Volgende week vrijdag loopt Gail Devers op de Memorial Ivo Van Damme. Lijdend aan een zeldzame ziekte en intussen al vijfendertig, maar ‘ik heb mijn beste jaren nog voor me.’

Het verhaal van Gail Devers is een sprookje, een verhaal over een uniek doorzettingsvermogen ook. In de aanloop naar de Olympische Spelen van 1988 ontpopt de kleine maar razendsnelle kleurlinge zich tot een kanshebster op eremetaal op de 100 meter horden. Maar Devers faalt, ze bereikt zelfs de finale niet. Waaraan het ligt, is een raadsel. De stress denkt haar omgeving. Tot ze ernstig ziek wordt. Hevige gewichtschommelingen, haaruitval, uitpuilende ogen, huidschilfers, opzwellende voeten : Devers lijdt aan de zeldzame ziekte van Graves. De dokters vrezen zelfs even dat ze haar voeten moeten amputeren.

Veertien jaar later is Devers tweevoudig olympisch kampioene op de 100 m, drievoudig wereldkampioene op de 100 meter horden en op haar vijfendertigste nog altijd de absolute wereldtop op dat nummer. Dankzij God, daar is ze van overtuigd. Goedlachse Gail, ster zonder sterallures.

Snelheid zat blijkbaar in je genen. Toen je negen jaar was organiseerde je broer Parenthesis al wedstrijdjes in de straten van San Diego. Om wat dollars binnen te rijven, omdat hij toch wist dat je zou winnen ?

Gail Devers : Ik denk dat hij zich Don King waande ( lacht). Eerst liet hij me tegen de meisjes lopen en toen ik die verslagen had, mocht ik het opnemen tegen de jongens. Ik bleek opnieuw de snelste. Parenthesis maakte in die tijd ook van die gekke parkoersen, waarbij ik over dozen moest springen en zo. Ik deed het allemaal, because my big brother told me. Mijn hordetechniek was nog niet zoals het moest, maar ik ontwikkelde toch al wat sprongkracht. Je zou kunnen zeggen dat hij mijn eerste coach was ( lacht).

Ook in ‘high school’ moest je het stellen met een turnleerkracht en een ‘football coach’ die je begeleidden. Op je eerste echte atletiekcoach moest je wachten tot je zeventiende. Dat was niemand minder dan Bob Kersee, die niet meteen bekend staat als een zachtaardige trainer. Heb je dat ondervonden ?

Yes, mean, mean ! ( grijnst) Bob was erg veeleisend en kon ook heel nors zijn. Dat betekende meestal dat je iets deed op een andere manier dan hij het voor ogen had. En hij maakte dat dan ook meteen duidelijk. Maar als alles liep zoals het moest, kon hij ook heel opgewekt en vrolijk zijn, hoor.

In 1988 kreeg je zware gezondheidsproblemen en pas drie jaar later werd de juiste diagnose, de ziekte van Graves, gesteld. Hoe zwaar was die periode van onzekerheid en pijn ?

Erg zwaar. Op een moment dat ik als jonge vrouw de leeftijd bereikte waarop ik verondersteld werd vrolijk en opgewonden het leven tegemoet te zien, vroeg ik me af : wat doe ik hier in deze wereld. Ik kampte met een zware depressie. Ik haatte mezelf. Nee, aan zelfmoord heb ik nooit gedacht. Daarvoor had ik gelukkig het lef niet.

Je noemde jezelf in die tijd ‘alligator woman’. Dat is niet bepaald vleiend.

Nee, maar ik zag er ook echt niet uit. Mijn gezicht, toch het eerste wat mensen zien, vertoonde eerst open wonden, die vervolgens roofjes kregen. Die roofjes kwamen los, maar ik kon ze niet verwijderen omdat ik dan opnieuw zou beginnen bloeden. Ik had over heel mijn lichaam schilfers, geen haar om te kammen : I could not stand the way I looked. Ik bedekte alle spiegels in mijn huis.

Dankzij gepaste medicatie slaagde je erin opnieuw aan atletiek te doen. Meer zelfs : in Tokio, op het WK in 1991, haalde je zilver op de 100 m horden.

Dat was voor mij een mirakel : God had ervoor gezorgd dat ik mijn voeten nog had. Dat ik nu nog altijd loop, is enkel om Hem te bedanken. Zo dacht ik er ook over bij mijn comeback : ook al hou ik er eigenlijk niet van om te lopen, God heeft mij een talent meegegeven met het doel daar gebruik van te maken. He will bless me for that. Ik heb altijd lerares willen worden en ik vond het vroeger jammer dat ik daarin niet geslaagd was. Als ik nu naar mijn leven kijk, zeg ik : ik ben lerares ! Mijn klaslokaal is alleen wat groter. Door wat ik presteer en door daarover te spreken, kan ik het leven van sommige mensen een andere wending geven. Ik kan mensen doen inzien dat hun leven wel degelijk zin heeft.

Je neemt nog steeds medicatie om je ziekte te onderdrukken. Heb je er soms nog last van ?

Ik zal medicatie moeten nemen tot mijn laatste dag. Ik moet wel geregeld van dosis of zelfs van medicatie veranderen, omdat mijn lichaam er snel aan gewoon raakt. Daar zal ik mee moeten leren leven. Maar ik ken mijn lichaam ondertussen zo goed dat op een moment dat bepaalde symptomen, vooral vermoeidheid, weer de kop op steken, ik mijn dokter bel : hello, Mike, it’s time to check my medicine.

Toen nog niet bekend was aan welke ziekte je precies leed maar wel allerlei ‘vreemde symptomen’ vertoonde, doken er geruchten op over dopinggebruik.

Dat deerde me niet. Ik geraakte niet meer vooruit, mocht er sprake zijn van stimulerende middelen, dan zou ik erg snel moeten lopen. In datzelfde jaar liep ik nog 12.61 op de 100 m horden, terwijl ik in Seoel 13.87 klokte. Zo’n enorme terugval valt niet te verklaren door dopinggebruik. Het betekende wel degelijk dat er iets aan mijn gezondheid schortte.

Je zette de meest spectaculaire comeback uit de atletiekgeschiedenis extra in de verf door op de Olympische Spelen van 1992 de gouden medaille in de wacht te slepen op de 100 m. Een clichévraag, maar toch : wat ging er op dat moment door je heen ?

Een ongelooflijk gevoel, erg moeilijk te verklaren. Het was : waw ! Ik pakte goud op het grootste sportevenement ter wereld, terwijl ik niet lang daarvoor vreesde nooit meer te kunnen lopen.

Terwijl je de grote favoriete was voor de 100 m horden. Je lag ook aan de leiding, tot de laatste horde en toen…

…toen viel ik ( lacht). Ik heb er nooit een traan voor gelaten. Het heeft allicht met mijn geloof te maken : alles gebeurt met een reden. Ik strompelde over de finish en greep naast de prijzen, maar het meisje dat won, bracht een gouden medaille mee naar Griekenland. Eremetaal op een atletieknummer voor een land dat daar zelfs niet van durfde te dromen. Hoe kon ik ontgoocheld zijn over iets wat zo fantastisch was voor dat Griekse meisje ? Had ik gewonnen, dan was ik waarschijnlijk gestopt met topsport. Dan zat ik nu niet hier naast jou, op mijn vijfendertigste en met mijn beste jaren nog voor me.

Opvallend ook hoe je onmiddellijk na de race winnares Patoulidou opzocht om haar te feliciteren.

Ik vind dat niet meer dan normaal. Eerst voelde ik me even verdwaasd, zo van : oeps ik ben gevallen ( lacht). Maar ontgoocheld ? Nee, dat niet. Ik dacht meteen : leuk voor haar.. Nee, dat ik al goud pakte op de 100 m, had niets te maken met het niet teleurgesteld zijn. Als je alleen de olympische geschiedenis raadpleegt, zou je het nooit weten ( lacht), maar ik ben een hórdeloopster. Het goud van de 100 m legde ik gewoon opzij en ik wendde me voor dat de 100 m horden m’n enige kans was om een medaille te winnen. Weet je, ik zou willen dat er meer atleten hun sport konden relativeren. Ik bekijk mijn medailles zelden, pas onlangs vond ik er een plaatsje voor. Vertel het alsjeblief niet verder, maar voordien lagen ze in een lade bij … ( kuchje) de leiband van mijn honden ( lacht).

Net als in 1992 verwachtte iedereen vier jaar later opnieuw Gwen Torrence op het hoogste schavotje van de 100 m. The Sunday Times schreef de dag voor de finale : ‘Geen van beiden zou ergens meer plezier uit halen dan in de andere te verslaan.’

Het stoorde mij dat iedereen dat altijd zei. De media vonden het geweldig om twee rivales tegen elkaar op te zetten. Maar ik ben iemand die geen vijanden heeft. Telkens ik haar zag, vroeg ik hoe het met haar man en kind was, zo zit ik in elkaar. Op de piste ben ik uiteraard honderd procent gefocust op de race en daar zal je mijn game face zien. Maar na de wedstrijd heb ik met niemand problemen.

Voor haar lag de situatie enigszins anders, niet ?

De druk op haar lag natuurlijk wel hoger : de Olympische Spelen vonden plaats in Atlanta, haar thuishaven. Eigenlijk had ik met haar te doen, want ze legde bepaalde verklaringen af, die de pers telkens weer oprakelde. Daarom probeer ik jonge mensen nu mee te geven : geef niet zómaar een uitleg. Denk na vooraleer je iets zegt. Want wat je zegt, kan je blijven achtervolgen, laat een blijvende indruk achter. Voor Gwen was dat een negatieve indruk en dat vond ik jammer, want ze is een goed mens.

Vlak na de finale zei Torrence nochtans : ‘Twee van de drie medaillewinnaars zijn niet clean.’ Dat zetten heel wat kwaad bloed bij je trainer. Wat vond jij van die uitspraak ?

Ik vernam het pas op de persconferentie. Een journalist stelde me dezelfde vraag : wat vind je van die uitspraak ? Ik vroeg hem : welke uitspraak bedoel je ? Toen hij het me vertelde, kreeg ik niet eens de tijd om te antwoorden, want mijn coach reageerde. Ik weet alleen dat ik op mijn carrière zal kunnen terugblikken met de wetenschap dat hetgeen ik bereikte, enkel en alleen het resultaat is van de gave die ik van God heb gekregen. Weet je, ik begrijp zelfs niet waarom mensen naar doping grijpen. Ik heb nooit een glas gedronken in mijn leven, geen sigaret aangeraakt. Zo zit ik in elkaar, op school vonden ze me een saaie meid.

Je zei het daarnet zelf al : je bent een hordeloopster, maar de olympische geschiedenis…

Noem het de ironie van het lot. Ik beschouw mijn leven als een bewijs dat je in jezelf moet geloven en niet in wat anderen je zeggen. Ze zeiden me dat ik geen 100 m loopster was, maar ik behaalde wel twee gouden olympische medailles op dat nummer; ze zeggen me dat ik de leeftijd heb bereikt waarop het alleen nog bergaf kan gaan, maar ik loop sneller dan ooit tevoren. Natuurlijk gaat het gaat niet enkel om wat je gelooft, ook om wat je bereid bent ervoor te doen. In 1988 had ik misschien wel kunnen zeggen dat ik tot mijn vijfendertigste zou lopen, maar ik denk niet dat ik de wíl zou gehad hebben. In 2000 was ik waarschijnlijk gestopt als ik goud had gehaald op de Olympische Spelen. Maar ik geloof dat God de hordes als een bengelend worteltje voor me houdt. Hij weet dat ik het voor bekeken hou op het moment dat ik dat worteltje te pakken krijg.

En dus probeer je nu voor goud te gaan in Athene ?

( lacht) Zo ver kijk ik niet vooruit. Ik kan je zelfs niet bevestigen of ik volgend jaar nog aan het WK in Parijs zal deelnemen. Het enige wat ik met zekerheid kan zeggen, is dat ik zeker dit seizoen volmaak. Pas nadien maak ik een evaluatie en beslis ik of ik volgend jaar nog loop. Er komt hoe dan ook een dag dat ik mijn spikes definitief opberg, er zijn immers zoveel andere dingen die ik graag doe en waarvoor ik mij engageer.

Zoals ?

Met het Force-programma ga ik in scholen langs – Force staat voor Focus on Respect, Commitmentand Excellence. Daarop berust mijn levenswijze en die filosofie wil ik overbrengen. Daarnaast probeer ik ook fondsen te werven om de sterk verouderde piste van mijn high school, die in een erg arme wijk gelegen is, te vernieuwen en er een mooi stadion te bouwen. Hoewel ik uit een negatieve omgeving kom, denk ik dat ik een positief product ben van die omgeving. Ik zou dan ook graag als voorbeeld fungeren voor kansarme jongeren uit die buurt. Het zou fantastisch zijn, mocht er daar bijvoorbeeld ooit een nationaal scholenkampioenschap gehouden worden.

Je vertelde net dat je medailles lange tijd bij de leiband van je honden lag…

Ssst, ssst ( lacht)

… Je houdt enorm van honden, niet ?

Ja, absoluut. Ik had drie rottweilers, grote, prachtige honden. Ze leefden bij mij, binnen in huis, gingen alleen maar buiten om hun gevoeg te doen. Had ik ze geleerd hoe ze naar het toilet moesten gaan, dan hadden ze allicht nóoit een poot buiten het huis gezet. Echte huisdieren, in de letterlijke zin van het woord. Nu heb ik een heel klein hondje, Kaleb, wat ’trouw’ betekent. En hij ís trouw, hij is zelfs mijn trainingspartner.

Neemt hij ook de hordes ?

Ja hoor ( lacht), hij springt over de staanders van de hordes. Als ik roep : on your mark, get set, go ! Dan begint hij te lopen, en hij stopt pas als ik stop. Ik neem hem overal mee, maar tijdens de wedstrijden moet hij wel in het hotel blijven, want telkens hij me ziet lopen, wil hij meedoen.

In Sports Illustrated vertelde je dat je ook iets met apen hebt ?

( lacht luid) Ik heb apen altijd fascinerende dieren gevonden. Als kind wilde ik al een aapje houden, maar ik mocht niet van mijn moeder : you can have a dog. Ik heb altijd een hond, een aap en een paard gewild. Wel, mijn rottweilers waren zo groot als een paard en gedroegen zich als apen : ik kreeg dus wat ik wou ( lacht).

Nog andere liefdes ?

Barbiepoppen en pluchen beesten. Mijn ouders konden het zich niet veroorloven echte barbiepoppen te kopen. Daarom wellicht dat ik ze nu verzamel. Ik heb een pluche aapje dat even oud is als ikzelf en toen ik dit jaar in Oslo liep, kreeg ik twee reuzegrote pluche konijnen. Ik nam ze mee op het vliegtuig : de mensen bekeken me maar raar.

Een laatste vraagje : wat is er gebeurd met je vingernagels ?

Afgeknipt in maart. Jammer, hé. … Maar zoals je ziet, groeien ze snel. Toen ik ziek werd, duurde het drie lange jaren vooraleer ze ontdekten waaraan ik precies leed. Ik zei tegen mezelf : nu laat ik mijn nagels drie jaar lang groeien. Het was een teken voor mij dat ik genas. Zo bouwde ik een cyclus in, die ik nu wat vroeger onderbrak omdat mijn nagels deze keer anders echt wel té lang zouden zijn.

door Roel Van den broeck

‘Op een moment dat ik verondersteld werd vrolijk en opgewonden te zijn, vroeg ik me af : wat doe ik hier in deze wereld.’

‘Tot voor kort lagen mijn medailles in een lade bij de leiband van mijn honden.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content