Zes maanden is Bob Peeters (37) nu hoofdtrainer op een leeftijd waarop sommige leeftijdsgenoten nog op het veld staan. ‘Ik moet nog heel veel boterhammen eten om een bepaald niveau te halen.’

Begin oktober wilde dit blad Bob Peeters, Eric Van Meir en Bart De Roover samenbrengen: drie debuterende hoofdtrainers in eerste klasse uit het kampioenselftal van Lierse uit het seizoen 1996/97. Vier maanden later is Peeters nog als enige van de drie aan de slag als hoofdtrainer. Dat verrast hem: “Niet dat ik nog aan de slag ben, wel dat de andere twee het niet meer zijn.”

Bob Peeters: “Ik vond dat ik er klaar voor was, maar ik denk dat Eric en Bart ook van zichzelf dachten dat ze er klaar voor waren. Ik stond van niets te kijken, omdat ik vorig jaar bij Michel Preud’homme van dichtbij zag hoe stresserend het vak van hoofdtrainer was. Ik heb heel veel geleerd van Michel, vooral wanneer het slecht ging.”

Wat leerde je dan?

“Dat je rustig moet blijven, niet moet veranderen en vasthouden aan je visie en je manier van werken. Als je dan de juiste keuzes maakt, komt het wel. Hier was toch een bepaalde visie, ik wist hoe de vereniging werkte, en ik had ook gezien dat er kwaliteiten in dit team zaten. Dan is het alleen afwachten of – om nog maar eens een zwaar cliché boven te halen – de mayonaise pakt. Het systeem dat ik voor ogen had, werkt bij deze spelers en mijn manier van werken pikten ze snel op.”

Is het een job die past bij jouw persoonlijkheid?

“Ik heb het voordeel dat ik in drie verschillende landen heb gewerkt, ik heb ook coaches meegemaakt van wie ik dacht: zo zou ik het nooit doen. Uiteindelijk distilleer je een visie op voetbal die bij jou past, en hoop je dat spelers in die visie ook zo dicht mogelijk bij hun identiteit blijven. Ik ben iemand die veel vertrouwen geeft, die niet slag om slinger zijn ploeg omgooit. Ik houd na twee, drie nederlagen vast aan een bepaald systeem, maar ook aan spelers. Spelers moeten de kans krijgen om fouten recht te zetten.”

Veel trainers gooien juist na een nederlaag hun ploeg om.

“We hebben al eens drie wedstrijden na elkaar verloren, maar in twee van de drie speelden we goed. Dan moet je je keuzes niet laten afhangen van het resultaat. Ik heb Lukas Van Eenoo af en toe vervangen na zestig of zeventig minuten, maar de volgende wedstrijd liet ik hem wel starten. Als je constant alles omgooit, ben je niet goed bezig. Twijfel is een slechte raadgever.”

Herhalen

In hoeverre zie je jouw hand in jullie manier van spelen?

“Ik ben een groot voorstander van een 4-3-3, beginnende van de organisatie van achteruit, met duidelijke afspraken. Het beste werkte ik met Sef Vergoossen, die duidelijk uitlegde hoe hij wilde spelen en wat mijn rol daarin zou zijn. Dan wist ik waarop ik moest trainen. Dus heb ik voor het seizoen uitgelegd: zo gaan we voetballen bij balverlies, en dan moet jij daar gaan staan en jij daar.

“Bij balverlies moet altijd één back blijven, en van de controlerende middenvelders moet er altijd één meegaan en één blijven: dat is de drie-plus-éénregel. Het kan niet dat je bij balbezit de twee backs ziet vertrekken. Doordat je altijd hetzelfde doet, wordt dat een automatisme. Nu moet ik de dag voor de match maar de training op gang fluiten en het gaat tak-tak-tak-tak. In het begin liep dat niet altijd gesmeerd. Had ik dan alles omgegooid, was iedereen beginnen te twijfelen. Als spelers zien dat een trainer twijfelt, heb je een probleem.

“Een voorbeeld daarvan was met Kjetil Rekdal tijdens de eindronde waarin Lierse zakte. We beginnen met zes op zes, maar na een nederlaag op Antwerp gaat hij tegen KV Mechelen ineens van een 4-4-2 naar een 4-3-3. Blijven we daar vasthouden aan ons systeem, zakt Lierse nooit. Maanden speel je in een 4-4-2, en ineens ga je twee uur voor de wedstrijd 4-3-3 spelen, met een centrumspits op links, zodat je je een halfuur loopt af te vragen: hoe doen we dat hier? Dan besef je: als trainer mag ik dat nooit doen.”

Welke trainers die je hebt meegemaakt twijfelden niet?

“Sef Vergoossen twijfelde nooit, die speelde altijd hetzelfde, of het nu Ajax uit of thuis tegen RBC was. Alleen lag de lijn waarop we druk zetten tien meter lager op Ajax, verder bleef alles hetzelfde. Erik Gerets ging ook altijd van eigen sterkte uit.”

Train je veel op tactiek?

“Vooral in de voorbereiding. Twee dagen voor de wedstrijd trainen we met het oog op de tegenstander, maar altijd vanuit ons systeem, dat er in de voorbereiding in geslepen is. Tegen Anderlecht weet je dat Boussoufa niet aan voetballen toe mag komen. Maar Inter-Bayern, de wedstrijd tussen de twee beste coaches ter wereld, wordt beslist door een moment van creativiteit van Milito. Uiteindelijk ben ik ook afhankelijk van een actie van bijvoorbeeld Iachtchouk of Reynaldo.”

Heeft voetballen in Nederland je kijk op voetbal veranderd?

“Ja. Ik leerde er vooral dat je in trainingsvormen meer zaken trainbaar kan maken dan ik vooraf dacht. Aan pass- en trapvormen wordt in België nog te weinig aandacht besteed, ook bij de jeugd. In Nederland werd bij pass- en trapvormen gecoacht op de functionaliteit van de oefeningen: waar dient het voor? De bal die je trapte, moest altijd bespeelbaar zijn, je moest op het juiste been inspelen. Je moest op zo veel dingen tegelijk letten dat het in het begin wel moeilijk was, maar op de duur maakte dat het in de wedstrijden wel gemakkelijk.

“In het begin waren spelers hier aan het schelden op mij. Ze vonden de ruimte waarop we werkten veel te klein. Nu loopt dat als een trein. Voetbal is: steeds herhalen.”

Je profiteert wel mooi van de erfenis van Glen De Boeck.

“De prognoses voor het seizoen hadden het over de dertiende of veertiende plaats. Ik weet niet of je nog weet wie hier vorig jaar nog rondliep. De topschutter van België ( Jelle Vossen, nvdr), en de revelatie van Anderlecht ( Kanu, nvdr). Het is niet dat ik hier een wereldploeg heb gekregen. Glen De Boeck heeft hier een structuur neergezet, vooral naast het veld, maar als je ons ziet voetballen en je vergelijkt dat met het Cercle van vorig jaar, hoop ik dat mensen zien dat er heel anders wordt gespeeld. Glen zei: ‘Alles lag klaar.’ Maar van Owusu was geen sprake, Kristof D’Haene kende niemand. Toen ik die Europees bracht tegen Famagusta vroeg men zich af: wat doet de trainer nu? Van Wang had niemand gehoord, Reynaldo speelde niet, Vidarsson is er weer in gekomen.”

Diploma

Is Cercle een moeilijke club om te werken?

( grijnst) “Vereniging! Ik heb in een interview al eens gezegd: ‘Trainer zijn van Cercle is niet moeilijk: zelfs ik kan het!'”

Na drie verliesmatchen bij Cercle zeg je: we schakelen niet om. Ik hoor het je bij Club of Germinal Beerschot nog niet doen.

“Maar ik ben geen trainer bij GBA of Club, ik moet nog heel veel boterhammen eten om een bepaald niveau te halen als trainer. Om mezelf te ontwikkelen was Cercle de beste keuze. Hier ben ik ook technisch directeur én hoofdtrainer, ik heb dus enkel verantwoording af te leggen aan de voorzitter en Yvan Vandamme. Ik hoef niet constant uit te leggen waarom ik zo of zo met die speler speel. Wie zegt dat ik het had aangenomen als Lierse of GBA me benaderd had? Komt Cercle niet, dan zat ik nu bij Michel Preud’homme in Twente. Ik heb veel aan Michel te danken, maar toen Cercle kwam, heeft Michel gezegd: ‘Niet twijfelen.'”

Twijfelde je zelf nog?

“Nee. Ik dacht: ik ga hetzelfde doen als vorig jaar. Dezelfde visie, dezelfde manier van werken, opbouwen van achteruit.”

Dat lijkt het moeilijkste voor een hoofdtrainer: zijn boodschap overbrengen.

“Je moet spelers zover brengen dat zij kunnen uitvoeren hoe jij het ziet. Na de wedstrijd jammeren dat je spelers je in de steek gelaten hebben of het niet begrepen hebben, vind ik niet kunnen. Er is maar één iemand verantwoordelijk voor: de trainer. Geloof me: negentig procent van de spelers kijkt op naar de trainer. Als een speler de bal buiten trapt en de trainer applaudisseert, gaat die speler de bal buiten blijven trappen. Vraagt de trainer voetballende oplossingen, dan gaat die speler oplossingen zoeken. Het gaat erom: wat zeg je tegen je spelers? Tot nu lukt het om dat over te brengen. En ze mogen fouten maken. Een buitenspeler moet tien keer proberen om zijn man te passeren, ook al verliest hij acht keer de bal. Elke speler weet wat te doen in balbezit en balverlies. Mijn centrale verdedigers weten dat ze niet moeten doordekken op de flank.”

Hoeveel matchen van de tegenstander bekijk je zo?

“Veel. Ik kijk vooral wat spelers achterlaten als de bal er niet is. Elke voetballer is hooguit vijf minuten in balbezit. Waar ik op let is: wat doet die de andere 85 minuten? Staat hij opgesteld in dienst van het team, of doet hij zijn eigen ding? Daarom snap ik niet dat trainers wedstrijden op Belgacom TV analyseren. Daar zie je niet hoe trainers vanaf de lijn ingrijpen.”

Jij bent niet het type trainer dat negentig minuten op de bank zit.

“Nee, dat zit niet in mij, ik wil ook motiveren en vooral anticiperen. Ik zeg hen: let op, want dit en dat kan gebeuren. Als je twee, drie mensen op een centrale positie hebt die dat meteen begrijpen, zit je goed. Vidarsson bijvoorbeeld is zo iemand, die ziet dat, communiceert goed en kan veel situaties oplossen voor het probleem zich stelt.”

Oudere trainers vonden het eigenaardig dat jij zonder diploma als hoofdtrainer aan de slag kon in eerste klasse.

“Oudere trainers? Hugo Broos zal je bedoelen. Ach. Ik snap Hugo wel, ik heb indertijd bij Genk fijn met hem samengewerkt. Als je zo lang zonder club zit, gaat er een stuk persoonlijke frustratie meespelen bij zulke uitspraken.”

Had hij een punt?

“Ja, het is gebleken dat je een diploma nodig hebt, want hij heeft ons met 3-1 geklopt.” ( grijnst)

In Nederland zou je zonder je diploma niet aan de bak gekomen zijn.

“Bij Utrecht heeft Ton du Chatinier ook uitstel gekregen. In België voldoe ik aan alle criteria om trainer te zijn van Cercle. Dat was hier ook de vereiste om te mogen beginnen. Op de dag dat ik tekende, had ik mijn UEFA A-diploma nog niet gekregen. Ze vroegen bij Cercle nog: ‘Je bent toch zeker dat je het krijgt?’ Drie dagen later was de officiële uitreiking. Ik was geslaagd met grote onderscheiding. Nu mis ik alleen nog de Pro Licence. In Nederland organiseren ze elk jaar een cursus Pro Licence. Hier wacht men tot er voldoende kandidaten zijn om het budgettair rond te krijgen. Ik hoor dat er binnenkort één begint.”

Heb je een carrièreplanning in je hoofd?

“Ja, maar ik weet dat ik in de eerste plaats minstens drie jaar bij Cercle moet blijven. Misschien zelfs langer. Stel dat ik hier vijf jaar train, dan ben ik nog maar 42: op die leeftijd arriveren de meeste trainers pas in eerste klasse. Ik heb vijf jaar voorsprong.”

Oorlog

Hoe is het om te werken onder een voorzitter als Frans Schotte?

“Heel goed. We zitten om de twee weken samen. In het begin liep het wat stroef, ik voelde dat hij nog wat moest bekomen van het vertrek van De Boeck, het duurde even vooraleer hij opnieuw vertrouwen kon hebben in een trainer.”

Stopt hij je wel eens een boek toe?

“Ik bestel wel eens boeken bij hem. ‘De kunst van het oorlogvoeren’ van Sun Tzu bijvoorbeeld. Zware kost, hoor. Ik zoek vooral dingen die me beter kunnen maken in mijn job.”

Trainer zijn is voor 80 procent mensenkennis, zei je voor het seizoen. Sta je daar zes maanden later nog achter?

“Absoluut. Op mentaal vlak is nog zo veel winst te maken in dit vak. Tegenwoordig hoor ik vaak de oproep om een mental coach aan te werven. Maar ik vind dat de trainer zelf in de eerste plaats psycholoog moet zijn. Ik moet weten welke speler ik op welke manier moet aanpakken opdat hij in mijn visie meegaat en toch zo dicht mogelijk bij zijn eigen identiteit blijft.”

Ben je streng voor je spelers?

“Intern kan ik keihard zijn, net zoals Erik Gerets dat met ons was bij Lierse. Daar schrok ik erg van, maar hij heeft ook mijn ogen geopend toen hij vlakaf zei dat ik hooguit 40 procent uit mijn kwaliteiten haalde. Hij voegde er wel aan toe wat ik moest doen om daaraan te verhelpen. Zo doe ik het ook. Vooral als de dvd met fases over wat goed en fout liep getoond wordt, kan dat erg confronterend zijn. Mijn spelers moeten het niet met mij eens zijn, maar wat ik niet wil, is dat ze met excuses komen aandraven. Anderzijds zal ik naar buiten toe nooit een speler in de pers aanpakken. Als speler las ik ook de interviews van mijn trainers, om te zien wat ik daaruit kon halen.”

Welke fouten heb je de voorbije zes maanden gemaakt?

“De adrenaline die je na een wedstrijd beklemt, kan ik al wat beter beheersen. Ik ben nog geen goeie verliezer, maar ik kan mijn tegenstrever na een nederlaag al een hand geven. Omdat ik besef: als trainer heb ik ook een voorbeeldfunctie.”

Geen mysterieus gedoe rond ploegopstellingen tot de laatste minuut voor jou.

“Mijn ploeg is de dag voor de match om kwart over één bekend. Ik zou nooit wachten tot net voor de aftrap. Wie niet in de basis staat, is dan zo gefrustreerd dat die mentaal niet in staat is om op de bank te zitten. En wie wel start, heeft misschien de nacht tevoren niet goed geslapen omdat hij zich afvroeg: zal ik er wel bij zijn? Ook de tegenstander mag van mij weten hoe we spelen en wie start.”

Humor

Je brengt jonge mensen. Had je dat ook gedaan als Cercle dat niet had gevraagd?

“Niemand bij Cercle heeft me gezegd dat ik jeugd moet brengen. Toen men me naar mijn visie vroeg, gaf ik zelf aan dat ik graag met jonge mensen werkte. De filosofie van Cercle is net als bij Lierse vroeger: jonge spelers opleiden en verkopen. Waarom zou ik dat willen veranderen?”

Omdat je als trainer direct rendement beoogt.

“Hier zijn duidelijke afspraken gemaakt, daarom hebben we ook een contract voor twee plus één jaar afgesproken.”

Vandaag gaat alles goed, maar morgen keert Reynaldo terug naar Anderlecht en haalt Sporting Lissabon zijn spelers weg. En dan mag jij herbeginnen.

“Da’s nu eenmaal het lot van een trainer van Cercle. Maar dat is ook bij veel andere Belgische clubs het geval, dat je altijd opnieuw moet beginnen. Dat geeft me ook een drive. Wat haalt het uit dat ik ga jammeren en in zak en as zit als mijn beste spelers vertrekken? Dan zijn ze nog weg, hoor! We proberen een aantal jonge talenten op die posities klaar te stomen. Dat vind ik ook een uitdaging.”

Vind je nog altijd dat er te veel derderangsbuitenlanders rondlopen in eerste klasse?

“Ik zie wel eens buitenlandse spelers van wie ik denk: dat zou je toch zelf moeten kunnen opleiden. Maar je moet er wel tijd in willen stoppen.”

Is er in je job nog plaats voor humor?

“Natuurlijk, ik los veel op met een kwinkslag. Een werksfeer waar geen plezier is en waar niet gelachen kan worden, dat kan voor mij niet. Ik zeg altijd tegen mijn spelers: ‘je bent als jonge gast begonnen met dit spelletje omdat je het leuk vond. Laat dan ook zien dat je het nog leuk vindt.’ Ben je soms niet met je vak bezig als je veel lacht?”

(lacht)

DOOR GEERT FOUTRÉ – BEELD: MICHEL GOUVERNEUR (REPORTERS)

“Als spelers zien dat een trainer twijfelt, heb je een probleem.”

“Een buitenspeler moet tien keer proberen om zijn man te passeren, ook al verliest hij acht keer de bal.”

“De trainer moet zelf in de eerste plaats psycholoog zijn.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content