Zondag wordt Wilfried Van Moer 70. Getrakteerd op een interview trakteert hij op lekkere Italiaanse rode wijn. In voetbaltermen heet dat een win-winsituatie.

Het heeft gevroren in het Limburgse Zonhoven, waar Wilfried Van Moer zijn thuis heeft. De Waaslander uit Beveren is Limburger geworden, geeft hij toe: “Als ik op de snelweg het bord passeer ‘De Limburgers heten u welkom’, voel ik me thuiskomen. Uiteindelijk woon ik hier al bijna vijftig jaar.”

Niets in de stemmige woonkamer verraadt dat hier een ex-topvoetballer huist, samen met Paul Van Himst, Rik Coppens en Jan Ceulemans een van de vier besten die België ooit voortgebracht heeft – voor de huidige generatie haar weg naar de top inzette. Van Moer heeft het in zijn topjaren tussen 1965 en 1982 allemaal beleefd: WK-eindrondes, een EK-finale, landstitels, Gouden Schoenen,… Alleen een ervaring in het buitenland ontbreekt. Later is hij zelfs ook nog Belgisch bondscoach geweest.

Dé openingsvraag die zich dan ook opdringt, is:

Wat was jij eigenlijk geworden als je het niet tot profvoetballer had geschopt?

Wilfried Van Moer: “Elektricien. Dat heb ik een jaar of vijf gedaan, tot ik naar Standard ging. Ik volgde A2 elektronica voor het herstellen van televisies, maar dat heb ik ingeruild voor een opleiding als elektricien. Als hier een lamp kapot is of er een draad getrokken moet worden in huis, doe ik dat. De baas van Antwerp had een paar winkels. Reparaties van huistoestellen deed ik. Tv-antennes op de daken plaatsen was te gevaarlijk voor een voetballer.

“Ook bij Antwerp waren er alleen avondtrainingen om halfzeven. Pas bij Standard was ik echt prof. Wij waren veel beter af dan de gewone arbeiders in een fabriek, maar als voetballer was je toen niet binnen op je vijfendertigste.”

Wat stond er op je eerste loonbriefje bij Antwerp?

“Ik kreeg wel iets meer dan de anderen, omdat ik na één jaar al een transfer naar FC Köln kon maken, die niet doorging. Toen hebben ze me ter compensatie opslag gegeven. Ik verdiende zo’n 180.000 frank of 4500 euro per jaar. Een gewone werkman verdiende zo’n 8000 frank per maand: 200 euro per maand.”

Wat vond je vader daarvan?

“Mijn vader baatte in Beveren een dorpscafé uit. Hij heeft van alles gedaan in zijn leven: fruitboer, een cinema uitbaten, een danstent geopend. Hij zei: zorg dat ge uw plan kunt trekken. Toen ik zestien was, is hij één keer komen kijken naar Beveren. Toen ik thuiskwam, was zijn oordeel: gij valt te veel.”

Je won niet alleen bij Standard, maar ook bij Antwerp de Gouden Schoen.

“Ik ontving mijn eerste Gouden Schoen (in 1966, nvdr) voor de wedstrijd op Anderlecht. Ze gaven me de schoen van Van Himst (die in 1965 had gewonnen, nvdr): maat 45, terwijl ik maar maat 39 had. Alleen vond ik het niet fijn dat ze me die schoen voor de match gaven. Ik was altijd wat zenuwachtig voor een wedstrijd, dan moesten ze me met rust laten. Daarom had ik ook zo’n hekel aan de volksliederen voor een interland. Ik stond hevig, wilde dat veld op spurten, en dan moest je daar nog vijf minuten in de kou staan bibberen.”

Hazard

Vandaag verdienen Gouden Schoenen veel meer geld. Ben je jaloers op Eden Hazard?

“Helemaal niet. Ik ben supporter van Hazard, ik vind dat een prachtige voetballer. Ik heb ook goed verdiend. Ik was wel een zwaar manneke, ben veel op stap geweest, maar had altijd het inzicht om niet te ver te gaan.”

Jij had geen makelaar of raadgever.

“Daardoor was ik altijd de pineut als ik moest discussiëren over een nieuw contract. Al voor ik de deur binnenstapte, wist ik dat ik gezien was, zeker bij Standard.”

Stel dat het Bosmanarrest 20 jaar eerder komt, waar had je dan gezeten?

“In het buitenland! Met Standard was ik eens uitblinker op een zomertoernooi, er was belangstelling van een drietal ploegen: Mallorca, Barcelona en nog een ploeg. Die contacteerden mij en Nico Dewalque, ze kwamen naar het hotel om te vragen of we geïnteresseerd waren. Die mensen ben ik gaan ophalen op de luchthaven van Zaventem, ik voerde ze naar Luik, maar Roger Petit (toenmalig manager van Standard, nvdr) wilde hen niet ontvangen. Ik ben ze toen maar gaan terugvoeren. Toen ik me kwaad maakte, zei Petit droog: ‘Als je lastig blijft doen, stuur ik je naar een derdeklasser.’ Vandaag hebben spelers meer rechten. Maar ik beklaag me niets. Ik heb een fantastisch leven gehad als voetballer.”

Welke competitie had je gelegen?

“Duitsland was fantastisch geweest. FC Köln, waar Wolfgang Overath speelde!”

Eerst wilde je niet eens naar Standard.

“Ik had getekend bij Club Brugge, met trainer Norberto Höfling gepraat, ze hadden mij en mijn vrouw warm gemaakt met een huisje aan de kust. Maar de voorzitter zei: ‘Jij gaat niet naar Club maar naar Standard, of je gaat met ons mee naar tweede klasse.’ Tussen Antwerp en Club sprong het af op 500.000 frank. Op dat moment toonde Constant Vanden Stock,die toen in het bestuur van Club zat, zich bereid dat uit eigen zak bij te leggen. Maar dat wilden de andere beheerders bij Club niet. Een jaar later is hij dan weggegaan, en naar Anderlecht teruggekeerd.”

Had Paul Van Himst niet geprobeerd je naar Anderlecht te loodsen?

“Absoluut. Albert Roosens (toenmalig voorzitter, nvdr) wilde me, maar iemand anders was tegen, want ze hebben toen de Fransman Yves Herbet gekocht in mijn plaats. Anders had ik bij Anderlecht gezeten. Paul en ik, dat klikte goed bij de nationale ploeg, op en naast het veld.”

Je vrouw wilde niet mee naar Standard.

“Zij zat met dat huisje aan zee in haar hoofd. Ik heb toen een paar maanden alleen gewoond op ons appartementje in Tongeren. Uiteindelijk zijn de vijf jaar bij Standard de mooiste van ons leven geweest, al kende ik geen woord Frans toen ik er kwam. Wat hebben we gefeest in die jaren, met al die supporters van Standard rondom ons! Ook in Luik. Ik kende in die jaren in de Carré (Luikse uitgaansbuurt, nvdr) mijn weg vrij goed.”

Guy Thys is jou nog komen terughalen bij de nationale ploeg, toen je al jaren afgehaakt had, op aanraden van Rik De Saedeleer.

“Ik speelde toen bij Beringen tegen de degradatie, ik was 34, toen op een dag Guy Thys langs de lijn stond na een training. Eerst zag ik het niet zitten om terug te keren, ik was bang om af te gaan. Maar ik heb het toch gedaan. Twee weken voor mijn eerste match ben ik nog wat extra gaan bijtrainen, in mijn eentje in de polders in Beveren, om zeker klaar te zijn. Mijn eerste wedstrijd wonnen we, en ik scoorde nog ook. Samen spelen met JanCeulemans was fantastisch, die was sterk, had inzicht. Ik heb dan nog 25 interlands gespeeld. Ik heb twee stommiteiten gedaan in mijn leven. De eerste was te vroeg bij Standard vertrekken.”

Dat had net Asgeir Sigurvinsson gehaald. Durfde je de concurrentie niet aan?

“Toch wel. De bedoeling was dat we samen zouden spelen, maar Asgeir, die een grote klasbak was, zag me nooit staan. Daar kon ik niet tegen. Ik heb altijd voor de ploeg gespeeld, hij deed zijn ding. Naast het veld waren we de beste kameraden, ik pakte hem mee naar het centrum van Luik om hem de stad te tonen. (grijnst) Maar ik dacht: hij is 19, ik 29, ik wil zo niet spelen, ik bol het hier af. Ik had toen al mijn zaak in Hasselt, de Wembley, en dat marcheerde goed. Ik sprong al eens wat bij. Ik dacht: Beringen is ideaal, om vijf uur trainen, daarna wat in het café helpen en wat langer in mijn bed blijven liggen. Ik was wel graag bij Beringen, tussen allemaal jongens die in de mijn werkten. Op het veld was het knokken, ploeteren, maar daar heb ik nooit een probleem mee gehad. Toen ik terug bij de nationale ploeg kwam, besefte ik dat ik bij Standard had moeten doorbijten en me iets beter had moeten verzorgen. Je kent dat: Gouden Schoen, beetje genieten van het leven.”

Een beetje zoals Steven Defour.

“Zoiets. Bij Standard wisten ze wat ik uitstak. Roger Petit wist alles. Dat waren serieuze boetes: 50.000 frank (1250 euro, nvdr) was veel in die tijd, een gewone werknemer verdiende dat niet per maand. Langs de andere kant deed Petit ook wel iets voor mij. Bij de nationale ploeg had ik gehoord wat Van Himst bij Anderlecht verdiende. Op een dag vroeg Petit me of ik content was op Standard. Waarop hij zijn portefeuille bovenhaalde en mij een envelop meegaf. Toen ik die thuis opendeed, besefte ik: mijn huis is ineens afbetaald.”

Uiteindelijk sloot je je loopbaan af bij je eerste ploeg, Beveren.

“Ik wilde de cirkel rondmaken. Het eerste wat ik deed, was naar de spelmaker gaan, Heinz Schönberger. Want wat zou het daar worden, met twee spelmakers? Ik zei: ‘Heinz, ik ga voor jou werken. Als jij diep gaat, neem ik over.’ Heinz had een ander karakter dan Asgeir, die wilde zich ook ten dienste stellen van de ploeg.”

Geen trainer

Geen spijt dat je het niet langer geprobeerd hebt als trainer?

“Nee, hoor. Trainer, dat is niets voor mij. Ik ben geen psycholoog. Bij mij is wit wit en zwart zwart. Rekening houden met die en die karakters, met een andere speler die te laat komt. Daar werd ik zot van. Ik zou een goeie hulptrainer geweest zijn. Scouting deed ik ook graag, dan had ik minder contact met de pers. Mijn motto was: laat mij met rust, dan laat ik u ook met rust. Ik weet: het hoort er allemaal bij, maar ik kon het niet.”

Je bent als trainer ooit eens op de rem moeten gaan staan, toen je met Assent op weg leek naar eerste klasse.

“Ik vond dat niet oké, maar ik snapte wel dat dat niet kon, een dorp van 1600 inwoners met maar één sponsor, in eerste klasse. Maar ik heb niet tegen de spelers gezegd dat ze niet voluit mochten gaan. De eigenaar zei weleens al lachend: zie dat ge niet opgaat, want ik kan dat niet betalen. Gelukkig waren de andere deelnemers in de eindronde echt beter.”

Je bent wel bondscoach van de Rode Duivels geworden.

“Da’s de tweede zaak in mijn leven waar ik spijt van heb. Ze belden me ’s morgens, ze moesten binnen het uur antwoord hebben. En: trainer van de nationale ploeg, dat was een eer, vond ik. Voor het geld moesten we het niet doen. Je moest eens weten wat Van Himst en ik maar verdienden als bondscoach in die tijd! Maar ik had het niet moeten doen.”

Na je ontslag bij de bond heb je nooit meer de aandrang gevoeld om trainer te worden, ook niet van een kleine ploeg.

“Nee. Ik ben toen ook een paar jaar niet meer naar het voetbal gegaan. Naar de Heizel ben ik pas een paar jaar geleden teruggekeerd, voor een reportage met jullie.

“Die wedstrijd tegen Nederland, die 3-0, ben ik gestorven op de bank. Ik moet niet meer sterven, ik ben al eens dood geweest. Dat voel ik nu nog, en het is al zo lang geleden.”

Platendraaier

Stem je nog steeds je vakanties af in functie van de thuiswedstrijden op de kalender van Standard?

“Dit seizoen durf ik al eens een wedstrijd op tv te volgen.”

Wie zijn voor jou de échte Standardspelers nu?

Jelle Van Damme vind ik nog altijd een karakterman. IgorDe Camargo ook. Net als LaurentCiman. Ik ben ook content dat ImohEzekiel terug is. Van hem kan ik echt genieten, als hij goed weggestuurd wordt. Ik was ook fan van Michy Batshuayi. Tot hij de ploeg vergat en voor zichzelf begon te spelen, omdat hij international en topschutter wilde worden. (stilte) Standard moest vorig jaar altijd kampioen geworden zijn.”

Wiens fout is het dat dat niet gebeurde?

“Van spelers én trainer. Als de trainer ziet dat een speler de solotour op gaat, moet hij ingrijpen en de speler op de bank zetten. Want ik weet dat dat bij de andere spelers voor wrevel heeft gezorgd, dat veranderde gedrag van Batshuayi. Plots zeiden die: ‘Als jij de bal niet afgeeft, geven we hem ook niet meer aan jou.’ Op zo’n moment moet je als voorzitter ingrijpen en je trainer op die zaken wijzen. Tenminste: als je het ziet. Want dit kost je wel de titel en een plaats in de Champions League, met zijn vijftien miljoen euro aan startgeld.”

Wie zijn de trainers die jou bijgebleven zijn? Of zijn trainers niet belangrijk, zoals Jan Mulder en Jan Ceulemans beweren?

“Ik wist wat ik moest doen. Alleen René Hauss heeft me bij Standard eens gecorrigeerd, dat ik de plaats van de back moest innemen wanneer die oprukte. Ik deed mijn werk, ik tackelde.”

Regelden jullie toen de zaken zelf op het veld?

“In de goeie tijd, de vroege jaren tachtig, met de Rode Duivels wél. Dat waren allemaal trainers op het veld, in die ploeg. Nu kijken de spelers naar de bank. Dat deden wij niet, hoor. De trainers tikten ons ook nooit op de vingers omdat we ons eigen ding deden, want alles klopte. Wij vonden dat normaal, en de coach zat rustig op zijn bank.”

Erik Gerets zei ooit over jou in die periode: ‘Als we je nodig hadden, was je er nooit.’ Waarop jij repliceerde: ‘Als je me nodig had, wist je toch dat ik aan de bar zat?’

(lacht) “Die mannen praatten maar door, ik werd daar zo moe van. Op het WK ’82 wilden ze eens staken omdat we te weinig premies kregen. Ik vond dat dat weinig zin had. We zaten daar toch om die jonge gasten mee te trekken, op het belangrijkste toernooi ter wereld.”

Je vriend Léon Dolmans, die met jou bij Standard speelde, zegt dat ook over jou: ‘Wilfried kaartte nooit mee, vertelde nooit de beste moppen, die zat gewoon een boek te lezen.’ Leuke kerel was jij.

“Zonder boeken ging ik niet op afzondering. Later werkte ik mijn boekhouding bij terwijl de anderen kaartten. Ik las gewoon graag, al van in mijn jeugd. Vroeger had je geen tv, dan zat je ’s avonds in de winter met een boek. Mijn ouders lazen ook veel. Ik las romans, van alles. Ik was in een café geboren, maar ik kon niet kaarten. Behalve pokeren. Daar ben ik snel mee gestopt. Op Standard speelden we weleens poker voor een wedstrijd. Maar als je dan flink verloor en je moest een paar uur later samen het veld op, dan bleven die spanningen hangen. Toen heb ik gezegd: ik doe dat niet meer.”

In 1970 had jij op het WK een platendraaier op je kamer.

“En een ijskast! Beide gekocht in Mexico zelf. Ik had me op vier weken ingesteld, anderen niet. Bij mij kwamen ze aperitieven, dan zette ik wat plaatjes op. We zijn één keer naar een Spaanse film geweest, en hebben een paar uitstappen gemaakt. Verder mocht je niet zwemmen en niet in de zon, alleen biljarten. Die van Standard zaten bij mij op de kamer, die van Anderlecht vonden dat de muziek te luid stond, maar na twee weken wilden die al terug naar huis. Ik had best tot de finale kunnen blijven.”

Wat was je grootste kwaliteit als voetballer?

“Ik wist al wie vrij liep nog voor ik de bal kreeg. Ik kon alles. Vandaag zou men mij een box-to-boxspeler noemen. Alleen die vier beenbreuken hebben me afgeremd. De eerste op mijn 25e, toen ik top was. Vanaf toen één per jaar. Vandaar dat ik ook dat café ben begonnen, omdat ik dacht: straks ben ik invalide, ik moet zorgen dat ik iets achter de hand heb. Maar ik heb nergens spijt van. Ik heb goed en mooi geleefd.” ?

DOOR GEERT FOUTRÉ – FOTO’S KOEN BAUTERS

“Tussen Antwerp en Club sprong het af op 500.000 frank. Toen Constant Vanden Stock het verschil wilde bijpassen, zagen de andere Clubbeheerders dat niet zitten.”

“Ik heb nergens spijt van. Ik heb goed en mooi geleefd.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content