Schreef je als puber weleens dingen op de muren of de deuren van het schooltoilet? “Nee. Zaken beschadigen ging me iets te ver. Ik haalde liever onschuldige fratsen uit. Bij de les wiskunde verstopten we altijd de sponsen waarmee het bord afgeveegd moest worden. Het plafond in de klas was opgedeeld in witte vierkanten. Elk plaatje kon je omhoogduwen. Ik was de enige die daar aankon. Vóór de leraar binnenkwam, tilde ik er altijd zo eentje op, stak ik de spons weg en legde ik het vakje weer mooi op zijn plaats. Die man ging elke keer weer een nieuwe spons halen op het secretariaat, dat twee blokken verderop lag. Daardoor was de les telkens een stuk korter dan normaal.

“Op het einde van het schooljaar biechtten mijn klasgenoten en ik alles op. Hij kon erom lachen. Ik vond dat een leuke man. Mede daarom stond zijn vak me wel aan. Iets als geschiedenis, waarbij je echt dingen uit het hoofd moest leren, lag me minder.

“Ik volgde mechanica. Toen we een keuze moesten maken, legden ze me uit dat ik drie opties had. Ofwel kon ik naar de humaniora, wat het moeilijkste was, waar ik veel zou moeten studeren en minder zou kunnen voetballen. Geen denken aan. Ofwel trok ik naar het technisch onderwijs, waar ik niet al te veel zou moeten blokken en gewoon kon blijven sjotten. Ofwel koos ik voor het beroepsonderwijs, waar je echt niks moest doen. Dat laatste vond ik ook maar stom, en dus ging ik voor het tweede. Toen ik de lijst kreeg met alle richtingen in het technisch onderwijs, duidde ik met de natte vinger iets aan. Mechanica, zo bleek.”

Deed je als kleine jongen met vriendjes soms wedstrijdjes als om het verst plassen?

“Nee, maar ik plaste naar het schijnt wel eens tegen het been van mijn tante toen ik drie of vier was. Zelf weet ik daar niks meer van, maar zij rakelt dat regelmatig nog eens op. Ik hoop dat ik het niet met opzet deed, maar mijn tante spreekt van moedwilligheid en mijn grootouders bevestigen dat.”

Heb je een geluksbrenger?

“Mijn opa Frans, die binnenkort 78 wordt. Als ik een wedstrijd speel en hij is erbij, dan lukt alles blijkbaar net iets beter. Vanaf mijn vijfde, toen ik begon te voetballen, volgt hij zowat elke match van me. Het laatste halfjaar kon hij minder vaak komen, omdat hij problemen had met zijn hart. Anderhalve week geleden, op Genk, was hij er voor het eerst sinds lang weer bij en je kunt niet zeggen dat ik daar slecht keepte.

“Zelf voetbalde hij nooit, maar zijn zoon wel, mijn vader. Die stond ook in doel. Van jongs af ging ik met pa mee. Meestal toch. Ik weet nog hoe zijn ploeg een keer vóór een uitmatch verzamelde in een café in de buurt, om van daar samen te vertrekken. Ik ging direct naar een achterplaats om daar te voetballen met het zoontje van de baas. Toen de wedstrijd van pa al een tijdje aan de gang was, realiseerde mijn vader zich plots dat hij mij in dat café vergeten was. Na het laatste fluitsignaal kwam hij zo snel mogelijk naar me toe. Ik had niks gemerkt.”

Wat is de leukste plaats op een vrouwenlichaam waar je al een handtekening mocht zetten?

“( lacht) De buik. Vorig jaar vroeg een meisje dat, toen we kampioen speelden. Het lukte om dat met vaste hand te doen, zo knap was ze niet.

“Ik moet vaak handtekeningen uitdelen. Door mijn lengte val ik een beetje op, vandaar.”

Op wier goddelijk lijf zou je graag eens met een balpen tekeergaan?

“Toen ik in Nederland speelde, ging het in de kleedkamer vaak eens over Yolanthe Cabau van Kasbergen, de vriendin van zanger Jan Smit.”

Wat is de leukste bijnaam die je al kreeg?

Boris. Zo werd ik indertijd bij Lommel genoemd. Ik heb nooit geweten waarom, dat is het mooie eraan. Vrienden uit die periode spreken me nu nog zo aan. Sterker zelfs: er zijn er die niet beter weten dan dat ik Boris heet.”

Zou een fysieke gelijkenis met Jeltsin aan de basis kunnen liggen van die bijnaam?

( lacht) “Ik dacht eerder aan Boris Becker.” S

KRISTOF DE RYCK

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content