Jan Polák praat over zijn moeilijke aanpassing, de ommekeer tegen Dender en Bordeaux, en geluk in ‘de business’. ‘Voetballen in België was nooit mijn droom’, zegt hij in wat zonder twijfel zijn laatste seizoen hier is.

Tsjechen en Belgen hebben iets gemeen, anders zouden Roman Vonasek, Jan Koller en Daniel Zitka hier wellicht nooit zo goed hebben geaard. Twee volken van bierdrinkers, altijd in voor een grap, van harde werkers ook, die nooit versagen. Tsjechen zijn doorzetters en hebben een extra troef die hun karakters staalt: de lange, strenge winters. Veel van hun voetballers overbruggen de voetballoze periode met partijtjes ijshockey. Het hardt hen en sommige kenners schrijven er ook het succes van hun nationale voetbalploeg aan toe.

In het appartement in Brno waar Jan Polák vroeger woonde, werd ’s winters ook rondgegaan om te zien wie er meedeed. Met water werd buiten op het beton een ijspiste gemaakt. Het ijs was een goede leerschool: bal aan de voet is er wellicht geen speler in België die zo onweerstaanbaar door de as van het veld kan snijden als Polak.

Vierentwintig was hij toen hij zijn land verliet voor een buitenlandse voetbalcarrière. Bij de 1. FC Nürnberg werd hij Tsjechisch international. Alles ging goed, ook privé – zijn ondertussen tweejarige zoon Daniel werd geboren -, tot hij twee zomers geleden in mysterieuze omstandigheden een stap terug moest zetten. Bij Anderlecht dacht hij zich via de Champions League weer in de Europese kijker te kunnen spelen, maar dat plan mislukte jammerlijk. In de UEFA Cupduels tegen Tottenham, Bordeaux en Bayern München presteerde Polák nog wel op hoog niveau, maar dit seizoen rest er de ambitieuze middenvelder niets anders dan de schaarse topduels in de Jupiler Pro League.

De wedstrijd op Club Brugge twee weken geleden was zijn eerste na zes weken inactiviteit wegens een dijblessure, opgelopen tegen Standard. In het verliesduel tegen Lokeren had een plaats op de bank al gekund, maar hij verkoos zelf dat risico niet te nemen en het vervolg van dit voor hem belangrijke seizoen niet op het spel te zetten. Zijn zinnen stonden meer dan ooit op de topper tegen Club. Polák kan het moeilijk zelf toegeven, maar om zijn carrière niet vroegtijdig tot stilstand te laten komen moet hij straks – niet deze winter, maar volgende zomer – naar een hoogstaander kampioenschap.

Tegen Club Brugge was je indrukwekkend, een week later tegen Westerlo alweer minder. Is het moeilijk je voor de kleinere wedstrijden te motiveren?

Jan Polák: “Het was mijn vierde wedstrijd in twaalf dagen sinds ik weer fit ben. Bovendien was ik met een kleine blessure teruggekeerd van de interland in San Marino, waardoor ik donderdag en vrijdag niet had getraind. Met een gebrek aan motivatie had het dus niks te maken. Trouwens, Westerlo stond een punt voor ons. Nee, mijn lichaam kende gewoon een terugslag.”

Maar toch: ben je niet te goed voor de Belgische competitie?

“Waarom? Ik denk het niet. Als ik met die gedachte rondliep, zou ik onmogelijk elke week kunnen presteren. De ene week ben je gewoon beter dan de andere, dat is voetbal.”

Je raakte geblesseerd kort voor de pauze tegen Standard. Het stond nog 0-0, Anderlecht verloor uiteindelijk met 2-1. Wat ging er door je hoofd toen je uitviel?

“Ik wist meteen dat het voor lange tijd was. Het heeft uiteindelijk zes weken geduurd, best lang dus. In het begin had ik het zwaar. Met dit soort blessures mag je namelijk niks doen. Daarom heeft de club me ook naar Tsjechië laten gaan: die twaalf dagen ginder waren ideaal om mijn hoofd vrij te maken. Ik werkte er mijn programma af en bracht de rest van de tijd door met mijn familie, zodat ik niet te veel aan die blessure moest denken. Blijf je hier revalideren, kom je elke dag in dat stadion en zie je de andere spelers lachen en dollen. Na drie weken ben ik weer beginnen te trainen en zodra je dat kan, voel je je toch direct een stuk beter. Daarna is het snel gegaan.”

Champions League

Ondertussen begon Anderlecht wedstrijden te verliezen en incasseerde het veel meer doelpunten dan met jou erbij.

(lachje) Dwing me niet dingen te zeggen die ik niet wil zeggen. Ik doe geen uitspraken over mezelf, dat laat ik aan anderen. Statistieken interesseren me niet: aan het eind van de rit tellen de punten, niet de doelpunten die je toestaat. Ik doe mijn job en wil altijd winnen, maar niet voor mezelf, wel voor het team. Voetbal gaat om elf individuen, dat is waar, maar ze moeten wel nog altijd samenspelen.”

Elk team heeft een leider nodig. Ben jij dat in Anderlecht?

“Ik probeer het te zijn, ja. Vooral door veel te praten.”

Op Bart Goor na, maar die speelt nog weinig, ben jij de enige die al een EK en een WK meemaakte. Op basis van die ervaring alleen al ben jij de echte aanvoerder.

(aarzelend lachje) Het is prettig als de meeste spelers en ook de trainers je als een leider aanzien. De trainer heeft er met mij over gesproken: hij vindt dat ik die rol aankan.”

Zoals je Frutos aanpakte tegen Club Brugge was voor iedereen duidelijk wie de baas is in de spelersgroep.

“Tja, als niemand anders het doet … Op zo’n moment denk ik in het belang van de ploeg. Als er zich een probleem voordoet, moet je daar direct over praten, niet pas na de wedstrijd. We stonden achter en moesten ons op de wedstrijd concentreren. Niet op de fans, de scheidsrechter of wie dan ook. Ik heb er geen probleem mee om mijn mond open te doen, maar geef tegelijk toe dat mijn reactie misschien overdreven was, zeker omdat heel het stadion ze kon zien. Het had ook zonder armbewegingen gekund. Maar het moment was te belangrijk: terwijl hij nog stond te protesteren, had Brugge het spel al hervat, was de bal op onze helft en speelden wij eigenlijk met een man minder. In de Premier League zie ik geen spelers protesteren nadat ze geel hebben gekregen. Volgens mij accepteren trainers het er niet van hun spelers. Ook in de Champions League gebeurt het niet. Waarom hier dan wel?”

Toen Anderlecht zich vorig seizoen niet plaatste voor de Champions League, was je zwaar ontgoocheld. De UEFA Cup was slechts balsem op de wonde. Dit seizoen zat zelfs dat er niet in: hoe hard kwam dat aan?

(lachje) Ik kwam naar Anderlecht om Champions League te spelen en nog altijd is het er niet van gekomen. Dat voelt onwezenlijk, maar wat kan ik doen? Aanvankelijk kon ik me er moeilijk bij neerleggen. Ook nu nog vraag ik me soms af wanneer ik tv kijk: waarom sta jíj daar niet? Het zij zo. Misschien lukt het ons volgend jaar wel.”

Wat als het dan weer misloopt? Bij pakweg een Spaanse club heb je tenminste nog een topcompetitie met topteams om wekelijks naar uit te kijken. In België ben je overgeleverd aan de middelmaat. Met andere woorden: Jan Polák kan het zich niet veroorloven om na dit seizoen nog in Anderlecht te zijn en weer niet te schitteren op het Europese toneel.

“Het is te vroeg om daaraan te denken. Het huidige seizoen is niet goed begonnen, eerst met de uitschakeling tegen BATE en daarna met mijn blessure. Ik ben pas twee weken terug en het enige waar ik nu mee bezig ben, is het kampioenschap. We moesten nu maar eens kampioen worden.”

Je makelaar was onlangs in Brussel.

“Oh, dat was omdat hij eens een wedstrijd wilde bijwonen. De volgende dag was hij alweer vertrokken.”

Geveld door antibiotica

Je bent een man van de grote momenten, lijkt het. Dat je uitblonk tegen Club Brugge was geen toeval.

“Ik hou van zulke wedstrijden, ja. Omdat het wedstrijden zijn waarin je kunt zien of je het niveau aankunt. Als je mee kan tegen een internationale topclub of een land als Engeland, en dat niet één, maar drie of vier keer, dan weet je dat je misschien ooit zelf op dat niveau zal spelen. Maar daar is ook geluk voor nodig: je moet niet alleen goed zijn, maar ook de juiste contacten hebben. En dat moet dan allemaal mooi samenkomen. It’sbusiness.”

De thuiswedstrijd tegen Bordeaux vorige winter was een keerpunt. Je scoorde met een fabelachtig afstandsschot en daarmee leek je een punt te zetten achter een lange, moeilijke aanpassingsperiode.

“Niet alleen die wedstrijd, het begon al iets vroeger. Na de korte winterstop raakte ik licht geblesseerd en was ik ook een tijdje ziek. Ik dacht bij mezelf: hoe is het mogelijk! Ik heb mezelf bij elkaar geraapt en gezegd: nu is het aan jou! Samen met de conditietrainer heb ik hard gewerkt en stilaan kwam het terug. Ik voelde me bijzonder goed in die periode. Hoe zal ik het zeggen … Heel licht, snap je? Na de eerste twee wedstrijden van de terugronde volgde het bekerduel tegen Dender en dat was de eerste keer sinds ik in Anderlecht was, dat ik me werkelijk fantastisch voelde. Twee weken later kwam Bordeaux en scoorde ik. Door dat doelpunt schoot mijn vertrouwen door het plafond. Dat was een erg belangrijk moment.”

Wat liep er mis die eerste zes maanden?

“Om me goed te voelen moet ik goed spelen. Dat was niet zo. Mijn eerste halfjaar was ronduit slecht, dat wist ik. Hoe dat kwam? Geen idee.

“Mijn komst naar Anderlecht was niet ideaal verlopen. Ik was zeker dat ik in Nürnberg zou blijven en plots stond ik hier. Ik kwam in de ploeg na de eerste speeldag en de wedstrijd op KV Mechelen. Dat was niet gemakkelijk: ik kende geen enkele speler, wist niet hoe de trainer dacht en werd snel ook ziek. Mijn lichaam leed onder de antibiotica en voor mij is dat een signaal: als ik fysiek niet in orde ben, functioneer ik niet goed. Ik moet kunnen lopen of ik ben mezelf niet. Tegen Westerlo wist ik al na tien minuten dat het mijn dagje niet was.”

Je was ingehaald als de langverwachte box-to-boxspeler, maar dat kwam er maar niet uit. Ahmed Hassan zat daar ongetwijfeld voor iets tussen: iemand die overal loopt, maar niet erg gedisciplineerd speelt en bij balverlies niet meeverdedigt. Jij moest in het belang van het elftal in functie van hem blijven spelen. Dat ging ten koste van jezelf.

Hassan eiste altijd en overal de bal op, dat klopt. Daardoor liepen we elkaar soms voor de voeten. Hij is een nummer tien en voor iemand van zijn leeftijd – hij was al 32 – betekende dat nog iemand die naar voren speelt en niet te veel achterom kijkt. In zijn ogen eist een spelmaker alle ballen op, creëert hij kansen en maakt doelpunten. Voor de defensieve organisatie moeten anderen maar zorgen. Misschien was dat inderdaad een deel van ons probleem.

“Na de winterstop vertrok hij naar de Afrika Cup en begon de ploeg te draaien. De trainer heeft wat goed liep niet meer willen veranderen, wat normaal is. Hassan heeft niet vaak meer gespeeld.”

Mede door de komst van Guillaume Gillet kwam er evenwicht op het middenveld en kregen we een andere Jan Polák te zien.

“Klopt, maar op dat moment had ik met iedereen samen kunnen spelen, ook met Hassan. Zó goed voelde ik me.”

De nieuwe Biglia

Speel je graag samen met een spelmaker?

“Ja, geen probleem. De moderne spelmaker weet dat hij niet meer wegkomt zonder zijn deel van het werk op te knappen. Kijk maar naar Rosicky, met wie ik in het Tsjechische team samenspeel: als ik ga, zorgt hij voor rugdekking. Spelmakers ontsnappen daar niet meer aan, al zijn Riquelme of Ronaldo dan weer voorbeelden die het niet doen.”

Van Frankie Vercauteren moest je kort bij Biglia blijven. Dat zat je ook niet lekker.

“Tactiek is één ding, maar ik sta op het veld, niet de trainer. Hij kan iets zeggen, maar als ik voel dat het niet werkt, doe ik iets anders. Je kunt niet zomaar altijd doen wat een trainer verlangt. Voetbal is ook feeling: je zoekt voortdurend zelf naar oplossingen op het veld.”

Voel je je beter bij Ariël Jacobs?

“Ik heb hem graag. Ik ben het ook vaak met hem eens. Volgens mij is hij erg intelligent. Hij wist dat ik beter kan dan dat eerste halfjaar en vroeg me om simpel te spelen. ‘Dan komt het vanzelf terug’, zei hij. Zijn deur staat altijd open, voor welk probleem ook. Dat is belangrijk: een trainer die met iedereen praat, stelt je op je gemak. Door hem ben ik tijdens mijn blessure ook naar Tsjechië mogen gaan.”

Hoe anders was het contact met Vercauteren?

“Hij sprak niet zo veel met de spelers. Alleen als hij voelde dat er iets was, dan deed hij het wel. Jacobs legt ook meer tactische zaken uit.”

Hoe speelt je het liefst: in een driehoek of met twee centrale middenvelders?

“In een driehoek, maar dan met één verdedigende middenvelder en twee aanvallende, zoals we nu spelen. Mijn beste positie is met iemand in mijn rug en ik die mee naar voren kan gaan. Geen verdedigende middenvelder, geen spelmaker, maar iets ertussen dus.”

Anderlecht had erop gerekend dat Biglia afgelopen zomer zou vertrekken. Was het plan niet dat jij de nieuwe verdedigende middenvelder zou worden?

“Ik heb een paar wedstrijden op die positie gespeeld en als het moet, leg ik me erbij neer, maar ik hou er niet zo van omdat ik dan niet vaak mee kan oprukken. In Tsjechië port iedereen mij aan om ook naar voren te gaan wegens mijn goede conditie: waarom achterin blijven? Je doet er goed werk, maar niemand ziet het en het brengt jezelf niks op.

“Met Tsjechië spelen we meer een 4-4-2, met mezelf in een verdedigende rol naast een spelmaker. Ik mag me er ook offensief uitleven. Het is dus niet zo dat ik sowieso iemand achter mij nodig heb voor het verdedigende werk. Ik moet wel zeker zijn dat de man naast mij wil bijspringen en zijn deel van het werk opknapt.”

Volwassen geworden

Je aanvallende en verdedigende kwaliteiten maken van jou een erg moderne voetballer.

“Als jeugdspeler was ik een aanvaller. Ik ging vaak naar de fitness en op den duur kreeg iedereen mijn goede conditie in de gaten: ik liep overal, was sterk, ging duels aan. Toen ik twaalf was, schoven ze mij al door naar de veertienjarigen. En toen ik vijftien was, zat ik in de B-ploeg en speelde tegen volwassen mannen.”

“Dat lijkt me normaal in het moderne voetbal. Of je moet Roberto Carlos, Van Persie of Robben heten: zonder hun linker zijn dat geen mensen meer. Zij hebben maar één voet, maar die is dan ook buitengewoon goed. Ik kan voorzetten en lange ballen trappen met links, op doel schieten ook, maar mijn rechter is toch beter.”

Wat mis je nog?

“Ik scoor niet zo vaak. Ik ben meer iemand die doelpunten voorbereidt. Dat is, tussen aanhalingstekens, mijn ‘probleem’.”

Je afstandsschot, hard en precies, is nochtans een wapen.

“Maar daar denk ik vaak niet aan. Ik denk toch meer aan de pass die ik wil geven. Misschien ben ik niet egoïstisch genoeg.”

Loop je ook niet te lang met de bal soms?

“Misschien wel, ja.”

Dat heeft dan ongetwijfeld te maken met het niveau hier: minder intelligente spelers, minder beweging en daardoor niet altijd direct afspeelmogelijkheden.

“Als er geen oplossingen zijn, moet je de bal soms wat langer bijhouden, dat klopt. Maar ik denk niet dat het hier zo slecht is als je nu laat uitschijnen.”

Is het niveau niet beter in Duitsland?

“Ja.”

Dus?

(lacht) Wat wil je dat ik zeg? Ik wil de Belgische competitie niet onderschatten, ze heeft ook kwaliteiten. Ik wil niet gezegd hebben dat ik de beste ben en de rest stuntels zijn. Ik speel voor Anderlecht, een van de beste ploegen van België, en ik speel voor de titel. Er zijn best moeilijke wedstrijden tegen ploegen waar spelers rondlopen die direct ergens anders aan de slag kunnen. Maar zoals ik al zei: het draait allemaal om business.”

Dit kan onmogelijk een droom van je zijn geweest.

“Nee, voetballen in België was nooit mijn droom, maar ik ben hier wel meer volwassen geworden. In Duitsland was ik nog een jong veulen dat overal ronddraafde. Hier heb ik geleerd wat meer rond mij te kijken, op het veld, maar ook in het dagelijkse leven.”

Ben je er al achter gekomen waarom Hans Meyer je ineens niet meer opstelde bij Nürnberg en zo eigenlijk je vertrek naar Anderlecht forceerde?

(lacht) Nee, ik heb het hem gevraagd, maar hij kon me geen antwoord geven. Hij zei alleen dat ik mijn niveau niet meer haalde. Dat vond ik vreemd, want het laatste halfjaar speelde ik op de flank en scoorde ik drie keer. Na één mindere wedstrijd vloog ik naar de bank. Vreemd, ja, maar wat wil je dat ik deed? Ik wilde aanvankelijk niet naar België komen, maar Hans Meyer liet me de keus: ofwel bleef ik, maar dan was de kans groot dat ik niet vaak meer zou spelen, ofwel ging ik naar Anderlecht. Dat was ons laatste gesprek.”

Er zal wel wat ‘business’ hebben meegespeeld in de achtergrond.

(lacht) Dat weet ik niet. Ik had nog twee jaar contract en er waren op dat moment niet veel clubs die me wilden betalen. Ik was al blij dat ik naar Anderlecht kon, omdat ik wist dat ik zou spelen. Ik wilde niet op de bank zitten in Duitsland.”

Vakantie in Spanje

Volgende zomer ben je 28. Hoog tijd dat je naar een grote competitie vertrekt dan.

(lacht en denkt na) Waarom mij dingen laten zeggen die ik niet wil zeggen? Maar ik volg je wel, alleen kan je een carrière niet plannen: als ik 26 ben wil ik naar Anderlecht, op mijn 28ste naar Arsenal en op mijn 32ste teken ik een nieuw contract in Londen. Zo werkt het niet.

“Ik wil nog beter worden. Ik denk dat ik nog hogerop kan. Bijna alle spelers in het Tsjechische nationale team voetballen in Engeland of Italië. Door met zulke spelers samen te spelen word je zelf ook beter.”

Wat is het geheim van het Tsjechische nationale team?

“Bier! (lacht) Nee, Tsjechië is een klein land. Voetbal betekent ook geld en als het je droom is het als voetballer te maken en geld te verdienen, moet je daarvoor werken en ervoor zorgen dat je beter wordt dan de anderen. Tsjechië is een goed land om te leven, maar voetballen doe je niet alleen voor je plezier, hoe graag ik het ook doe. Dus als je de kans krijgt om te vertrekken, doe je dat.”

Zoals volgende zomer, naar Spanje of Engeland.

“Met vakantie, ja (lacht).” S

door jan hauspie

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content