Hij heeft meer in zijn mars dan hij tot nu toe getoond heeft, vindt Jens Naessens (22). Toch heeft hij dit seizoen een vaste stek verworven in de basisploeg van Zulte Waregem. Monoloog van een voetballer zonder kapsones.

Nooit heb ik op een voetbalveld een grotere kick beleefd dan na mijn kopbalgoal in de titelmatch van vorig seizoen op Anderlecht. Ik zag die bal over Silvio Proto binnenvliegen, trok mijn shirt over mijn hoofd en begon als een gek te rennen. Had Bryan Verboom mij niet neergetrokken, ik was uit het stadion gelopen. Even was ik van de wereld. Even leek mijn droomscenario uit te komen: met een doelpunt Zulte Waregem de titel bezorgen. Alleen had ik voorspeld dat ik die goal helemaal op het einde van de match zou maken. Nu viel hij te vroeg, want twee minuten later… Die afgeweken vrijschop van Biglia… Weg euforie. Weg het gevoel je even kampioen van België te wanen. En na het fluitsignaal: de vele tranen, de eerste keer dat me dat is overkomen na een wedstrijd. Verdomme, zó dichtbij…

“Omdat supporters me de weken erop – en nog altijd trouwens – er vaak over aanspraken, is die ontgoocheling een tijdje blijven nazinderen. Op vakantie in Egypte spookte het door mijn hoofd: wat als die vrijschop er niet gekomen was? Zou Anderlecht toch nog gescoord hebben? Zou ik dan nu en binnen dertig jaar onsterfelijk zijn in Waregem?

“Intussen heb ik me er al over gezet. Je kan er niet over blijven zeuren, hé. Bovendien heb ik bij APOEL Nicosia een doelpunt gescoord dat nog belangrijker was. Een goal die effectief iets opleverde: de plaatsing voor de Europa Leaguepoules. En deze keer wél in de laatste minuut. (lacht) Ik moest zelfs direct aan de titelmatch op Anderlecht denken: hoe lang is het nog? Er gaat ons toch niet wéér hetzelfde overkomen? Gelukkig floot de ref meteen af.

“Toch was het gevoel niet hetzelfde als na mijn goal tegen paars-wit. Heel België zat toen voor tv, er hing een titel én een Champions Leagueticket aan vast, de sfeer in het stadion was zo speciaal… Terwijl in Cyprus veel minder Esseveesupporters zaten, alleen de 85 fans, de medespelers en de staf juichten… Ik denk zelfs niet dat ik, zoals op Anderlecht, zo emotioneel geweest zou zijn als Nicosia ons uitgeschakeld had. Na de 1-1 in Brussel hadden weinigen gedacht dat we ons konden plaatsen, terwijl in de titelmatch het geloof op een goede afloop in de groep echt leefde. Winnen op Anderlecht, we hádden het al bewezen. Helaas…”

Zelfvertrouwen

“Dat ik in zulke belangrijke wedstrijden kon scoren, gaf mijn zelfvertrouwen een grote boost. Belangrijk, want ik twijfel vaak te snel aan mezelf. Zeker als mijn eerste baltoetsen niet goed zijn, dan ben ik soms bang om de bal te vragen en een actie te maken. ‘Stel dat het weer mislukt…’

“Na een mindere match leg ik voor de volgende wedstrijd ook te veel druk op mezelf: ‘Nu móét ik goed spelen, anders verlies ik mijn plaats.’ Hoewel ik dit seizoen in de competitie telkens mocht starten, heb ik ook nog nooit het onaantastbare gevoel gehad dat ik zeker ben van een basisstek. Enerzijds is dat positief – anders denk je te vlug dat alles vanzelf zal gaan – anderzijds brengt dat ook druk met zich mee. Vreemd genoeg is die minder in topmatchen, zoals tegen Anderlecht of Nicosia. Dan heb ik alleen gezonde stress, misschien omdat ik in die wedstrijden de indruk heb dat ik niets te verliezen heb, terwijl ik tegen ‘mindere’ tegenstanders eerder denk: het moet.

“Meer dan andere spelers laat ik me soms ook te veel beïnvloeden door negatieve kritiek. Als ik de trainer langs de lijn ‘zot’ hoor doen, nemen de twijfels toe, ook al weet ik dat hij zo het beste in mij wil bovenhalen. Ik heb er met Francky Dury nog niet over gepraat, neen. Tegen de coach zal ik niet spontaan over mezelf babbelen – ik weet niet hoe dat zou overkomen. Pas op: hij zit niet voortdurend op mijn kap, hé. Als het goed is, zegt hij het ook. En daar put ik dan weer veel vertrouwen uit. Liever zo zelfs, dan een trainer die helemaal niets zegt en van wie ik niet weet hoe hij over mij denkt. Een negatieve opmerking neem ik er dan wel bij.

Steven op’t Roodt, onze psycholoog, heeft me gezegd dat ik alleen moet focussen op die positieve commentaren, of tijdens een wedstrijd op een geslaagde actie. Daar moet ik me aan optrekken, terwijl ik negatieve gedachten uit mijn hoofd moet bannen. Zijn advies heeft zeker geholpen. Beter dan vroeger kan ik het van me afzetten als de coach eens reclameert. ‘Niets van aantrekken, Jens. Doe gewoon wat je moet doen.’ Ik lig ook minder wakker van kritiek van supporters of journalisten. ‘Ach, de mening van één persoon… Who cares? Wat kent die van voetbal?’ Zelfs een onterechte ‘vijf’ in de spelersquoteringen van de kranten laat me nu koud. Ik weet zelf wel of ik goed of slecht gespeeld heb. Dat ik ’s nachts al meteen de volledige match bekijk om mijn prestatie te analyseren? Vroeger wel, nu meestal een dag of twee later. Na een slechte prestatie maak ik er zelfs geen tijd meer voor. De goede dingen onthouden, hé. Zoals mijn doelpunt op Anderlecht, dat heb ik op YouTube al een paar keer gezien.”

Meer durven

“Mijn zelfvertrouwen is dus zeker gestegen, al vind ik dat ik meer in mijn mars heb dan ik al getoond heb. Ik moet vooral meer een actie durven maken of eens zélf schieten in plaats van nog eens naar een ploegmaat te passen. De gemakkelijkste oplossing, terwijl ik in sommige situaties beter mijn eigen kans ga. Ik moet veel egoïstischer worden, ja. Als mens is dat geen kwaliteit, maar als aanvaller soms wel. Al van bij de jeugd was ik een speler die vooral met het ploegbelang bezig was – ik moest niet per se zelf scoren. Zelfs op training leg ik de bal nog wel eens te snel opzij, waarna de trainer dan steevast benadrukt: ‘Jens, probéér maar, het maakt niet uit of je mist of niet.’

“De coach heeft me ook al vaak gezegd dat ik nog te veel nadenk. Zeker als ik alleen voor doel kom, moet ik bij mijn eerste gedacht blijven en niet in laatste instantie nog eens kappen of toch nog een andere hoek uitkiezen. Die koelbloedigheid, dat killerinstinct heb ik nog niet. Dat zie je ook aan de manier waarop ik scoor: vooral door op de goede plaats te staan, door in de rebound snel te reageren of door in één tijd af te werken, zoals op Nicosia. Acties waar ik in een reflex en op automatismen handel en niet de tijd krijg om na te denken.

“Doordat Dury me hoofdzakelijk als flankaanvaller uitspeelt, krijg ik natuurlijk ook geen vijf grote kansen per wedstrijd. Hij posteert me liever op links of rechts omdat ik daar met mijn loopvermogen en snelheid voor diepgang kan zorgen, terwijl ik volgens hem als diepe spits nog aan mijn timing moet werken – op het juiste moment afhaken -, balvaster moet worden, en mijn lichaam beter moet gebruiken om een verdediger af te houden. Ik moet me soms ook vlugger laten vallen, in plaats van per se te willen rechtstaan. Hoewel het al verbeterd is, mis ik die sluwheid nog een beetje. Ik begrijp de keuze van Dury dus wel. De positie maakte me zelfs niet veel uit: ik ben al tevreden als ik speel en de coach tevreden is.

“Hij kijkt ook verder dan het aantal assists of doelpunten, waar je als aanvaller soms te snel op afgerekend wordt. Ook ik, terwijl ik een pak verdedigend werk opknap en daar heel veel energie in steek, zowel in het veldspel als op stilstaande fases – ik neem dan altijd de beste kopper van de tegenstander voor mijn rekening. Ik zal mijn mannetje ook nooit laten lopen, dat zit gewoon niet in mij. Dat valt niet altijd op, maar de coach apprecieert die defensieve arbeid heel erg. Alleen van de buitenwereld krijg ik daar te weinig respect voor. Op dat vlak word ik wat onderschat. Dat vind ik jammer, ja. Daarom was ik ook blij dat Filip Joos vorig seizoen in zijn ‘Kijk op de week’ in Extra Time zo’n verdedigende actie belichtte.”

Voorbeeldmentaliteit

“Over mijn mentaliteit en professionaliteit heb ik nog geen enkele trainer horen klagen. Zelfs als ik eens geen goesting heb om te trainen, zal ik er mijn voeten niet aan vegen. Ook toen ik in mijn jeugdjaren drie seizoenen na elkaar maanden out was met een aanslepende liesblessure ben ik altijd keihard blijven werken. Ik doe ook alles wat van mij verlangd wordt, op en naast het veld. Zonder klagen of zagen – een karaktertrek zeker?

“Qua verzorging ben ik geen maniak – ik durf na de match gerust iets vettigs te eten – maar de rest van de week let ik wel op mijn voeding en ga ik op tijd slapen. Discotheken afschuimen is ook niets voor mij. Nooit geweest. Ik ga liever op het gemak iets drinken met familie of vrienden. Tot een gat in de nacht in de Carré blijven hangen, het is gewoon niet goed voor een profvoetballer. Waarom zou ik daar dan naartoe gaan? In de belangstelling staan en herkend worden, dat heb ik ook absoluut niet nodig. Daarvoor ben ik te bescheiden.

“Sinds mijn voetbalcarrière begon, heb ik ook nooit de vaste overtuiging gehad dat ik een vaste waarde in eerste klasse zou worden. Natuurlijk droomde ik er wel van, maar ik heb altijd in stapjes gedacht: me eerst ontwikkelen bij de beloften, dan proberen in de A-kern te raken, daarna af en toe eens invallen, dan een basisstek verwerven, en nu: weer een goed seizoen draaien en zelf proberen meer te scoren. Verder kijk ik heus niet. Ook niet naar Club Brugge, neen. Zij hebben geïnformeerd bij Zulte Waregem, maar zelf heb ik nooit met Club gesproken. Laat me dit seizoen hier maar verder rijpen. Stapje per stapje, hé. Al toen NEC me in 2011 naar Nederland wilde halen – spitsentrainer Patrick Kluivert had me vijf keer gescout – hield ik de boot af: ‘Wat heb ik al bewezen?’

“Bovendien rendeer ik het best in een vertrouwde omgeving. Niet zozeer in het dagelijks leven – ik kijk er zelfs naar uit om eind dit jaar het ouderlijk nest te verlaten en alleen te gaan wonen in een appartement in Deinze -, maar bij een nieuwe club zou ik tijd nodig hebben om me aan te passen en me goed te voelen in de groep. Ik ben niet het luidruchtige, sociale type dat binnen de vijf minuten met iedereen een praatje slaat. Wat ik dan zou doen als een Russische club me een dik contract aanbiedt? Daar heb ik nog nooit aan gedacht. Tuurlijk zal ik dan naar het financiële plaatje kijken – geld ís nu eenmaal belangrijk – maar als zo’n ploeg me zou willen, zullen er ook wel andere ploegen, dichter bij huis, geïnteresseerd zijn zeker?”

DOOR JONAS CRETEUR

“Van de buitenwereld krijg ik te weinig respect voor mijn verdedigend werk.”

“Ik doe ook alles wat van mij verlangd wordt, op en naast het veld. Zonder klagen of zagen, dat is nu eenmaal mijn karakter.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content