Het talent van Sherjill MacDonald kwam vorig seizoen dan toch bovendrijven bij Roeselare. Maccie lijkt nu bij Germinal Beerschot klaar om te ontploffen: ‘Ik voel dat dit een mooi jaar wordt.’

Maandagmiddag, afspraak voor een fotosessie, maar Sherjill MacDonald (24) valt nergens op het Kiel te bespeuren. Een medewerker van de club leidt onze fotograaf dan maar naar het appartement van MacDonald in Hoboken, waar de Nederlandse spits rustig ligt te dutten. In boxershort en verstopt achter een verdwaasde blik opent hij de deur: oeps, afspraak vergeten.

Het typeert MacDonald. De Surinaamse Amsterdammer gebiedt onze fotograaf rustig de tijd te nemen die hij nodig acht. Want zo is hij ook: vaak met het hoofd vertoevend in de wolken, dat wel, maar evenzeer rustig, beleefd, hulpvaardig en ontwapenend eerlijk. Je kan er haast niet boos op zijn.

Aimé Anthuenis, die MacDonald destijds op zeventienjarige leeftijd lanceerde bij Anderlecht en die hem nu naar Germinal Beerschot haalde, en Gunter Van Handenhoven, ex-ploegmaat en goede vriend bij SV Roeselare, bevestigen dat beeld. “Nooit problemen mee gehad”, zegt Anthuenis. “Je moet hem soms bij de les houden, maar vergis je niet, hij leeft echt wel voor zijn sport. Het is een goeie jongen”, zegt Van Handenhoven.

Als we jou zien verschijnen, moeten we spontaan denken aan de eerste regels uit een liedje van De Jeugd van Tegenwoordig: “Jongens en meisjes, hier komt ie dan! Kijk ‘em shinen!”

Sherjill MacDonald (glimlacht): “Ik maak graag plezier. Voor de wedstrijd zet ik wat muziek op en zorg ik voor wat lol. Het is belangrijk dat je plezier hebt in wat je doet. Ik moet met een prettig gevoel het veld op kunnen stappen. Pas op, alle respect voor jongens die liever stil in een hoekje zitten voor een wedstrijd.”

Bij Germinal Beerschot maakte je de eerste weken een erg gedreven en professionele indruk, je vroeg zelfs uit eigen beweging een fitnessprogramma aan de fysiektrainer. Het oogt allemaal zo perfect dat men eigenlijk vreest voor het moment dat je wat meer op je lauweren gaat rusten. Is die vrees gegrond?

“Tja, als je de mensen over mijn reputatie hoort praten … Ze begrijpen niet dat ik toen een heel jonge jongen was. Het is anders nu, ik weet van mezelf dat ik met mijn vak bezig ben. Ik zal niet beweren dat ik nooit een dipje kan krijgen, maar ik ga hier heel hard mijn best doen.”

Soms kan je wel een schop onder je kont gebruiken. Vooral op training laat je het wel eens hangen.

“Het overkomt me wel eens dat ik er weinig zin in heb en dan kan het zeker geen kwaad dat iemand me aanjaagt: ‘Kom op, Mac!’ Meestal – niet altijd – accepteer ik dat.

“In principe mag iedereen mij iets zeggen, hoor, het belangrijkste is dat zoiets op een positieve manier gebeurt. Je moet elkaar niet afzeiken. Ik ben absoluut geen driftkikker, maar als iemand me vier of vijf keer iets negatiefs naar de kop slingert, kan ik wel eens reageren.”

Doorgaans lijk je nogal emotieloos te voetballen. Geen gekanker op scheidsrechters, geen uitvallen tegen ploegmaats, geen akkefietjes met tegenstanders. Niets lijkt je te raken.

“Mekkeren tegen scheidsrechters doe ik nooit, omdat ik weet dat het weinig nut heeft. Je blijft beter gefocust op wat je nog kunt doen. Ik weet niet of ik echt emotieloos speel: als ik een goede kans mis, laat ik bijvoorbeeld soms te veel merken dat het mij raakt. Dat is niet goed, want dan geef je de verdedigers vertrouwen.”

Anthuenis wil dat je meer spreekt op een veld.

“Ik ben niet het type dat veel praat op een veld, dat besef ik. Ik zeg niet graag iets op andere spelers, omdat ik ervan uitga dat die andere ook wel weet wanneer hij iets fout doet. Het is heel gemakkelijk om iemand na een actie af te blaffen, ik vind het beter om te proberen iemand van tevoren te helpen met positief advies.”

Frustratie bij de ploegmaats

Hoe bevielen de eerste weken bij Germinal Beerschot?

“Heel goed. De eerste weken volgde ik een individueel programma en hield ik het voornamelijk bij wat lopen. Maar het ziet er allemaal goed uit, er zit kwaliteit in de groep en ik heb er alle vertrouwen in dat het een mooi jaar wordt.”

Iedereen kijkt uit naar de samenwerking tussen jou en Malki.

Malki is het type spits waar ik graag mee samen speel: een oorlogsmaker, waar ik dan lekker omheen kan bewegen.”

Waarom koos je voor Germinal Beerschot en niet voor het eveneens geïnteresseerde Club Brugge?

“Ik heb al vaker bij topclubs gezeten, van het type Club Brugge, mijn ervaringen waren daar niet goed. Ik kreeg weinig speeltijd. Om verder te kunnen ontwikkelen, koos ik nu voor zekerheid.”

In eerdere interviews zei je steeds: de voorbije jaren waren niet verloren, overal heb ik iets bijgeleerd. Maar wees eerlijk, als je twee jaar amper aan de bak komt, boek je weinig vooruitgang.

“Als je veel wedstrijden speelt, leer je veel meer dan af en toe een kwartiertje. Dus ja, in dat opzicht waren het wel verloren jaren. Anderzijds: ik voetbalde in Engeland, Duitsland, Nederland en België. Die ervaring van in verschillende competities te spelen en verschillende stijlen te proeven, pakken ze me niet meer af. In Duitsland speelde ik bij het tweede team van Hamburg, in de Regionalliga Nord, een fysiek heel harde competitie. Daar leerde ik mijn lichaam beter te gebruiken. Dus zelfs al speel je er niet met het eerste team, toch steek je bepaalde dingen op.”

De aanwezigheid van Aimé Anthuenis was doorslaggevend in je keuze voor Germinal Beerschot. Is dat misschien de belangrijkste les na al die omzwervingen: zorg dat je bij een club tekent waar de coach je kent?

“Misschien is het zelfs een van de belangrijkste aspecten om je als voetballer te kunnen ontwikkelen. Een garantie op een basisplaats krijg je nooit, maar het voetbalt toch lekkerder als je weet dat er een coach achter je staat die vertrouwen in je heeft. Zeker in het begin van je carrière. Ik zal nooit vergeten dat Anthuenis mij lanceerde in het eerste elftal van Anderlecht. Vooral de manier waarop. Hij bracht me bijvoorbeeld bij een 1-1-stand in het veld of bij 1-0 achter. Dan weet je dat je nog iets kunt betekenen, dat is heel belangrijk. Onder Broos kwam ik enkel in bij 4-1 of 3-1-achterstand. Ik waardeer Anthuenis omdat hij durft risico’s te nemen met jongeren.”

Ook bij Roeselare kwam je afgelopen winter terecht omdat je de coach kende. Dennis van Wijk was vroeger nog scout voor WBA, de Engelse eersteklasser waar jij op de loonrol stond.

“Er waren nochtans genoeg aanbiedingen van clubs uit de Engelse League One. Maar ik had het even gezien in Engeland, ik wilde terug naar de basis, naar Nederland of België. Toen Roeselare interesse toonde, zag ik meteen een mooie kans: ze waren zo goed als gedegradeerd, dus ik kon er enkel bij winnen door toch een ommekeer te forceren.”

Het nieuws dat je bij Germinal Beerschot had getekend, raakte al begin mei bekend, nog voor Roeselare zekerheid verwierf over het behoud. Kreeg je daar intern kritiek op?

( twijfelt) “Misschien kregen sommige mensen het idee dat ik er niet meer vol voor ging, maar naar dat soort veronderstellingen heb ik nooit geluisterd. Ik was ervan overtuigd dat Roeselare in eerste klasse zou blijven. Ik voelde wel wat frustratie bij de ploegmaats, maar het is nooit uit de hand gelopen. Noem het eerder een soort van spanning. Ik heb ook bewust nooit over Germinal Beerschot gesproken toen.”

Omdat je niet mocht van Dennis van Wijk.

“Ook, ja. Een goede keuze van hem om zo zijn spelers te beschermen.”

Met Van Wijk heb je trouwens wel je discussies gehad. Tegen Dender haalde hij jou en Perisic, zijn sterspelers, naar de kant. Wellicht om een signaal te geven dat jullie niet untouchable waren. Jij reageerde met een wegwerpgebaar. Een kwestie van trots?

“Van Wijk is een topkerel, hij begrijpt dat op zulke momenten de emoties de bovenhand nemen. Hij heeft me er achteraf over aangesproken, ik heb mijn excuses aangeboden. Ik was gefrustreerd, het was een belangrijke wedstrijd en we stonden achter.”

Sprinten is een erezaak

Je heet nogal blessuregevoelig te zijn. Hier bij Germinal Beerschot krijg je een individuele fysieke aanpak voorgeschoteld. Is het de eerste keer in je carrière dat zoiets gebeurt?

“Ja. En het is ook de eerste keer in mijn carrière dat ik het gevoel heb een goede voorbereiding in de benen te hebben. Joost ( Desender, de nieuwe physical coach van Germinal Beerschot, nvdr) werkt heel professioneel … Echt top! Dit is de manier waarop een moderne club moet werken, want je kan je spelers wel tien kilometer laten rennen in een bos, maar wie zegt dat het bij iedereen hetzelfde effect heeft?”

Volgens Joost Desender zijn jij en Malki kreatinetypes en geen zuurstofstypes. Met andere woorden: mannen van de korte inspanningen. Jullie moeten eigenlijk snel leren herstellen om zo veel mogelijk sprints te kunnen doen op een wedstrijd.

“Juist, want dat is het belangrijkste voor een spits: hoeveel keer per wedstrijd kan ik diep gaan. Ik word veel sneller fit als ik 45 seconden sprint, dan weer rust en dan weer 45 seconden sprint, dan dat ik dertig minuten ga boslopen. Dat was voor mij een openbaring. Want ik heb altijd trainers gehad die zeiden: jongens, nu gaan we lekker veertig minuten toertjes lopen. In Engeland, Duitsland, … overal. Eigenlijk is dat onbegrijpelijk.”

Bij de explosiviteitsoefeningen op training zet jij steevast de snelste chrono neer. Wordt dat op den duur een erezaak in elk van je clubs?

( lacht schalks) “Op den duur wel. Ik kan niet goed tegen mijn verlies, mijn vriendin zegt dat ook: kan jij nu nooit eens normaal een spelletje spelen? Zelfs al ga ik bowlen, wil ik stiekem toch altijd winnen. Dan doe je alsof je totaal niet je best doet, maar ondertussen …” ( grijnst)

Ook de 36-jarige Bart Goor blijkt nog steeds toptijden neer te zetten, samen met Malki en jou behoort hij bij de beste chrono’s.

“Hij doet daar zelf nogal bescheiden over, maar iemand met zo een loopvermogen heb ik nog maar zelden gezien.”

Zijn er bij je vorige clubs ooit ploegmaats geweest die sneller waren dan jij?

“Ja, bij West Bromwich liep ene Ishmael Miller rond, 1,90 m groot, een beer van een vent. Op de tests was hij ietsje sneller dan ik. Nu ja, op het veld had ik het gevoel dat ik sneller was. Mijn ideale afstand is vijftig meter. Tien meter, de pure explosiviteit, is net te kort.”

Maar jij weet wel op een voetbalveld dat als je de ruimte krijgt, je negen van de tien keer je tegenstander op snelheid voorbij kan?

“Ja. Die kwaliteit probeer ik ook maximaal uit te spelen. Waarom moeilijk doen als het makkelijk gaat?”

Je basistechniek moet wel nog beter. De balaanname in volle snelheid bijvoorbeeld.

“Daar train ik iedere dag op. Er zijn nog andere werkpunten, hoor. Mijn kopspel bijvoorbeeld. Ik kan wel hoog springen maar mijn timing is verschrikkelijk. Daarom zeg ik dat ik eigenlijk nog twintig procent beter kan worden.”

Komt die achterstand aan basistechniek misschien omdat je in je jeugd zelden op straat voetbalde?

Mbark Boussoufa heeft me in die scene geïntroduceerd, maar toen was ik al vijftien jaar. We speelden meestal in Amsterdam-Oost. Je moet weten dat ik al vanaf mijn zevende bij Ajax voetbalde, we trainden drie keer per week, voor mij was dat al genoeg. Mbark was anders, ik heb zelden iemand zo voetbalverslaafd gezien als hij. Hij trok elke dag naar het pleintje. Je had daar heel veel goede voetballers, in het begin was ik daardoor nogal geïntimideerd. Je hield vooral de beentjes dicht om geen bruggetje te krijgen, want dat was echt verschrikkelijk: het hele pleintje lachte je uit.”

Heerste er in Amsterdam-Noord, waar je opgroeide, veel criminaliteit?

“Neen, er woonde een mix van Surinamers en Nederlanders, helemaal geen slechte buurt. Ik was geen straatjongetje, ik hield me ver weg van vechtpartijen. Maar ik leerde wel van me afbijten, want als je met je liet sollen kon je nooit meer gerust op straat verschijnen, dan had je elke keer prijs. Dus moest je even laten zien: niet met mij!”

De eigenzinnige Kompany

Je woont nu in Antwerpen. Eerder woonde je in Amsterdam en Brussel. En toen je boezemvriend Boussoufa nog bij Chelsea zat, zocht je hem vaak op in Londen. Je bent een stadsjongen?

“Vroeger meer dan nu. Bij Chelsea was Boussoufa goed bevriend met Mario Melchiot, die nam ons dan mee op sleeptouw in Londen. Overdag hingen we rond in gamehalls, wat spelletjes spelen, ’s avonds trokken we de stad in. Later, toen ik bij WBA zat, ging ik wel eens op stap met Kompany.”

De stad is een gevaarlijke plek voor jonge voetballers met te veel geld en tijd.

“Jonge voetballers zouden in deze tijden beter begeleid moeten worden. Jongeren moeten eens kunnen uitgaan, vind ik, alleen besef je als tiener niet altijd wat goed is voor je lichaam. Ik ben nu 24, wat nog altijd jong is, maar als ik nu eens uitga, voel ik dat ik twee dagen nodig heb om te recupereren. Vroeger niet, stond je de volgende dag gewoon weer op training.”

Je spreekt van begeleiding, maar als een jonge gast die dan krijgt, vindt hij dat meestal overbodig. Zoals Anthony Vanden Borre in een recent verleden bij Anderlecht.

“Je moet daar geen mannetje zetten die enkel wat regels oplegt. Je hebt een begeleider nodig die de jeugd begrijpt en kan meegaan in hun denkwereld.”

Achteraf bekeken had jij zo iemand wel kunnen gebruiken bij Anderlecht?

“Dat denk ik wel. De begeleiding bij Anderlecht was toen al heel goed, maar enkel gericht op het clubgebeuren: de verzorging en de organisatie. Er was geen persoonlijke begeleiding, iemand die informeert en controleert wat je thuis doet. Hoe je leeft, of je gezond eet en hoe je met je geld omgaat. Dat is allemaal belangrijk. In een ploeg is ieder individu anders, je moet dus niet proberen iedereen op dezelfde manier aan te pakken. Die visie mis ik soms in de voetbalwereld.

“Weet je, als jonge jongen is een topclub als Anderlecht heel moeilijk. Iedereen denkt aan zijn eigen hachje. Het is niet zo van: ‘Hei Mac, we gaan je even lekker aan een basisplaats helpen.'”

Je hebt dus mateloos respect voor wat Vincent Kompany realiseerde?

“Heel groot respect. Vincent was al heel jong een eigenzinnig karakter, hij wist het vaak beter dan anderen. En belangrijk: hij hield die attitude ook vol. In feite moet je aan de top niets pikken van anderen en voor jezelf opkomen. Ik ben misschien wat te lief geweest.”

Was de begeleiding in Engeland beter?

“Die was er niet. Had ik daar ook niet meer nodig.”

Germinal Beerschot heeft je nu definitief overgenomen van WBA, daarmee kwam er officieel een einde aan je Engels avontuur. Spijt of opluchting?

“Geen spijt. Ik kon terugkeren naar West Brom, maar ik had er geen vertrouwen in. Ze hadden me al twee keer eerder beloofd dat ik speelkansen zou krijgen … Ik laat me geen derde keer in de luren leggen. Ik heb nu puur voor het voetbal gekozen, want voor de rest was West Brom een prachtige club. Ik beleefde er een leuke tijd, maar ik heb er in twee jaar niets gedaan. Natuurlijk ben je dan gefrustreerd. Elke voetballer zou dat zijn.”

Welke herinnering hou je over aan de Premier League?

“Mijn debuut op Arsenal, ik viel dertig minuten voor tijd in. Ik kreeg de bal en ik herinner me dat ik dacht: hei, ik verwachtte dit moeilijker. Er was ruimte zat. Ik ben toen goed ingevallen, maar ik liet een paar kansen liggen. In plaats van naar doel te trappen, passte ik de bal nog. Het is je eerste wedstrijd en je wilt geen slechte indruk maken, hé. Achteraf bekeken heb ik spijt dat ik in het verleden niet meer voor eigen succes koos.”

door matthias stockmansbeelden: jelle vermeersch

Eigenlijk kan ik nog twintig procent beter worden.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content