcarrière als speler afgesloten bij FC Liège, de cirkel was rond.

“Ja, maar ik heb eerst de fusie nog meegemaakt tussen Racing White en Daring Molenbeek. Ik ben nog één jaar bij RWDM gebleven, maar dan was ik de dagelijkse verplaatsingen tussen Luik en Brussel beu en besloot ik terug te keren naar mijn roots, waar men mij wilde gebruiken om de jongeren die in het eerste elftal speelden leiding te geven. Tussen de trainer – Werner Biskup, een Duitser – en mijzelf boterde het van in het begin al niet goed. Hij vertikte het om mij op te stellen. Voor de derby thuis tegen Standard sprak voorzitter Jules Georges mij aan: ‘Jij speelt zondag, wat Biskup ook zegt. Maar slechts één helft, want voor twee ben je te oud.’ Ik speelde al drie maanden met de reserven en was volledig uit conditie, maar toch nam ik de uitdaging aan. Er waren 30.000 toeschouwers naar Rocourt afgezakt voor de derby. Ik heb daar de beste helft uit mijn loopbaan gespeeld en ik scoorde het derde doelpunt, 3-0 was de ruststand. Het publiek scandeerde ‘merci Henri’ toen ik het veld afliep. Zoals overeengekomen met Georges begon ik mij uit te kleden en ik stond al onder de douche toen een van de slippendragers van de voorzitter hijgend de vestiaire kwam binnengelopen en amper kon uitbrengen: ‘Monsieur Jules zegt dat ge ook de tweede helft moet spelen!’ De match was al herbegonnen toen ik het veld opnieuw betrad. Na tien minuten heb ik mij laten vervangen, in een mum van tijd stond het 3-2, maar op de valreep wonnen we nog met 4-2. Na die wedstrijd heb ik besloten een streep te trekken onder het hoofdstuk FC Liège.”

Je kwam je boezemvriend Roger weer tegen in de lagere regionen.

“Ja, ik werd speler-trainer bij Bas-Oha, een derdeklasser. Roger Claessen speelde daar, maar ook Luciano D’Onofrio. Hij was onze linksbuiten, een goede voetballer. Roger en ik hadden nog nooit in dezelfde ploeg gespeeld, het was voor ons een droom die uitkwam. Claessen was versleten, maar scoorde toch nog geregeld zijn doelpunten, meestal op aangeven van mij. Het moeilijkste was hem uit de kantine te krijgen na de match, uren heb ik daar op hem zitten wachten, want ik was zijn chauffeur. Hij had geen geld meer, maar toch stopte hij niet met rondjes te geven aan de toog. Roger had een hart van goud.”

Slechts twee selecties voor de nationale ploeg, is dat niet een beetje beneden je stand?

Raymond Goethals heeft altijd meer rekening gehouden met mijn tekortkomingen dan met mijn kwaliteiten. Toen hij nog trainer was in Sint-Truiden en ik nog bij FC Liège speelde, belde hij mij nochtans geregeld op als we tegen een van zijn concurrenten moesten spelen. Hij vroeg mij dan om extra mijn best te doen, daar stond dan een premie tegenover. Hij wist donders goed wie alles bepaalde op Rocourt. Ik had natuurlijk de pech dat ik moest optornen tegen Paul Van Himst, de beste nummer 10 van Europa. Ik begrijp de frustraties van wielrenners die tegen Eddy Merckx hebben moeten koersen…

“Ik dacht nochtans eindelijk mijn kans te krijgen in een thuismatch tegen Schotland. Raoul Lambert was geblesseerd en Van Himst verving hem in de spits. Het zou logisch geweest zijn dat ik de plaats van Polle overnam, achter de twee spitsen, maar neen: Goethals plaatste mij links op het middenveld. Ik heb nooit zo veel gelopen, maar ik raakte geen bal. Ik kreeg de hele pers over me heen. Voor de volgende wedstrijd, thuis tegen Portugal, werden André Denul en ik bij Raymond geroepen. Hij legde ons uit dat we ieder één helft naast Lambert gingen spelen, André de eerste. De Belgen voetbalden de eerste helft niet goed, maar er stond toch 1-0 op het scorebord. In de kleedkamer trok ik alvast mijn trainingspak uit en Denul had zijn veters al losgemaakt, maar wat gebeurde er? Niks! Goethals gaf geen kik, hij begon de tweede helft met dezelfde ploeg. Twintig minuten voor het einde ging hij dan toch wisselen. Ik begon mij dus weer uit te kleden, maar tot mijn grote verbazing moest Johny Thio invallen! Toen ik Goethals na de match om uitleg vroeg, reageerde hij: ‘Ge passeert toch ook langs de kas, maar als ge niet tevreden zijt, dan moet ge maar een brief schrijven naar de bond dat ge vanaf nu afziet van elke selectie voor de nationale ploeg.’ Wat ik ook heb gedaan, want een gegeven woord is voor mij heilig en ik laat niet met mij sollen.”

Trainer van het jaar

Je trainersloopbaan is eigenlijk echt begonnen bij Winterslag, maar je bent er vrij vlug opgestapt.

“Ja, dat was uit respect voor Jean Nicolay, de oud-doelman van Standard die ik als keeperstrainer had meegenomen. We hadden drie doelmannen, de ene was de keeper van de Belgische militaire ploeg, de tweede van de olympische ploeg, en dan was er nog een jong gastje, een junior. Ik vroeg aan Jean wie nu de beste was en hij antwoordde zonder aarzelen: de jongste. Zijn naam was Jacky Mathijssen. Ik geloofde Jean blindelings en stelde Jacky op in een bekermatch. Hij deed het uitstekend en stopte zelfs een penalty. Ik liet hem dan ook voor de rest van het seizoen staan. Waarom weet ik nog altijd niet, maar sommige bestuursleden en supporters ontketenden een ware hetze tegen Jean Nicolay, waarschijnlijk omdat hij in hun ogen voor de verkeerde keeper had gekozen. Op het einde van het seizoen deelde de voorzitter mij mee dat Jean moest vertrekken. Als dat zo is, dan ben ik ook weg, antwoordde ik hem.”

Je ging vrij vlug naar het buitenland.

“Ik werd gecontacteerd door mijn goede vriend Luciano D’Onofrio, die als voetbalmakelaar werkte in Portugal. Hij kende Luís Norton de Matos, een oud-speler van Standard die naar Belenenses was getransfereerd. Belenenses had een nieuwe trainer nodig en Luciano heeft mij dan naar daar gebracht, met de hulp van De Matos. Toen ik daar aankwam, stonden ze voorlaatste in de rangschikking. Dat seizoen zijn we nog opgeklommen naar de zevende plaats en hebben we de bekerfinale verloren tegen Benfica. Ik werd verkozen als trainer van het jaar. Toen kwam ik erachter dat de voorzitter achter mijn rug zes à zeven van mijn beste spelers had verkocht, puur voor het geld. Alles wat ik had opgebouwd werd met de grond gelijk gemaakt. Ik had geen andere keuze dan op te stappen.

“D’Onofrio heeft er dan voor gezorgd dat ik in Zwitserland aan de slag kon bij AC Bellinzone, een tweedeklasser. Ik ben er twee jaar gebleven. Het eerste jaar zijn we gepromoveerd naar eerste klasse. Heel correcte mensen, wat niet vanzelfsprekend is in het voetbal – dat zou ik later nog aan den lijve ondervinden. Ik ben er weggegaan omdat ik vond dat de club niet ambitieus genoeg was, maar vooral omdat ik een aanbieding had gekregen van het Franse FC Metz.

“Ik had bij Metz een Franse international in mijn ploeg, Bernard Zénier, een zeer goede speler, maar ook de schoonzoon van voorzitter Carlos Molinari. Ik had al een tijdje in de gaten dat er iets mis was met hem, zowel tijdens de matchen als op training. Hij was niet meer vooruit te branden. Na een training nam ik hem apart en vroeg hem wat er scheelde. Na veel aandringen gaf hij toe dat hij sukkelde met een pubalgie. Hij had gezwegen omdat hij moest gaan onderhandelen over een contractverlenging. Ik maakte hem duidelijk dat ik hem in die toestand onmogelijk kon opstellen. Ik had mijn rug nog niet goed gekeerd of Zénier had zijn schoonvader, de voorzitter dus, al gebeld en hem op de hoogte gebracht van het feit dat hij volgende zaterdag niet mocht meespelen tegen Monaco. Die maakte daar direct een grote cinema van! Ik moest bij Molinari komen en langzaam begon hij te praten: ‘Henri, mijn vrouw heeft terminale kanker, ze heeft nog maar een paar maanden te leven. Ze heeft twee kleinkinderen, de kinderen van onze dochter en Bernard Zénier. Als Bernard geen contractverlenging krijgt bij Metz, want daar beslis ik niet alleen over, dan moet hij naar een andere club. Verhuizen dus. Misschien wel duizend kilometer hiervandaan, de afstanden in Frankrijk zijn niet dezelfde als in België. Dan kan mijn vrouw in de laatste maanden van haar leven de kleinkinderen niet meer zien, Denk daar eens aan, Henri, je kunt gaan.’ Het was duidelijk dat hij mij wilde beïnvloeden, maar ik hield voet bij stuk, ik stelde Zénier niet op. Gelukkig won Metz met 1-0, een doelpunt in de laatste minuten. Oef, mijn kop is gered, dacht ik. Dat was ijdele hoop, de volgende dag verklaarde Molinari in de kranten: ‘Depireux wint tegen Monaco, maar verliest bij mij.’ Ik vernam van een journalist dat hij had gezegd: ‘De Belg moet weg!’ Enkele dagen later is de hakbijl gevallen.”

Het trainerschap van Kameroen, midden de jaren negentig, was dat het hoogtepunt in je trainersloopbaan?

“Op sportief gebied ja, op financieel gebied neen. Het was de beste ploeg die ik ooit heb getraind. Zestien matchen, zestien overwinningen! Daar heb ik iets neergezet. Ik heb Samuel Eto’o ontdekt, hij was toen zestien jaar oud. De ploeg die ik heb gevormd is later olympisch kampioen geworden en heeft tweemaal de Afrika Cup gewonnen.”

Waarom ben je dan maar één jaar gebleven?

“Dat zal ik je eens vlug vertellen! In mijn contract stond dat ik omgerekend 200.000 euro zou krijgen als ik de ploeg kwalificeerde voor het WK. Heb ik gedaan. Ik zou ook 200.000 euro krijgen als ik de ploeg kwalificeerde voor de Afrika Cup. Heb ik ook gedaan… Het probleem in die landen is dat je geen contract hebt met de voetbalfederatie maar met de minister van Sport, een politicus, en die zijn daar allemaal zo corrupt als de pest! Daar kun je niets tegen beginnen. Weet je wat hij heeft gedaan om mij niet te moeten betalen? Hij heeft een fax gestuurd naar de Belgische ambassade met de mededeling dat ik ontslag had genomen. Welke trainer neemt nu ontslag als hij zich heeft geplaatst voor het WK en de Afrika Cup? Neen, die man heeft die 400.000 euro gewoon in zijn zak gestoken. Ze noemden mij ‘de witte tovenaar’ in Kameroen, ik ben er vet mee.”

Heb je nog van die ‘grapjes’ meegemaakt?

“In Congo was het ook niet mis. Ik was voorzichtiger geworden. Ik eiste dat men mij acht maanden salaris vooruit zou betalen bij het ondertekenen van het contract. Dat was geen probleem, ik kreeg het geld direct. Maar van de rest heb ik geen bal gezien! Toen ik ging zagen bij de minister van Sport om mijn geld te krijgen, kreeg ik altijd hetzelfde antwoord: volgende maand, volgende maand… Via de Belgische ambassade ben ik zelfs tot bij president Kabila geraakt, die ging alles in orde brengen… Niks gezien! In Congo moet je dan niet beginnen met de slimmerik uit te hangen, want voor je het weet zit je in den bak. Na mijn trainerscarrière heb ik in totaal nog 982.000 euro te goed van verschillende clubs! Gelukkig heb ik nog mijn pensioen van 400 euro in de maand…” (lacht)

DOOR GILLE VAN BINST – BEELD: BELGAIMAGE

“Ik heb in totaal nog 982.000 euro te goed van de verschillende clubs waar ik getraind heb.”

“De nationale ploeg van Kameroen was de beste ploeg die ik ooit heb getraind. Zestien matchen, zestien overwinningen!”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content