Als trainer won hij de beker van België, zodat La Louvière vanavond de Europese grootheid Benfica partij mag geven. Maar hoe goed was de voetballer Ariël Jacobs ? ‘Ik heb’, zegt hij, ‘meer dan één gekloven wenkbrauw gehad.’

De zon scheen en dat hoorde ook, want met Diegem Sport kwam niet de eerste de beste tegenstander op bezoek. Rijen dik stond het volk achter het doel, dat van onze keeper, en dat waren we niet gewoon. Onze keeper vast ook niet, want al vroeg in de wedstrijd moest hij zich gewonnen geven, al kan het ook pas in de tweede helft gebeurd zijn, toen de hele zwik, zo ging dat nog in die tijd, met vlaggen en toeters naar de overkant was verhuisd. Ook dat, metersgrote vlaggen aan glimmende stokken, hadden we nog niet vaak gezien in ons dorp.

Diegem won met 0-1, en van wie anders kon het doelpunt zijn dan van Ariël Jacobs, een beruchte naam voor de jongen die elke week in de maandagkrant tot zelfs het kleinste wedstrijdverslag las en zo vooral met de namen van de gepatenteerde doelpuntenmakers vertrouwd raakte.

Zoals Ariël Jacobs.

En dan te weten, bedenkt hij een jaar of vijfentwintig later, dat hij het háátte om in de spits te moeten spelen. “Mijn studies”, zegt Ariël Jacobs (50), “zijn maar voor een stuk de rem op mijn carrière geweest. Het grote nadeel, denk ik, was dat ik zeer tegen mijn zin te pas en te onpas ben versleten voor een spits. Misschien is mijn grootste fout wel geweest dat ik de stap naar Diest in tweede klasse heb gezet als spits, want daar had ik op dat niveau intrinsiek niet genoeg kwaliteiten voor. Misschien dat ik een hoger niveau wel had aangekund, als ik eerder een stap achteruit had gezet. In Diest is dat geleidelijk ook gebeurd, maar men had mij daarvoor niet gekocht en ik kwam er in concurrentie met andere spelers. Het is één van de weinige momenten in mijn voetbalbestaan geweest dat ik niet alles had ingecalculeerd.”

Het was ook niet begonnen als een jongensdroom. Een voetbalgek kind was hij “helemaal niet”, niemand in de familie ook die zelf ooit tegen een bal had getrapt. Dat zijn vader hem als twaalfjarige inschreef bij de knapen van Diegem Sport, noemt hij een toeval. “Ik kwam in een heel goede knapenploeg terecht, waarin ik geen plaats had. Omdat er in die tijd ook geen vervangingen werden doorgevoerd, kwam je er pas in als er iemand geblesseerd was. Dan werd er geschoven tot de plaats van linksbuiten vrijkwam – de elfde plaats, waar je het minste kwaad kon. Daar ben ook ik in de ploeg gekomen. Als zuiver rechtsvoetige een marteling, maar achteraf bekeken een zegen : ik heb nooit de minste hinder ondervonden om ook met links te trappen.

“Mijn vader had me één richtlijn meegegeven : niet dribbelen. We wonnen de wedstrijd, ik had het enige doelpunt gemaakt en twee man uitgeschakeld. Mijn vader heeft me toen bijna met de grond gelijk gemaakt. Het is mijn vroegste ervaring en ze is me altijd bijgebleven.”

De grote doorbraak van Ariël Jacobs kwam er met het seizoen 1969-1970 toen de Diegemse scholieren kampioen speelden en hij liefst 59 doelpunten scoorde. Omdat het de eerste ploeg in eerste provinciale minder goed verging, werd deze grote belofte al voor een tiental wedstrijden ingehaald. Kon dit de buiteling van Diegem niet verhinderen, het volstond om door het grote Racing White te worden opgemerkt. Het volgende seizoen speelde hij met de Uefajunioren in het Fallonstadion. Maar Racing White was professioneel ingesteld en Ariël, die een ernstig student was en goed wist dat het leven nog vele andere waarden heeft dan de vergankelijke glorie op een voetbalveld, trok er de nodige conclusies uit en keerde terug naar zijn Diegem, dat nog een trapje lager was gezakt.

(uit de krant, 25 juli 1975)

Bij Racing White, dat een paar jaar later zou fuseren tot de kampioensploeg RWD Molenbeek, brak hij niet door. “Mijn talent was niet aangeboren”, analyseert Ariël Jacobs zichzelf, “en ik had één groot nadeel : geen startsnelheid. Als spits is dat dodelijk, dan kóm je er gewoon niet. Was ik trainer geweest, ik zou me nooit op die positie hebben uitgespeeld. Ik dééd het ook niet graag, omdat ik er heel vaak geconfronteerd ben met mijn gebreken. Vaak heb ik tot mezelf gezegd : verdomme, wat moet het plezant zijn je tegenstander voorbij te kunnen lopen. Maar als een kleine club iemand heeft die vijftien goals maakt, denkt ze : laat hem maar staan, dan moeten we geen spits kopen. Ik begrijp dat ook wel.”

Goed gek zouden zijn opeenvolgende trainers wel geweest zijn, hadden ze hem uit de spits weggehaald. Als prille twintiger werd Ariël Jacobs twee keer topschutter van tweede provinciale Brabant (31 en 27 doelpunten), het volgende seizoen in eerste provinciale de op één na beste (17) en weer twee competities later de beste (26). Op het eind van de jaren zeventig werd hij in drie opeenvolgende seizoenen in bevordering twee keer runner-up (17 en 18 goals) en één keer eerste (16). Kortom, Ariël Jacobs, aanvoerder ook van zijn ploeg, was noch min noch meer een vedette – minstens toch in Brabant en omgeving.

Hij lacht. “Een vedette, wat is dat ? Zo heb ik het nooit bekeken. Ik was geen eergierige spits, nee. Ik vond niet dat ik meer verdienste had dan een ander. (Glimlacht.) Ja, dat zat er al heel vroeg in bij mij.”

Een van de beste voetballers uit de omgeving van de Witloofstreek is voorzeker de midvoor van Diegem Sport : Ariël Jacobs. Ariël is niet alleen één van de beste, maar tevens de nederigste van allen. Nooit zal hij zijn eigen verdiensten naar voren brengen maar hij heeft het steeds over de anderen, die toch zo formidabel hebben gespeeld. Toen wij hem na afloop van de wedstrijd tegen Genval, waarin hij liefst 5 doelpunten en dit tegen een koploper scoorde, feliciteerden voor zijn wedstrijd, was hij onmiddellijk daar met op de verdiensten te wijzen van Bruno Dewandeleer. Hij gaf slechts tegen heug en meug toe dat hij ook goed had gespeeld. Voor ons was het zelfs schitterend. (…) Hij is in de eerste plaats een echte clubspeler en natuurlijk de lieveling van de Diegemse supporters, deels door zijn grote kwaliteiten, maar vooral door zijn eenvoud. Ariël is wat men noemt een toffe jongen.

(uit de krant, 1973)

Of hij zelf idolen had ? “Eén,” is het snelle antwoord, ” Paul Van Himst ! Iedereen dweepte met Pelé, maar als er toen posters van Paul Van Himst hadden bestaan, hij zou ontegensprekelijk in mijn kamer hebben gehangen. Omdat iedereen zot liep van Pelé, heb ik ooit de hand kunnen leggen op zíjn poster. Dus hing die in mijn kamer, maar niet uit overtuiging. Pelé sprak niet tot mijn verbeelding, Van Himst wel. Waarom, weet ik niet, ik vond hem een schitterende voetballer. Blijkbaar heb ik ook – en dat zeg ik met alle respect voor Paul – bepaalde trekken van hem op het veld. Niet omdat ik hem wilde nabootsen, maar omdat de natuur het zo gewild heeft. Dat ik hem later leerde kennen op de bond, heb ik ervaren als een enorme eer.”

Met Diegem maakte hij promoties mee van derde provinciale tot derde klasse. Behalve naar FC Diest (tweede klasse, 1 goal) trok hij ook naar SK Halle (bevordering, 7 goals), maar telkens stond hij na één seizoen terug in zijn dorp. “Vooral omdat het er heel plezant was”, verklaart Jacobs. “Elke keer dat we kampioen werden, gebeurde dat met zes, zeven spelers van die uitstekende jeugdlichting. Geleidelijk ben ik plezier gaan vinden in het voetbal. Conditioneel stond ik vrij goed, technisch kon ik aardig uit de voeten en ik had een sterke mentaliteit, al heb ik dat moeten leren.

“Aanvankelijk was ik een mietje. Ik had schrik op een voetbalplein. Raakte je mij aan, dan lag ik al op de grond. Maar dat is eruit gegaan, tot het andere uiterste toe. Niet dat ik tegenstanders van het veld trapte : dat is drie keer gebeurd, ik onthoud dat en voel me er nog altijd schuldig om. En alles samen heb ik vier gele kaarten gepakt, waarvan één omdat ik zelf de negen meter voor de muur had afgestapt. Reclameren deed ik niet, ik kon erg goed incasseren. Maar het volgende duel stónd ik er, altijd sportief, maar op het randje. Hard ertegenaan. Ik heb meer dan één gekloven wenkbrauw gehad.”

Om het haar uit je hoofd te rukken ! Ariël ging van de bal lopen, was bang en ik moest er voortdurend op roepen om hem tot meer “strijdlust” aan te zetten en zelfs dreigen hem niet meer te laten spelen ! Ik was des te “kwader” op hem omdat er werkelijk talent in zat en ik wou dat talent absoluut doen ontluiken. Voor mij was het enigszins vervelend. Vader Jacobs kwam altijd kijken… en ik maar steeds Ariël “wakker” roepen. Maar Alex begreep wat ik wou bereiken en gaf mij zijn vertrouwen.

(Jos Peeters, een leven lang bij Diegem en later schoonvader van Ariël Jacobs, uit de krant, 1974)

Zijn ouders hielden café aan de kerk in Diegem. In de Sportvriend, tevens het lokaal van Diegem Sport. Ze wonen er nog altijd, het cafémeubilair staat er zelfs nog, maar getapt wordt er al tien jaar niet meer. Zijn opvoeding was streng, zegt hij, maar toch met een zekere vrijheid. Huiswerk werd in het café gemaakt, later stond hij er ook achter de tap, “maar ik heb nooit meegedronken”.

Zijn moeder stuurde hem in Haren naar de Franstalige school waar zij zelf – als Nederlandstalige – school had gelopen. Waarom zij dat deed, moet Ariël Jacobs bekennen, heeft hij haar nooit gevraagd. “Het was het moment”, zegt hij, “dat de taalstrijd in alle hevigheid losbarstte. Ik heb daar een trauma aan overgehouden. Je moest toen naar een school van je moedertaal, maar wat was mijn moedertaal ? Thuis spraken we Nederlands, maar mijn moeder was in het Frans naar school geweest. Ik herinner me een controle op school, dat was beangstigend, want Frans was echt heel moeilijk voor mij.”

Vanaf het vijfde leerjaar ging hij in Brussel naar één van de meest vermaarde Franstalige scholen daar, het Athenée Robert Catteau. “Een hele expeditie, van den buiten naar de hoofdstad. Eerst een eind te voet, dan de bus en de tram ; mijn moeder ging mee. Daar zaten allemaal zonen van ambassadeurs en zo. Een schok ! Van 95 procent in het vierde leerjaar viel ik dat eerste trimester terug naar precies het omgekeerde : 59 procent. In die tijd zegden cijfers nog alles, maar na enkele maanden stónd ik er.”

Na eliminatie van de richtingen wiskunde en wetenschappen koos Ariël Jacobs voor de Grieks-Latijnse humaniora en later de tolkenschool. Nooit kwam het in hem op zijn studies op te geven voor het voetbal. Dat het café thuis gefrequenteerd werd door voetballers, deed hem niks. “Ik kan mij nauwelijks nog voorstellen dat ik naar Diegem ging kijken”, zegt hij. “Met zestien jaar en enkele maanden stond ik trouwens zelf in de eerste ploeg. Wel nam mijn vader me om de veertien dagen mee naar Crossing Schaarbeek. Dat was dichtbij en je zag er de hele Belgische elite aan het werk. Crossing was toen het zwarte schaap van álle clubs. Met mijn vader stond ik altijd op dezelfde plaats : aan de hoekschopvlag, een beetje hoger in de tribune. Het was er altijd volle bak, een geweldige sfeer ook. Echt een belevenis. Ik heb daar enorm van genoten, enórm ! Als ik er nu voorbijrijd, krijg ik nog altijd rillingen.”

Of zijn ouders trots op hem zijn, zegt hij niet te weten. “Maar als ze het zijn, lopen ze er – gelukkig – niet mee te koop. Mijn vader zei ook nooit, nooit, nóóit dat het goed was, terwijl ik denk dat het dat soms toch wel eens was (lacht). Onder vier ogen zei hij wat hij ervan vond, maar dan alleen het negatieve. Nóóit iets positiefs. Ik heb dan ook ontzettend veel tranen gelaten, negen kansen op tien dat ik na een wedstrijd weende. Ik heb momenten gekend dat ik zei : ik stop ermee. En toch heb ik doorgezet.”

Ariël Jacobs trouwde de dochter van Jos Peeters, ex-speler, penningmeester en bestuurslid van Diegem Sport. Vast verliefd geworden op de vedette van de ploeg. Een luide lach. “Dat moet je haar vragen.” Hun twee zonen voetballen ook in groen en wit, hun dochter volleybalt. “Zelf ben ik ook altijd erg negatief geweest voor mijn twee zoons”, realiseert hij zich. “Mijn vader was hard en vaak zei hij ook de waarheid, maar op basis waarvan ? Tegenover mijn eigen kinderen had ik een stap voor op hem, vond ik, omdat ik tenminste zelf gespeeld heb en uit ervaring kan spreken. Vooral de oudste – zo gaat dat blijkbaar vaak in de opvoeding – heeft het moeilijk gehad met mij. Bij de jongste – hij is achttien nu – haal ik al veel meer de positieve punten aan.”

De foto’s en de citaten komen uit de lijvige knipselmappen die zijn vader over hem bijhield. “Daar ben ik nu enorm blij om, want ik leef niet van herinneringen. Mijn zoons doen het zelf.”

Tot slot : het doelpunt, vijfentwintig jaar geleden, was niét van Ariël Jacobs. Uit een knipsel blijkt dat ene De Keuster de auteur was. Na vier minuten al.

door Jan Hauspie

‘Ik ben zeer tegen mijn zin te pas en te onpas versleten voor een spits.”Pelé sprak niet tot mijn verbeelding, Van Himst wel.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content