Regelmaat troef dit seizoen bij Erwin Vervecken, maar ook hij moet berusten in de dominantie van Sven Nys. ‘Als je vaststelt dat je iedere keer je motor opblaast, probeer je niet langer om hem te volgen.’

Noem Erwin Vervecken (33) gerust de intellectueel van het crosspeloton. Hij heeft een graduaat bedrijfsmanagement, spreekt vijf talen, bouwt in zijn vrije tijd puike websites en zetelt al jaren in de veldritcommissie van de UCI. En passant geeft hij ook nog trainingen in de Vlaamse Wielerschool en volgt hij kookles “maar dat is vooral om met een aantal vrienden samen te zijn, anders zien we elkaar in de winter nooit.”

Al meer dan een decennium draait Vervecken al mee aan de top van het veldrijden. Het begon in 1993 in de Duinencross van Koksijde, waar hij als 21-jarige amateur een in bloedvorm verkerende Paul Herijgers en gevestigde waarden Danny De Bie en Adri van der Poel een neus zette door er in de laatste ronde vandoor te gaan. Het ranke, pezige lijf van Vervecken (1,94 m, 78 kg) leek wel speciaal ontworpen om door dat mulle zand te ploegen en in de jaren die volgden, zou de Kempenaar nog vier keer winnen in Koksijde. Twee jaar na zijn eerste grote zege kroonde Vervecken zich als eerstejaarsprof meteen tot Belgisch kampioen, daarna volgden nog tientallen overwinningen en ereplaatsen. De kroon op het werk kwam er in 2001 met een langverwachte wereldtitel in Tabor, na zilveren medailles in 1998 en 1999. Ook in Sankt Wendel werd Vervecken vorig jaar tweede achter een iets te sterke Sven Nys, net zoals hij ook vier keer als tweede eindigde in een Belgisch kampioenschap. Al snel kreeg Vervecken het etiket ‘kampioenschapsrenner’ opgeplakt, maar met die titel is de renner zelf maar matig gelukkig.

Erwin Vervecken : “Ik vind dat eigenlijk een negatief klinkende naam, precies alsof ik de rest van het seizoen niet meekan. Vorig jaar was ik derde op de wereldranglijst, dan vind ik het niet abnormaal als je zilver haalt op een WK. De laatste vijf jaar presteer ik op kampioenschappen zoals in de rest van het seizoen. Maar ik ben twee keer tweede geweest op een WK, in 98 en 99, toen ik heel weinig won en pas zesde, zevende was op de UCI-ranking. Toen heb ik die naam gekregen.”

Je hebt wel eens gezegd dat je het mentaal niet kan opbrengen om er elke wedstrijd voluit voor te gaan.

“Vroeger zeker niet, de laatste jaren lukt me dat beter. Destijds reed je vaak crossjes tussenin waar misschien duizend man kwam opdagen en waar er eigenlijk niet zo veel op het spel stond. Dan had ik wel eens moeite om alles te geven. Maar de laatste jaren is iedere cross bijna een topcross. Alles komt op tv, ik heb een eigen supportersclub, dan is het veel moeilijker om je een dag te sparen. Als ik ergens afga, voel ik me achteraf best wel schuldig.”

Vorig jaar zei je over de miserie van Bart Wellens : “Ik kan me heel goed in zijn situatie verplaatsen.”

“Je hebt goede en slechte jaren, en een slecht jaar wordt meestal nóg slechter. Je begint slecht, en je wil je herpakken. Je gaat meer trainen, want je hebt een schuldgevoel. Iedereen geeft je advies, je loopt een batterij dokters en kinesisten af, je doet van alles anders dan normaal en over het algemeen komt het erop neer dat je te weinig rust. Uiteindelijk heb je zo weinig zelfvertrouwen dat je niet meer naar je eigen lichaam luistert. Daar komt nog een hoop stress bij en dat is nooit goed om te presteren.”

Wellens heeft dus volgens jou vorig jaar wel degelijk geprobeerd om de zaken recht te trekken ?

“Ja, maar te hard geprobeerd. Hij stond onder enorme druk. Na die drie weken rust in het begin heeft hij zich herpakt, fysiek, maar vooral mentaal. Daarna zakte het weer weg, maar ik denk dat hij fysiek toch echt wel iets mankeerde.”

De analyse van Paul Ponnet, die zegt dat Wellens niet geleefd heeft als een sportman, klopt dus niet ?

“Ik denk niet dat Bart iets te verwijten valt. Volgens mij is het in het begin van het jaar fout gelopen met die ontsteking aan zijn been. Hij heeft veertien dagen niet getraind toen, daarna is hij er heel hevig ingevlogen om te compenseren. Van daaruit is het fout beginnen lopen.”

Kan hij opnieuw zo dominant worden als twee jaar geleden ?

“In het begin van het seizoen was hij heel sterk, misschien wel even sterk als in 2003, maar Bart stuit nu op een extreem sterke Nys. Ik blijf er echter van overtuigd dat Bart op de kampioenschappen een topfavoriet zal zijn. Zéker dit jaar. Omdat Wellens iemand is die goed kan pieken naar eendagskoersen. Hij kan extreem fanatieke periodes doormaken, maar af en toe moet hij zich eens kunnen laten gaan. Niet overdreven, gewoon even de riem eraf. Nys is daar veel strikter in. Je ziet hem bijvoorbeeld echt zijn eten kíézen. Als Bart op maandag ergens moet zijn en er ligt friet op zijn bord, dan eet hij dat. Ik doe dat trouwens ook. Want fysiek maakt dat het verschil niet. Nys heeft dat gewoon nodig voor zijn hoofd.”

Hoe fanatiek ben jij met je sport bezig ?

“Zeker niet extreem, ook niet qua training. Nys heeft iemand nodig die hem een schema geeft dat hij perfect kan volgen, en dan voelt hij zich goed. Ik heb dat niet, ik zou niet kunnen leven met een trainer. Op een goede dag train ik wat harder, maar als ik een uur met dikke benen in de regen aan het rijden ben, pas ik mijn schema aan. Als je twaalf jaar prof bent, moet je zoiets kunnen.”

Je volgt al jaren allerlei cursussen in avondschool. Heb je dat nodig om iets buiten het crosswereldje te doen ?

“Toch wel. Als je vijftien jaar prof bent, heb je weinig sociaal leven buiten de koers. Ik ben zelf lang naar school geweest, maar als je tien of vijftien jaar helemaal niets doet, ben je niet meer mee. Je hebt die geheugentraining nodig. Sinds ik in 1995 prof werd, heb ik altijd avondschool gevolgd : eerst Italiaans, daarna ook webdesign. Ik ben heel leergierig en voelde me ook altijd heel voldaan als ik op zo’n cursus buitenkwam. Ik heb een heel vrij leven, ik beslis perfect alleen wanneer en hoe ik train. Die avondschool is daarentegen een verplichting. Soms steekt het wel tegen, omdat je je toch een beetje laat ‘opsluiten’. Maar voor mij is het een manier om te blijven beseffen wat voor een luxejob je eigenlijk hebt.”

Je hebt de cross ook een jaar gecombineerde met een fulltime job als accountant. Daar ben je nog steeds heel blij om, zeg je.

“Destijds waren er vijf profs in België en ik was nummer vier, vijf. Wist ik veel of ik zou doorbreken. Ik voelde ook wel wat druk om te presteren, was ergens bang dat het niet zou lukken. Daarom wilde ik een jaar gaan werken, zodat ik ten minste wat ervaring opdeed en ik er eventueel makkelijker weer in zou kunnen stappen. Misschien té beredeneerd, ja. Ik ben dan ook boekhouder (lacht). Toen ik een maand werkte, won ik in Koksijde en kreeg ik een profaanbieding. Die heb ik geweigerd : ik was net 21 en ging ervan uit dat ik die kans het jaar nadien ook wel zou krijgen. Fietsen was voor mij een hobby. Pas een paar maanden voor ik effectief prof werd, dacht ik : ‘Hei, we zullen eens proberen.’ Dat getuigt misschien niet van grote ambitie (lacht).”

Wanneer had je dan voor het eerst het gevoel dat er meer in zat dan een pure hobby ?

“Vanaf het seizoen 93-94. Ik won een paar B-crossen, en mijn eerste grote overwinning was in Koksijde, eind november 1993. Daar versloeg ik Paul Herijgers, die twee maanden later op hetzelfde parcours wereldkampioen werd, Adri van der Poel en Danny De Bie. Ik heb hen er in de laatste ronde afgereden. Maar ik was toen nog heel wisselvallig. Ik kon op die leeftijd ’s zaterdags helemaal verloren gereden worden en ’s zondags winnen. Ook mentaal ging ik daar toen anders mee om. Als je in een koers eens een iets betere dag had, dan dacht je : ‘Wauw, wat overkomt mij hier ? Een koers live op tv en ik rij mee voor het podium !’ Dan presteer je puur op adrenaline. Een week later ben je iets minder en laat je je hoofd weer wat hangen. Met het ouder worden ervaar ik het omgekeerde. Er zijn geen piekmomenten meer waarop ik denk : amai, wat had ík vandaag ?, maar echt diepe dalen maak je ook niet meer mee. Hoe dikwijls zie je mij in een cross geen vijf of tien meter lossen ? Toch kom ik er telkens weer bij. Ik plooi dikwijls, maar ik breek nooit. Of toch heel, heel weinig. Buiten pech heb ik dit jaar nog maar een paar keer uit de topvijf gereden. Maar ik heb ook nog maar drie keer op het podium gestaan (lacht).”

Plooien, maar niet breken : is dat niet vooral een mentale kwestie ?

“Neen, bij mij is dat echt fysiek. Die jonge mannen rijden met een turbo, een hele rappe, hevige motor. Ik beschik over een diesel : zodra het ietske te snel gaat, moet ik meters laten. Vaak ook na de bochten. Nys, Wellens en Vanthourenhout doen zoiets puur op techniek. Van de topcrossers ben ik technisch de minste, mede door mijn lengte. Ik moet telkens een paar meter toegeven, maar die mannen vallen nadien weer een beetje stil en dan kan ik terugkomen. Ik wéét ook van mezelf dat ik dat kan. In die zin is het wel een mentale kwestie. En voor de duidelijkheid : ik zie nog steeds extreem af in koersen. Het is niet dat ik er niet meer voor ga, maar ik panikeer niet. Dezelfde instelling zie ik de voorbije twee jaar bij Nys. Als die eens slecht start, schuift hij op zijn gemak op. Hij blaast zich nooit meer op, zoals vijf, zes jaar geleden. Wellens heeft dat soms nog : erin vliegen, het in één keer willen rechtzetten.”

Sven Nys zegt dat hij twee jaar geleden in Pijnacker de knop heeft omgedraaid, toen hij door toedoen van zijn eigen Belgische ploegmaats pas zevende werd en daardoor de wereldbeker verloor.

“Hij vond dat het aan de rest van de Belgen lag, wat ik op dat moment helemaal niet kon begrijpen. Er waren nog vier renners die de wereldbeker konden winnen : Nys, Wellens, Groenendaal en Berden. Het ging vooral om Wellens en Berden die hem nog konden bedreigen, Groenendaal moest al winnen en dan moest Nys buiten de eerste zes vallen. Hij laat dus zijn ploegmaat Groenendaal wegrijden, met het idee : dan zit ik op mijn gemak. Vervolgens stopt hij de koers af en op het einde zou hij dan willen dat wij, de Belgen die een hele wedstrijd lang achter Groenendaal hebben moeten rijden, hem laten voorgaan. Dat kan natuurlijk niet. Plus : Vanthourenhout, Vannoppen en ik stonden dicht bij elkaar in de wereldbeker, wij rijden ook voor onze plaats. Tussen de vijfde en de achtste plaats ligt voor ons een verschil van enkele duizenden euro’s.”

In welk opzicht is Nys mentaal het meest veranderd ?

“Hij komt veel meer voor zichzelf op. Het zal nooit expliciet gezegd worden, maar in de cross worden er af en toe gunsten verleend : als jij iets voor een renner doet, komt er vroeg of laat wel eens iets terug jouw kant op. Sven is daar redelijk hard in geworden. Er worden geen cadeaus meer uitgedeeld.”

Hoe is het om tegen iemand te rijden die zo sterk domineert ?

“Je ziet in de koers dat iedereen zich er al een beetje bij neergelegd heeft. Als Nys demarreert, probeer je wel effe om te volgen, maar je gaat al gauw op een tweede of derde plaats speculeren. In het begin van het jaar hébben we geprobeerd om hem te volgen, maar als je vaststelt dat je iedere keer je motor opblaast, hou je daar al snel mee op. Er is ook nog een leven na de overwinning (lacht).”

Is er een verschil tussen de wedstrijden waarin Wellens domineerde en die waarin Nys de plak zwaait ?

“Voor mij persoonlijk is het beste dat Nys goed is en Wellens minder. Pas op, ik heb liefst dat Wellens wint, hij is mijn ploegmaat. Maar de manier van koersen van Nys ligt me beter. Hij durft lang wachten en op het einde nog wegrijden. Wellens vliegt er graag van in het begin in en dat zijn mijn moeilijkste rondes. Meestal ben ik goed in de start en de eerste ronde, vandaar waarschijnlijk ook mijn derde plaats in de tijdrit in Niel. Dat heeft met explosiviteit te maken, het is een soort lange spurt. In de tweede en derde ronde moet mijn diesel als het ware loskomen, dat heb ik al van bij de jeugd. Daarom heb ik liever dat de koers zo lang mogelijk gesloten blijft.”

Wat is jouw grootste troef als crosser ?

“Dat ik een hele goeie laatste ronde kan rijden. Als ik goed ben, kan ik die volledig naar mijn hand zetten. En aan de streep ben ik natuurlijk snel. Vaak zit je daar met drie, vier samen en dan zie je vaak al het besef van die andere jongens : ‘Vervecken zit er nog bij, shit !’ (Lacht.) Ik weet dat ik snel ben en zij weten dat. Alleen al op het mentale vlak is dat een wereld van verschil.” l

LOES GEUENS

‘OP DE KAMPIOENSCHAPPEN IS BART WELLENS VOOR MIJ TOPFAVORIET.’

‘SVEN NYS IS HARDER DAN VROEGER. ER WORDEN GEEN CADEAUS MEER UITGEDEELD.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content