Negen clubs schuimde Marc Schaessens in zijn twintigjarige carrière als profvoetballer af. De man die uitkijkt naar zijn tiende eersteklasseploeg, over zijn sportieve wedergeboorte, de rol van zijn echtgenote en de gelijkenissen tussen Herman Helleputte en Jan Ceulemans.

1982 Onder druk gezet

“Om mijn dertiende mocht ik van Hoboken naar Berchem Sport, samen met Eric Van Meir. Ik speelde daar heel graag, maar na een jaar wilde de club mij definitief aan zich binden. Het arrest- Bosman bestond nog niet. Tijdens de onderhandelingen met mijn vader stelde de voorzitter, een zekere meneer Podvin, ons voor de keuze : of je tekent, of je speelt niet meer. Ik was nochtans topscorer in mijn reeks : in een half seizoen maakte ik 68 van onze 84 doelpunten – ik speelde toen nog vooraan ( lacht).

“Die voorzitter bleef bij zijn stuk, maar wij ook. Ik heb effectief een half jaar niet gespeeld. Gelukkig stond ik ook in de nationale jeugdploeg en mocht ik al meetrainen bij Beerschot. Aan toegeven dacht ik niet. Ook toen al liet ik mij niet onder druk zetten, want dan deed ik net het omgekeerde. Ik had mijngedacht, ik liet me niet beïnvloeden door andere mensen. Die houding kreeg ik van thuis uit mee. Mijn vader is nogal impulsief : zó wil ik het en niet anders.

“Zelf kon ik het nogal goed relativeren, mijn vader had het er moeilijker mee. Hij is er nog steeds kwaad om. Ik besefte ook niet echt dat het hier om mijn toekomst ging. Mijn toekomstvisie was : ooit wil ik voor Beerschot voetballen. Mijn vader en ik stonden daar altijd op de tribunes. Ik ben er zelfs nog ballenraper geweest. Daar ben ik best fier op : op het laagste trapje beginnen en zo opklimmen.

“Toen Beerschot aanklopte, was dat een droom die uitkwam. Nooit getwijfeld, hoewel er nog andere clubs waren die me wilden : Anderlecht, Lokeren, Lierse. Michel Verschueren heeft nog bij ons thuis gezeten, hij wilde absoluut dat ik naar Anderlecht kwam. Zelfs nádat ik getekend had bij Beerschot, bleef hij aandringen. Op dat moment was ik er echter van overtuigd dat ik later mijn kans nog wel zou krijgen. Anderlecht was een doel, ja. Maar uiteindelijk is het qua topclubs Genk, Standard en Brugge geworden. En geen Anderlecht. Ze hebben me ook nooit meer gevraagd. Heeft dat iets te maken met het feit dat ik als veertienjarige liever naar Beerschot ging ? Ik weet het niet.”

1984 Debuut in eerste klasse

“Toen ik arriveerde op Beerschot, had ik slechts één doel : zo snel mogelijk in de eerste ploeg komen. Anderhalf jaar later, een week na mijn zestiende verjaardag, mocht ik het laatste kwartier invallen tegen Sint-Niklaas. Ik was toen een van de jongste spelers die debuteerde in eerste klasse. De week nadien speelden we thuis tegen Waregem. We wonnen met 2-1, ik maakte het winnende doelpunt. Toen kon het natuurlijk niet meer stuk.

“Een verloren wedstrijd was toen nog een rariteit bij Beerschot. Met die druk kon ik vrij goed om, ik liet niet op mijn kop zitten en had weinig last van zenuwen. Ik was heel pretentieus, dat geef ik eerlijk toe. Als Jos Daerden of Simon Tahamata, toen de gevestigde waarden binnen de ploeg, iets tegen mij zeiden, dan diende ik hen gewoon van antwoord. Simon maakte in die tijd een moeilijke periode door en werd door het publiek geregeld op de korrel genomen. Als hij dan bijvoorbeeld een opmerking maakte over mijn positie, dan riep ik : ‘Zie dat je zelf eerst goed speelt.’

“Natuurlijk waren hun opmerkingen terecht, maar op dat moment dacht ik alleen maar : godverdomme, ik ga mijn eigen weg wel. Daar was ik heel fel in. Tot het me begon te dagen : waarom zeggen die mannen niks meer tegen mij ? Waarom sturen ze niet meer ? Na een tijdje kalmeerde ik en uiteindelijk leerde ik heel veel van Simon. Het kaatsen heeft hij me aangeleerd. Ik koester veel respect voor hem en omgekeerd.

“Soms heb ik daar wel spijt van, zunne, hoe ik dat toen aanpakte. Niet dat ik me beter voelde, verre van ( lacht). Ik denk dat ik op Beerschot genoeg materiaal heb versleept voor heel mijn leven. Daar maakte ik totaal geen probleem van. Alleen reageerde ik altijd heel impulsief tijdens de wedstrijd en dacht ik pas achteraf : dat was eruit zonder dat ik er erg in had.

“In mijn omgeving vond iedereen mijn debuut fantastisch. Mensen rondom je zijn enthousiast, je krijgt voortdurend complimentjes en schouderklopjes. Dan denk je al snel : bwah, het zal wel vanzelf gaan. Gelukkig greep mijn vader me af en toe bij de kraag : ‘Manneke, weer concentreren op wat je moet doen.’ Daar ben ik hem heel dankbaar voor. Mijn ouders hebben zich altijd enorm ingespannen om mij en mijn broer, die toen ook bij Beerschot speelde, te begeleiden. Nooit slaan ze een wedstrijd over, niet van mij, niet van mijn broer, die trainer is in tweede provinciale, en ook niet van hun kleinkinderen. Mochten die mensen niet meer naar het voetbal kunnen gaan, dan zouden ze binnen de maand dood zijn ( lacht).”

1993 Vervroegd afscheid bij Club Brugge

“Ik had in 1991 voor vijf jaar getekend bij Club Brugge, maar op het einde van het tweede seizoen mocht ik weg. Noch trainer Hugo Broos, noch iemand anders van de club heeft me dat trouwens ooit persoonlijk meegedeeld. Ik vernam het van journalisten. Ik heb toen veel te snel beslist om naar Genk te vertrekken. Financieel zat ik heel goed in Brugge, maar ik wilde absoluut spelen. Had ik de zaken anders aangepakt, langer geprobeerd, dan speelde ik misschien nog steeds bij Brugge. Ik blijf zitten met het gevoel : daar had ik het graag gemaakt.

“Ik vind nog steeds dat ik niet volledig mijn kans heb gekregen. Het eerste seizoen speelde ik weinig, maar bij Brugge zeggen ze altijd : het eerste seizoen moet je je aanpassen. We haalden de titel binnen, maar daar kon ik absoluut niet van genieten. Je hebt er maar een heel klein aandeel in, bij bepaalde wedstrijden zat je niet eens op de bank. Dan kan je je toch niet betrokken voelen bij die titel ? Het tweede seizoen speelden we Champions League, toen voelde ik me wel belangrijker. Gedurende bepaalde periodes presteerde ik heel goed, maar het mocht niet zijn.

“Pas achteraf ben ik erachter gekomen dat Franky ( Van der Elst, nvdr) daar een grote rol in speelde. Waarom ? Ik weet het niet. Een aanvaring heb ik met hem nooit gehad. Toch niet dat ik weet. Misschien zat mijn impulsieve aard er voor iets tussen. Als er tijdens de wedstrijd of training iets misloopt, komt dat er meteen uit. Maar wanneer ik van het veld stap, is het ook gepasseerd. Achteraf denk je : er zijn mensen die dat niet vergeten. Misschien heb ik ergens iets gedaan of gezegd waarvan Franky dacht : dit aanvaard ik niet.

“Hier in België mag je je mening gewoon niet zeggen. In Brugge zei Hugo Broos : ‘Mijn deur staat altijd open.’ Op een dag stap ik dus zijn kleedkamer binnen : ‘Ik vind dat ik op dit moment mijn kans verdien, want die persoon is slecht aan het spelen.’ Broos vond dat die andere wel goed bezig was. Tja, dan stopt het. Ik dacht dat ons gesprek binnenskamers zou blijven, maar twee weken later zegt Broos in Sport/Voetbal Magazine : ‘Schaessens komt altijd bleiten dat hij in de ploeg wil staan.’ Dat getuigt toch van weinig respect ? Ik vond dat hij mijn vertrouwen misbruikte en dan breekt er bij mij iets. Hij was gewoon niet eerlijk.

“Misschien had ik op sommige momenten beter mijn mond gehouden, maar ik ben wél rechtdoor. Ik kan iedereen recht in de ogen kijken. Zwijgen kan ik niet. Lukt me niet. Ja, voor twee weken of zo ( lacht). Daarna begin ik toch opnieuw te roepen. Naargelang je ouder wordt, denk je wel meer na over de dingen en stel je je gematigder op. Vroeger kon ik uit mijn dak gaan voor futiliteiten. Daar ging ik dan vol voor ( lacht). Nu denk ik sneller : niet belangrijk. Ik kan dingen laten voorbijgaan.”

1994 Wedergeboorte bij Seraing

“Ik heb heel veel geluk gehad dat ik na Genk bij Seraing terechtkon. Fysiek was ik niet in orde. Om het zacht uit te drukken ( lacht). We gingen op stage in Zuid-Frankrijk. De trainer, Georges Heylens, hield van een fysieke voorbereiding en we moesten zes toeren rond een vijver lopen. Het was snikheet en ik kwam de man met de hamer méér dan eens tegen. De hele tijd dacht ik : ik moet hier in orde raken, het moét. Op het einde – en dat méén ik dus – ben ik in de armen van Georges Heylens gevallen, ik kon niet meer op mijn benen staan. Ik had een hartslag van 210, zag zwarte plekken voor mijn ogen.

“Terwijl ik daar helemaal kapot zat, wist ik : het komt goed. Ik had de limiet bereikt. Vanaf dat moment ben ik keihard gaan trainen. In het begin zat ik ook op de bank, maar Heylens kon je zelfs op de bank motiveren. Hij liet je constant voelen dat hij vertrouwen in je had, dat hij je belangrijk vond. Georges Heylens en Manu Karagiannis wisten dat ik nog gemotiveerd was om het te maken, dat ik eerste klasse nog waard was.

“Seraing beschouwde ik als mijn laatste kans. Als ik ze niet greep, was het afgelopen met mijn carrière. Zó erg was het bij Genk. Ik nam in mijn carrière twee foute beslissingen : Moeskroen en Genk. Tja, hoe gaat dat ? Ik mocht weg bij Brugge, kwam terug uit vakantie en mijn vader stond al op de luchthaven te zwaaien : ‘Genk is geïnteresseerd, je moet er meteen naartoe !’ ’s Anderendaags ging ik praten, ik heb meteen getekend, een beetje onder druk van mijn vader.

“De ploeg was jong en onervaren. Zelf was ik amper vijfentwintig en iedereen verwachtte van mij dat ik de problemen kwam oplossen. Vrij snel werd het me duidelijk dat ik daar niet in zou slagen ( lacht). De druk was enorm, ik kon niet brengen wat ze van me verlangden. Van de eerste tot de laatste speeldag stonden we laatste, zoiets is gewoon dodelijk voor je vertrouwen. Je probeert je zinnen altijd op de volgende wedstrijd te zetten, jezelf op te peppen. Naargelang de competitie vordert, constateer je echter dat het nergens toe leidt.

“Mentaal heb ik altijd vrij sterk gestaan. Scheldpartijen en zangkoren konden mijn prestaties nooit beïnvloeden. Maar vanaf het moment dat ik niet meer geapprecieerd wordt door mijn medespelers, de technische en medische staf en de supporters, is het voor mij afgelopen. Ik heb mij altijd goed gevoeld, óók bij Brugge en Standard, óók als de resultaten minder waren. Omdat ik wist dat er nog mensen waren die achter mij stonden. Slechts bij twee ploegen voelde ik me verschrikkelijk : Genk en Moeskroen. ( Met nadruk.) Als je niet met elkaar kan opschieten en niet op één lijn zit, mag je honderd jaar voetballen, je zal géén resultaten halen.

“In een slechte groep word ik gewoonweg doodongelukkig. Bij Genk dacht ik geregeld aan stoppen met voetbal. Iedere morgen moest mijn vrouw me uit bed stampen : ‘Vooruit, naar de training.’ En toch zie ik het debacle bij Genk als iets positiefs. Ik ben er sterker uitgekomen. Vanaf Seraing presteerde ik veel regelmatiger, daarvoor ging het veel meer met hoogtes en laagtes. Pas na Genk hebben ze de échte Marc Schaessens op het veld gekregen.”

1999 Verbale oorlogsvoering

“Ik speelde bij Westerlo. Vlak voor de match tegen Lokeren werd ik gebeld door Carl Huybrechts. Of ik een dubbelinterview wilde doen voor ATV met iemand van de tegenpartij. Geen enkel probleem voor mij. Carl belt met dezelfde vraag naar Chris Janssens, die toen bij Lokeren speelde en met wie ik al meermaals verbaal in de clinch was gegaan op het veld. Chris wilde meewerken, tot hij hoorde dat ik zijn gesprekspartner zou zijn. Toen wilde hij ineens niet meer komen, ‘want die zegt altijd dat ik niet kan voetballen.’ Ik geloofde mijn oren niet toen Carl me dat vertelde. Ik zeg : ‘Carl, dat is tijdens de wédstrijd !’ Uiteindelijk was Chris toch op de afspraak. Ik heb hem meteen gevraagd : ‘Chris, je bent toch niet kwaad op mij ?’ Ik bedoelde er helemaal niks persoonlijks mee. Ik heb zelfs heel veel respect voor Chris.

“Op het veld word ik een andere persoon. Als ik mezelf soms bezig zie op tv, dan denk ik : wat heb je nu weer allemaal gezegd ? Ik zal alles doen om te winnen. Als ik voel dat mijn rechtstreekse tegenstander sportief sterker is dan ik, zoek ik een andere manier om hem uit zijn lood te slaan. Ik schrik er niet voor terug om verbaal uit de hoek te komen. Veel mensen die me beter leren, zeggen achteraf : ‘Wij hadden nooit gedacht dat jij zo was.’ Dat is het grootste compliment dat je mij kan geven. Ik weet dat er een etiket op mij plakt. Dat veel spelers vooraf denken : ai ai, Schaessens komt naar hier. Ik ben een moeilijke jongen, een zageman, hé. Ik ben in een groep best te genieten ( lacht), maar ik speel voor míjn ploeg.

“Groepsfeer, samen een pint pakken na de wedstrijd, dát vind ik heel belangrijk. Weet je dat ik twee keer op de eerste training van het seizoen juist voorspeld heb dat we de beker van België zouden winnen ? Telkens tegen Rudi Janssens, in 1997 bij Germinal Ekeren en in 2001 bij Westerlo. Rudi dacht dat ik iets mankeerde ( lacht). Maar ik had dat gevoel : deze groep kan iets verwezenlijken. Je komt overeen, het plaatje klopt, iedereen weet wat zijn opdracht is, je corrigeert elkaar de hele tijd. De trainers leken ook sterk op elkaar bij Ekeren en bij Westerlo. Herman Helleputte en Jan Ceulemans hebben een beetje hetzelfde karakter, dezelfde visie op voetbal en het leven. Ze stellen de sfeer in de groep voorop. Ceulemans is iemand die in de groep staat : hij drinkt evenveel als de spelers, danst evenveel… ( bulderlach). Maar op de momenten dat het moet, weet hij perfect afstand te nemen van de groep. Dat kan hij heel goed inschatten. Bij Herman is het net zo.”

2001 De dood dichtbij

“Mijn schoonouders profiteerden enorm van het leven. Ieder jaar gingen ze vijf maanden naar Spanje, zij overwinterden daar. Drie jaar geleden kregen we al na een paar weken telefoon. Mijn schoonvader lag in het ziekenhuis, water op de longen. Ze moesten weer naar huis komen en vlak nadien werd er bij mijn schoonvader longkanker geconstateerd. De dokter vertelde dat het nog een paar maanden of vijf jaar kon duren. Ze wisten het eigenlijk niet.

“Mijn schoonvader heeft nog negen maanden geleefd. Je hoopt dat het sterven zo lang mogelijk wordt uitgesteld, maar op een bepaald moment kwam hij op palliatieve zorgen terecht en dat is ook geen leven meer. Hij kreeg zoveel pijnstillers dat hij geen besef meer had van wat er rond hem gebeurde. Dat vond ik het ergste van heel die periode. Op het moment dat je te horen krijgt dat je ongeneeslijk ziek bent, zou je zelf een beslissing moeten kunnen nemen over je leven. Maar toen bestond de euthanasiewet nog niet. En dat is pijnlijk. Dat je een mens die zoveel levensvreugde heeft gekend, die er veel jonger uitzag dan hij was, op negen maanden tijd zó ziet aftakelen. Op het laatste moment was hij een oude mens.

“Je weet dat het gaat gebeuren, en toch kan je je er niet op voorbereiden. Je kán je niet voorbereiden op de dood. Hopen op een kentering doe je niet meer. Wij wisten dat het definitief was, dat er geen verbetering in zat, dat je de dood alleen nog maar kon uitstellen. Maar waarvoor ? De laatste maanden lag hij constant in het ziekenhuis. Mijn schoonmoeder is de hele tijd bij hem gebleven, daar moet ik haar enorm voor bewonderen. Veel langer had het echter niet mogen duren, dan was zij er ook aan onderdoor gegaan. Ik bewonder ook de manier waarop zij nu leeft : zij is altijd positief.

“Wij hadden een goed contact met mijn schoonouders, net zoals mijn vrouw heel goed met mijn ouders opschiet. Mijn schoonvader was fotograaf bij Beerschot, hij kende de voetbalwereld heel goed en we spraken er vaak over. Het was voor mij de eerste keer dat ik van zo dichtbij met de dood geconfronteerd werd. Toen mijn schoonvader stierf, heb ik tegen mezelf gezegd : het leven is nog wel meer dan voetbal alleen. Ik relativeer nu sneller. Een nederlaag vind ik nog steeds niet leuk, maar waar ik vroeger drie, vier dagen met een lang gezicht rondliep, ben ik nu de dag nadien al met de volgende wedstrijd bezig.”

2004 De vijfhonderdste

“Vorig jaar speelde ik met Lierse tegen Heusden-Zolder mijn vijfhonderdste match in eerste klasse. Tot wedstrijd 470, 480 sta je daar niet bij stil, maar naarmate het moment dichterbij komt, begin je er heel bewust mee om te gaan. En als het moment daar is… ( straalt) dan is dat zoals de beker van België winnen. Vanaf het moment dat je opstaat, voel je dat. Die dag is tweehonderd procent positief verlopen voor mij. Mijn drie neefjes en mijn zoontje stonden op het veld met cadeaus. We wonnen met 4-0, ik scoorde ook nog. Je kan jezelf niets beter wensen. Ook mijn vrouw heeft dat heel bewust beleefd, die vijfhonderdste wedstrijd was evengoed voor haar.

“Mijn vrouw heeft een hele grote rol gespeeld in mijn carrière. Achter de schermen is zij altijd mijn steun en toeverlaat geweest, in goede en in slechte tijden. Misschien klinkt dat melig, maar het is wel de waarheid. Mijn vrouw is geen echte voetbalvrouw in de enge zin van het woord. Ze werkt fulltime als manager bij een Engels petrochemiebedrijf. Ze heeft altijd een eigen carrière gehad. Na de geboorte van ons zoontje bleef ze vier jaar thuis, maar voor de rest heeft ze altijd gewerkt. Zelfs toen ik bij Standard speelde en we naar Luik verhuisden, vond ze daar meteen werk. Ik heb haar nooit in de weg gestaan. Mijn vrouw heeft mij altijd gesteund, waarom zou ik dat dan niet doen voor haar ?

“Bijna had ik die vijfhonderd wedstrijden niet gehaald. Op het einde van mijn eerste seizoen bij Lierse liep ik zes voetbreuken op bij een tackle. Bij de besprekingen voor het volgende seizoen liet de medische staf verstaan dat ze met mij geen rekening meer moesten houden. Ze dachten niet dat ik zou terugkomen. Voor het einde van de competitie vertrok ik op vakantie naar Mexico. De eerste twee, drie dagen kon ik zelfs niet behoorlijk stappen op die voet. Ik dacht dat het niks zou worden, maar naarmate die vakantie vorderde, ging het steeds beter : veel in het water, veel in het zand stappen. Ik heb nog maanden pijn gehad, veel pijnstillers genomen, maar uiteindelijk kon ik de voorbereiding meedoen. De eerste competitiewedstrijd raakte ik geblesseerd, aan de adductoren en lag ik er acht weken uit. Met nieuwjaar kreeg ik een kraakbeenletsel aan de knie. Allemaal door tackles, ik ben nog niet versleten, hoor ( lacht) !

“Ik heb mij altijd goed verzorgd en ben altijd redelijk gespaard gebleven van blessures. Voor een deel ligt dat in mijn manier van spelen. Ik ben vrij explosief en snel. Daardoor kan je tackles ontwijken en kom je minder in contact met andere spelers. Ik besliste vorig jaar om nog even door te gaan omdat ik heel de terugronde bij Lierse goed speelde. Ik ondervind geen last meer van blessures, ben fysiek in orde. Ik hoop dat ik in de tweede seizoenshelft kan bewijzen dat ik nog steeds in eerste klasse thuishoor.”

door Loes Geuens

‘Michel Verschueren heeft nog bij ons thuis gezeten, hij wilde absoluut dat ik naar Anderlecht kwam.’

‘In België mag je je mening gewoon niet zeggen.”Mijn vrouw heeft mij altijd gesteund, waarom zou ik dat dan niet doen voor haar ?’

‘Als Jos Daerden of Simon Tahamata iets tegen mij zeiden, dan diende ik hen gewoon van antwoord.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content