In amper vier maanden heeft de voordien onbekende Franse middenvelder Franck Berrier zich bij Zulte Waregem een meerwaarde getoond voor het Belgische voetbal.

Een voetbalcarrière kan raar lopen, bedenkt Franck Berrier wanneer hem bij het verlaten van het Regenboogstadion gevraagd wordt of hij bij Caen nog met de Belgen Grégory Dufer en Steve Dugardein gespeeld heeft. “Dufer heeft me uit de ploeg gespeeld. Toen ik eruit ging, nam hij mijn plaats in op de rechterflank. Echt een goeie voetballer.” Berrier schrok toen hij zag dat Dufer hier maar bij Tubeke speelde. Hij schudt het hoofd als hij hoort dat Dufer bij Standard uit de ploeg gespeeld werd door Wilfried Dalmat. “Terwijl Dalmat in Frankrijk niet eens mocht meespelen.”

Zelf is Berrier (sinds vorige week 25) in een paar maanden een bekende naam geworden in het Belgische voetbal. Vorig jaar voetbalde hij bij de Franse tweedeklasser AS Cannes. Voor dit seizoen werd hij niet eens getipt als basisspeler, pas op 19 oktober kwam hij voor het eerst aan de aftrap met Zulte Waregem, tegen Anderlecht. Vier maanden later staat hij bovenaan op de lijst met de meeste assists.

Wanneer wist je dat je ooit in België wilde voetballen?

Franck Berrier: “In januari 2008, toen Eddy Mestdagh aangaf dat hij me naar hier wilde halen. Hij scoutte toen voor Kortrijk, maar zou naar Zulte Waregem verhuizen. Ik geef toe dat ik die club niet kende. Van het Belgische voetbal waren alleen Club, Anderlecht en Standard bekende namen voor mij. Ik ben toen wat informatie gaan opzoeken. Zo leerde ik dat Zulte Waregem een paar jaar geleden een fameuze Europese campagne gespeeld had. Ik schrok toen ik hoorde dat een aantal spelers in dat seizoen nog een job naast het voetbal had. Dat gaat er bij mij als Franse speler niet in. Zelfs toen ik bij Beauvais in de derde klasse speelde, was ik voltijds met voetbal bezig. Ik had toen geen echt profcontract, maar tot en met de vierde klasse zijn voetballers met niets anders bezig.”

Optimist

Wie je tegen Club Brugge en Anderlecht bezig zag, vroeg zich af: hoe komt het dat jij in Frankrijk niet doorgebroken bent op het hoogste niveau? Was je echt niet goed genoeg daar?

“Ik ben één jaar prof geweest in de Ligue 1, bij Caen. Patrick Remy ( ex-trainer van AA Gent, nvdr), heeft me daar in de ploeg gebracht en me later weer vervangen. Remy stond erom bekend dat hij jong talent een kans gaf. Ik heb er een wedstrijd of vier gespeeld, maar slechts één keer in de basis: tegen Sochaux. Ik was op mijn 20ste gewoon te jong, ik ben er te snel gekomen. Je hebt in de eerste klasse nog andere jonge spelers, maar ik was er niet klaar voor. Niet dat ik een schelm of een flierefluiter was, of dat ik niet leefde voor mijn sport. Ik nam het allemaal gewoon te licht op. Je moet weten: ik had jaren gedroomd van een profcontract. Toen ik dat statuut bij Caen kreeg, was ik tevreden. Terwijl het dan net begint. Dan moet je je dubbel plooien, extra hard werken. Aan mijn voetbalkwaliteiten lag het niet. Remy heeft me nog gezegd dat hij me technisch de beste speler van de hele kern vond. Maar ik vocht te weinig voor mijn kans, ik dacht dat het allemaal vanzelf zou gaan. De ontnuchtering kwam al gauw. Toen Caen degradeerde, was de salarislast te hoog voor de tweede klasse. Dus moest er een aantal spelers ontslagen worden. Als jonge prof was ik een gemakkelijk slachtoffer.”

Toen dacht je: had ik maar een vak geleerd?

“Helemaal niet. Vanaf jonge leeftijd heb ik alleen maar gedacht aan een carrière als voetballer. Op de vraag wat ik gedaan zou hebben als ik het niet gemaakt had als voetballer, kan ik echt geen antwoord geven. Als ik mijn zinnen op iets zet, krijg ik dat ook. Na dat ene jaar bij Caen heb ik nooit gevreesd dat het afgelopen was voor mij, dat ik gewogen was en te licht bevonden. Bij mijn volgende club heb ik me herpakt. Ineens had ik de les wel begrepen. Uit tegenslagen moet je leren, je fouten moeten je sterker maken. Ik ben ook een optimist, niet iemand die snel gaat zitten piekeren.”

Remy zei dat hij je indertijd had aangeraden om het in België te proberen, omdat het Belgische voetbal een goeie springplank kan zijn voor Franse spelers.

“Dat klopt. Ik heb dat onthouden.”

Techniek

Net als vele Franse voetballers ben je gevormd in een centre de formation.

“Via een selectie met een regionaal team maakte ik een goeie indruk op een aantal clubs, die me allemaal een plaats in hun opleiding aanboden: Caen, Laval, noem maar op. Ik koos voor Rennes omdat die club de naam had de beste jeugdopleiding van het land te hebben. Op mijn dertiende ben ik van huis vertrokken. Twee en een half uur rijden van Argentin lag Rennes. Eén keer per maand ging ik naar huis. Dat was best hard, maar ik vind: als je iets echt wil, moet je er ook iets voor overhebben en niet gaan zeuren over de minpunten. Dat ik niet kon uitgaan in het weekend, deerde me niet, ik deed dat toch niet graag. Nog steeds niet. Als ik mijn vrouw dicht bij mij heb, ben ik tevreden.

“Natuurlijk draaide alles in dat centre de formation om voetbal, maar net daarom ging ik er ook voor. Mijn studies heb ik op mijn vijftiende beëindigd. Zoals ik al zei: ik wist dat ik profvoetballer zou worden. Van de 30 spelers met wie ik die opleiding doorliep, hebben het er vijf gemaakt als prof. Mezelf reken ik niet bij degenen die het gemaakt hebben. Dit is nog maar mijn tweede jaar prof, ik moet eerst nog wat meer bewijzen.

“Van sommigen wist je toen al gewoon dat ze profvoetballer zouden worden. Iemand als Etienne Dido, die bij Toulouse zit, legt het parcours af dat iedereen hem voorspelde. Anderen verrasten me aangenaam: Sébastien Puygrenier bijvoorbeeld, die van Zenit Sint-Petersburg naar Bolton ging.”

Op de vraag wat je beste voet is, luidt je antwoord: ik ben tweevoetig. Heb je dat van nature of is daar gewoon hard aan gewerkt?

“Beide. In een centre de formation wordt tot zestien jaar heel veel belang gehecht aan techniek. Voor elke training wordt daar een halfuur op gewerkt: bal met de linkervoet raken, dan met de rechtervoet, of andere basistechnieken. Dat doe je gewoon elke dag standaard. Vanaf je zestiende wordt er meer aandacht besteed aan tactiek, omdat verondersteld wordt dat je dan de techniek al voldoende beheerst.”

Hoe anders is het voetbal in België vergeleken met wat je in Frankrijk meemaakte?

“Weet je wat me hier altijd weer opvalt? Er wordt doorgaans heel gesloten gevoetbald, de meeste ploegen zijn counterploegen, maar op het einde van de match gooit de ploeg die op achterstand staat, alle tactiek overboord en dan gaat iedereen onbesuisd aanvallen.”

Geen stress

Wordt er in België harder getraind of valt dat nog mee?

“Er wordt anders gewerkt. In Cannes had dat ook met het klimaat te maken. Twee maanden lang trainden we daar één keer om zes uur ’s ochtends en één keer om zeven uur ’s avonds. Tussendoor was het te warm. Na de ochtendtraining sliep je wat, van twee tot vier deed je net als iedereen daar een siësta. De rest van het jaar was er vaak maar één training, maar dan trainde je ook anderhalf uur scherp. Hier was het even aanpassen: twee keer twee uur trainen is lang. Maar na een maand was mijn lichaam daarop ingesteld.”

Opvallend was dat je hier aankwam als een speler voor de rechterflank terwijl je nu een echte centrale aanvallende middenvelder blijkt te zijn.

“Ik wist dat Zulte Waregem een speler voor de rechterkant zocht. Dat ligt me wel. Ook in Frankrijk spelen nog weinig teams met een echte nummer tien. Bij Cannes begon ik, net als bij Caen, aan de rechterkant. Dat viel goed mee. Maar dit systeem van Waregem, met één nummer zes en twee nummers acht, ligt me ook heel goed.”

In het begin speelde je niet mee. Had je dat verwacht?

“In een nieuwe omgeving heb je altijd een aanpassingsperiode nodig. Ik weet nog dat mijn ouders voor de eerste match kwamen kijken, terwijl ik niet eens op de bank zat. In het begin praatte de trainer niet veel met mij. Toen hij me aan het werk zag in een reservewedstrijd tegen KV Mechelen, waarin ik vier goals maakte en we met 5-0 wonnen, veranderde dat. Een paar dagen later speelden we vriendschappelijk tegen Heerenveen. Daar kon ik me nog eens tonen. Drie dagen later kreeg ik mijn kans tegen Anderlecht. Dat ging verrassend goed. Ik bedoel: Anderlecht is ook in Frankrijk een grote naam, maar die avond gaven ze ons wel erg veel ruimte. Ik was een beetje verrast dat we zo makkelijk van hen wonnen. Eerst dacht ik dat de trainer de volgende week weer gewoon met zijn team van de weken voordien zou spelen, maar hij liet me staan. Vanaf dan praatte hij vaak met me. Na Anderlecht gaf ik hem ook aan dat ik centraal nog beter ben dan op rechts. Toen beloofde hij me dat ik daar wel eens mijn kans zou krijgen, maar hij kon niet zeggen wanneer. Tegen Germinal Beerschot mocht ik centraal invallen. Dat liep goed en ik ben er niet meer weg geweest.”

Je bent de man met de meeste assists. Wat heb je daarvoor nodig?

“Een voetbalveld is als een schaakbord. Voor je aan zet komt, moet je al weten wat je daarna gaat doen. Ook in het voetbal weet ik wat ik ga doen voor ik de bal krijg. We nemen alles vooraf ook goed door. Van Club wisten we dat ze in de rug te pakken waren. De spitsen en de spelers rond mij weten wat ze van mij kunnen verwachten. Met Leye waren de automatismen goed, jammer dat hij vertrok. Nu praat ik heel veel met Chris Makiese die van Charleroi komt. Ik verwacht dat hij in de spits komt en ik wil zo veel mogelijk van hem weten zodat hij op de best mogelijke manier kan renderen.”

Fysiek ben je, ondanks je frêle gestalte, sterk. Je stopt niet met lopen.

“Ik heb altijd een goeie fysiek gehad. Veel spelers zitten er op het eind van de match door, als je dan nog wat kan lopen, is dat een voordeel. Ik heb ook nooit last van stress als ik op een veld sta. Druk voor of tijdens een wedstrijd, ik weet niet wat dat is.”

Slaapbussen

Weet men in Frankrijk dat jij hier goed bezig bent?

“Ja. Een Franse eersteklasser en twee tweedeklassers volgen me sinds kort. Ik moet de komende maanden mijn goeie prestaties bevestigen. Evengoed speel ik een minder goeie tweede ronde. Concrete aanbiedingen heb ik nog niet. We zien wel in juni, maar het zou me ook niet afschrikken om hier nog een jaar te blijven.”

Toch eigenaardig dat Franse clubs je ontdekken via België terwijl ze je de vorige jaren in Frankrijk amper opmerkten. “Misschien wel. Ook in nationale speelde ik twee goeie seizoenen, maar toen keken de Franse eersteklassers niet naar me om.”

Je woont in Waregem zelf. Wat is hier anders dan in de streek waar jij vandaan komt?

“Er is weinig verschil tussen de sfeer hier en in Noord-Normandië waar ik opgegroeid ben. Eerst vreesde ik dat de taal een handicap zou zijn, maar de meesten hier praten goed Frans. De mensen in het noorden zijn warmer, vriendelijker dan in Zuid-Frankrijk. In en rond Cannes leefde ieder voor zichzelf.”

(In het Nederlands) Praat je al een beetje Nederlands?

Pardon?

Niet, dus.

“Nee, helemaal niets.”

Hoe vallen de verplaatsingen in België mee?

“Ze zijn kort. Bij Cannes zaten we eens zestien uur in de bus, voor de verplaatsing naar Romorantin. De andere verplaatsingen deden we met het vliegtuig, maar nabij Romorantin was geen luchthaven. Maar ook bij Beauvais waren de meeste verplaatsingen zeven à acht uur met de bus, weliswaar in echte slaapbussen. Dat de verste verplaatsing hier twee uur rijden is, is wel een meevaller. Alsof ik in mijn auto stap om even naar de winkel te rijden.” S

door geert foutré beeld: christophe vander eecken

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content