Een superprof, maar moeilijk in de omgang. Zo omschrijft half België Emilio Ferrera, momenteel aan de slag bij La Louvière. De trainer verdedigt zich. ‘Impressionisme is mooi tegen de muur, niet in de sport.’

In oktober 1999 maakte het Belgische voetbal kennis met een nieuwe trainer die wat heilige huisjes onderuit schopte, maar met een goeie organisatorische aanpak al snel resultaten boekte en vrij vlug uitgroeide tot de kroonprins van de nieuwe lichting. Hij toonde aan dat je niet noodzakelijk van de lichting 80 der Rode Duivels hoefde te zijn om met kennis van zaken een eersteklasser te trainen. Ambitieus als hij was, leek geen berg hem te hoog. Een topclub, de nationale ploeg : ze moesten maar bellen, hij was er klaar voor.

Nog steeds slechts 38 maar vier clubs lager werkt Emilio Ferrera wat meer in de schaduw. Voor het eerst werkt de Brusselaar in Wallonië, bij La Louvière, dat er een woelig seizoen heeft opzitten. Het begon goed aan de competitie, maar toen verkocht FilippoGaone tijdens de winterstop een halve ploeg en vorige zomer nog eens de rest. Trainer Albert Cartier zocht ook andere oorden op en in eerste instantie toverde Gaone als opvolger weer een Fransman uit zijn hoed. Maar omdat Philippe Hinsberger, een voetballeven lang uithangbord van FC Metz, zich uiteindelijk niet kon vinden in de financiële constructie die Gaone hem bood, werd half juni Emilio Ferrera aangesteld. Die probeert nu een reeks nieuwe Wolven tot een onwrikbaar geheel te kneden. Dat kost enige moeite, na het gelijkspel tegen Cercle werd her en der al ongenoegen genoteerd. Amper vijf speeldagen ver.

Emilio Ferrera : “De balans is nochtans zo slecht niet. Veel nieuwe spelers, veel jongeren, matige financiële middelen. Het is nog niet spectaculair geweest, maar evenmin superslecht. Van de ploeg die de eerste vijf wedstrijden van vorig seizoen startte, schieten er misschien nog twee over. Kijk dan naar Brugge en de moeite die een grote ploeg met veel financiële middelen heeft om een handvol spelers te vervangen. Wij hebben daarbij geen spelers aangeworven met een visitekaartje. Het werkingsprincipe van een club als La Louvière is spelers en trainers lanceren of herlanceren. Binnen dat kader pas ik en passen mijn spe- lers.”

Wat vond hij bij zijn aankomst ? “Cijfers. Veertien punten in de tweede ronde, daarmee voorlaatste. Wintertrans-fers die dus niet aan de verwachtingen beantwoordden, want geen resultaten. Problemen, gebeurtenissen achter de schermen die ik niet wil becommentariëren omdat ik er niet was. Catastrofaal vond ik de beslissing om vorig jaar jongeren op te stellen, onder meer dat beruchte B-elftal tegen Brugge. Jongeren denken dan snel dat ze het niveau van eerste klasse halen, op basis van die paar wedstrijden. Resultaat : ze zijn niet langer tevreden met een plaats op de bank, of verstaan niet dat ze niet bij de wedstrijdkern zijn. Ik ben tegen het schenken van basisplaatsen aan jongeren.”

Een van zijn eerste knopen was het vertrek van Silvio Proto opvangen. “We hebben bewust geen ervaren doelman willen nemen, maar gingen het risico aan met de jonge MichaelCordier. Omwille van de onzekerheid rond Proto heb ik de keepers in de voorbereiding afwisselend laten spelen en toen zag ik dat hij het niveau had. Ik wist ook dat ik een goeie keeperstrainer had. In het andere geval had ik het wellicht niet aangedurfd, want ik ken niks van dat vak. Ik kan een keeper technisch niet verbeteren. In de verdediging wilde ik wél er- varen jongens, daarom iemand als AlexandreTeklak, die dichter bij huis wou gaan voetballen. Ervaring moest, omdat je niet overal risico’s mag nemen. Als je dat al in doel doet, mag dat niet er vlak voor.”

Het debuut was catastrofaal : 6-0-verlies bij Anderlecht, met ook nog eens administratief een zootje, twee spelers (Cordier en Rogerio) die niet speelgerechtigd waren. “Dat laatste moeten aankondigen op de dag van de wedstrijd was niet leuk. Ik was kwaad, ja. Niet omdat ze ontbraken, dat kan ook door schorsing of blessure, maar omdat ik voelde dat we allemaal – spelers, trainer, club – niet klaar waren voor de start. Of liever : misschien met een verkeerd beeld aan de start kwamen, ons mooier droomden dan we in feite waren. Goeie oefenwedstrijden tegen Troyes, Auxerre brachten ons aan het dromen.”

In de wedstrijden tegen AA Gent en op Harelbeke vond La Louvière snel weer de organisatie waar Ferrera om bekend- staat. “Als dat niet meer kan, moeten ze me direct ontslaan, dan heb ik geen plaats in het profvoetbal.” Aanvallend viel er nochtans nog niet zoveel te beleven. “Dat is ook het moeilijkste, kansen afdwingen. En wat ze ook zeggen over lijnen, lopen, patronen : in mijn ogen is offensieve automatisering de dood van het voetbal. In defensief opzicht moet je op iets kunnen terugvallen, maar op het offensieve vlak ? Als je er niet in slaagt om je man te dribbelen, is het over. Stilstaande fasen zijn te trainen, maar die reken ik daar niet bij. Defensief kan je dingen organiseren, maar offensief… Als een ploeg niet scoort, kan een trainer daar in mijn ogen weinig aan doen.”

Is het moeilijk de spelers de boodschap mee te geven dat ze ondanks alle kritiek toch goed bezig zijn en geduld moeten hebben ? “Het eerste wat een speler ’s ochtends doet, is niet in het bureau van de trainer binnenstappen, maar wel de kranten lezen. Op de avond dat wij tegen Cercle voetbalden, regende het overal hard. Ik zag die avond niet één goeie wedstrijd. Wij vielen na 50 minuten met tien en bovendien moest ik na een half- uur mijn patron op het middenveld, Oliseh, vervangen. Nooit evident voor een ploeg als de onze. Ondanks dat spelen we 0-0, zetten we er nog een tweede spits bij en hebben we een doelman die een mooie wedstrijd speelde.

“Als journalist had je de reactie van de groep tegenover zoveel tegenslag kunnen loven. Wat ik echter las, was : trainer buiten, wrijvingen met de supporters, een gebrek aan solidariteit binnen de technische staf. Waarom ? Omdat ik Belg ben ? Over een Franse trainer hadden ze wellicht geschreven : wat een durf, hij lanceert jongeren, brengt een tweede spits in. Ik ben fier op het Belgische product. Chelsea-Anderlecht was goed, tactisch uitstekend. We moeten daar fier op zijn. Nu doen we niks anders dan onszelf onderuithalen. Alles is slecht : onze spelers, onze matchen, onze trainers, ons niveau. Er is nooit een goeie wedstrijd in België. Misschien zijn zij die dat schrijven, ook wel slecht. Ik zie hier goeie matchen en slechte. In het buitenland ook. Onlangs zag ik Barcelona-Mallorca : je moest verdorie bijten om die match uit te kijken. Waarom ga je naar Chelsea ? Om de tegenstander uit zijn spel te halen. Dat gebeurde. De flanken kwamen er niet door en centraal belemmerde je door drie verdedigers op te stellen, de infiltraties van Lampard en Essien. Conclusie : de trainer heeft zijn job uitstekend gedaan.”

Maar zegt de liefhebber van het voetbal ook niet : jammer dat er offensief niet veel tegenover stond ? Ferrera : “Is dat de fout van de trainer ? Je mag van ploegen als Anderlecht tegen Chelsea of La Louvière tegen Anderlecht niet vragen om de tegenstanders uit hun spel te halen én ook nog eens hun eigen spel op te leggen.”

Zorgt de kritiek voor stress ? Ferrera : “Mocht ik nu debuteren ? Ja. Je hebt me in het begin gekend, je weet hoe ik was. Nu probeer ik het in mijn voordeel te gebruiken. Het is er, het staat geschreven. Ik gebruik het, maar laat het niet rotten.”

Heeft La Louvière de zwakste kern van eerste klasse, zoals de meeste waarnemers bij het begin van de competitie dachten ? “Een trainer is zoals een vader. Die kan ook moeilijk zeggen dat zijn kind niet goed is. Verwacht dus van mij niet zo’n uitspraak. Ik zie kwaliteiten in mijn spelers, misschien niet altijd de reële, maar ze zijn er. Als trainer, als vader, wil je ze beschermen.”

Dat valt vaak op, beschermend tegenover de buitenwereld, maar hard intern. Hoe rijmt hij dit ? Tientallen spelers zeggen van over Ferrera : een superprof, maar moeilijk in de omgang. Niet de motivator, soms de cynicus. Hij zucht : “Ieder heeft zijn kwaliteiten en zijn karakter, ik het mijne. Misschien komt het door mijn geschiedenis, ik heb dit niet zomaar in de schoot geworpen gekregen. Niemand kende me in eerste klasse, niemand heeft me op een dag gebeld met de boodschap : ‘Jongen, het wordt tijd dat jij eens een eersteklasser traint.’ Ik heb er hard voor gewerkt. En als ik dan zie hoe spelers een prachtig beroep kunnen uitoefenen en er quasi zonder inspanningen raken, heb ik daar geen problemen mee, maar maak ik hen duidelijk dat ze soms harder voor zichzelf moeten zijn. Ik ben er onder meer niet van overtuigd dat een amicale band met de spelers goed is om te werken. Dat riskeert mij te storen in mijn keuzes. Vandaar mijn vrij oppervlakkige werkrelaties, mijn afstand.”

Tegen SteveColpaert zei hij vorig jaar dat hij het niveau van eerste klasse niet aankon, bij ChristBruno had hij wat tegen zijn hobby, paarden, bij spitsen die afwerkten, zei hij al op voorhand : ‘Hij zal toch niet scoren.’ Dat is niet alleen afstand, dat is hard. Ferrera zucht : “Soms zijn dat boutades. Ik denk dat geen enkele speler me een gebrek aan respect kan verwijten, ik heb nog nooit iemand in het openbaar afgemaakt. Elke trainer heeft een manier om jongeren in de kern te integreren. Misschien is de mijne wat hard, maar er zit een boodschap achter. Spelers moeten na de training rusten, ’s avonds naar voetbal kijken, prof zijn in doen en laten. Colpaert was iemand die in een beschermd niveau omhoog groeide : vader die wat deed bij de jeugd, jeugdinternational, snel bij de A-kern et cetera… Ik heb het hem moeilijk gemaakt, om hem te dwingen wat meer te doen. Heb hem inderdaad op een dag gezegd dat hij het niveau niet had. Om te prikkelen. Als ik daar echt van overtuigd was, had ik het niet zo duidelijk geformuleerd. Ik geef zelfs toe dat er momenten waren waarop ik hem straal voorbijliep en niet eens een goeie dag zei. Hij bestond voor mij niet. Dat is hard, maar ik vind dat je dat met een 17-jarige kan doen, ook omdat hij in een perfecte familiale structuur werd opgevangen. Je kan dat niet met iedereen, maar in zijn geval wel. De profs waar ik de beste herinneringen aan heb, waren profs die het me hard maakten. Niet leuk op dat moment, maar op termijn helpt het. Als ik écht zo’n onmens was, zouden er niet zoveel spelers opnieuw met mij willen werken. Misschien staat mijn kleedkamerdeur niet altijd open, maar de deur van mijn huis wel. Wie een probleem heeft, kan me daar altijd komen vinden.”

Hij gaat er dus van uit dat spelers ’s avonds voor de tv zitten en naar Europese wedstrijden kijken. Valt dat mee ? “Helaas hebben onze spelers die graad van professionalisme niet. Buitenlanders die hier voetballen, weten alles : wie waar speelt, welke club van wie won… Belgische spelers niet. Ik vind het inderdaad niet normaal als een profspeler niet de wedstrijden uit de Champions League zou volgen. Beperkt hun beroep zich dan tot die anderhalf uur training per dag ? Een van de eerste dingen die ik mijn spelers zeg, is dat een speler, op elke leeftijd, bijleert door te imiteren. En hoe kan je imiteren ? Door te kijken. Ik was vorige zomer bij Gent-Valencia. Ik heb er niet op gelet, maar ik kan me inbeelden dat er weinig spelers waren voor een zomerse Intertotowedstrijd. Terwijl je mits je relaties aan te spreken allicht gratis binnen kan en van Valencia, van iemand als Ayala, toch wat kan leren. Ik geef ze beelden, maar er is zoveel meer beschikbaar. Niks kan me meer ergeren dan mijn spits die bij balverlies bij de centrale verdedigers blijft hangen. Dat is iets van twintig jaar terug. Volg ook wedstrijden buiten Europa, zeg ik tegen de spelers.”

Lang had hij het gevoel dat hij stoorde. Dat is weg. “Maar het blijft knokken. TrondSollied presteerde twee jaar in Gent en kon naar Brugge. Ik heb vier heel goeie jaren gehad, maar zit niet bij Brugge of Anderlecht. Nu kan ik daarmee leven. In het begin niet, dat brandde, die ambitie. Dan vroeg ik me echt af waarom ze mij niet kwamen halen. Nu ben ik rustiger, tevreden zelfs, omdat ik stilaan leer dat je in het voetbal niet altijd wordt aangenomen op basis van je kwaliteiten, maar op basis van het beeld dat je uitstraalt. Ik noem zoiets impressionisme. Mooi tegen de muur, niet in de sport. Daar telt wat je ziet, realisme. Aan mijn beeld wil ik niet werken, ik kan mezelf niet veranderen. De ambitie is er nog steeds en mocht ik een topclub mogen leiden, dan zouden de mensen een ander facet van de trainer Ferrera ontdekken, want dan heb je in alle vlakken, ook offensief, andere kwaliteiten. Nu kent iedereen slechts één facet van mijn trainer zijn, het ontregelende. Ik zou me bij een topclub héél gelukkig voelen, maar ik ben nu ook gelukkig in mijn dagelijkse leven. Een perfect familiaal evenwicht en sportief een ploeg die met minder mogelijkheden de ander in de wielen kan rijden.”

door Peter T’Kint

‘Soms loop ik mensen straal voorbij, zonder ze te groeten. Opzettelijk, om iets los te maken.’

‘Een profvoetballer moet ’s avonds voor de tv wedstrijden volgen. Leren door te imiteren.”Ik ben tegen het schenken van basisplaatsen aan jongeren.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content