Jef Van Baelen
Jef Van Baelen Journalist voor Knack

Allan Peiper ging van hero to zero en terug. ‘Ik mag tevreden zijn dat ik hamburgerverkoper ben geweest, want ik zal nu nooit nog naast mijn schoenen lopen.’

Eigenlijk begint het pas wanneer een renner stopt met koersen. In Australië zeggen ze : and then the rooster comes home. Dan vallen de lofliederen die je zo gewend bent, weg en blijft alleen jij zelf over. Voor deze maatschappij ben je wat je doet. Een wielrenner, die duwt op pedalen, en hoe harder hij dat kan, hoe meer hij geslaagd is. Maar de dag dat je stopt, geldt dat allemaal niet meer. Je moet nieuwe doelen zoeken, eigenlijk van nul beginnen. Het moeilijkste is dan jezelf in de spiegel durven bekijken.”

Allan Peiper, de voormalige meesterknecht van Peter Post, zat na zijn profcarrière in de diepste dalen. Maar de Australiër vocht terug. Sinds vorige winter zit deze Australian battler weer in het wielerpeloton, als sportdirecteur bij Davitamon-Lotto. Wie met deze begeesterende man spreekt, kan alleen besluiten dat hij er thuishoort. “Na mijn actieve carrière probeerde ik in de wielrennerij te blijven, maar niemand wou me hebben. En ga er maar eens aanstaan als je op je 35e, zonder kwalificaties, jezelf moet waarmaken op de werkvloer. Het zwarte gat wenkte. Ik weet nog goed dat ik op een namiddag naar de koers zat te kijken, nog in pyjama. Plots begreep ik waarom mensen zich het leven ontnemen. Niet dat ik dicht bij een zelfmoordpoging zat, maar die gedachte kwam en ik ben ze nooit vergeten. Het heeft mijn leven veranderd.”

Peiper stortte zich vol overgave in de zaak van zijn vrouw, een hamburgerbarak die de kermissen afschuimde. Hij vond er niet het Doel dat hij zocht. “Nochtans was het onze redding, die hamburgerzaak, we verdienden er goed geld en financieel had ik geen alternatieven achter de hand. In die tijd was ik veel bezig met spiritualiteit : ik mediteerde voor dag en dauw, zat zelfs even in een ashram in India. Eigenlijk paste het verkopen van hamburgers binnen die spirituele zoektocht. Ik stond heel mijn carrière in de schijnwerpers, was alleen lof gewend. Dan word je een hamburgerverkoper-met-bekende-kop en komen de mensen je in je gezicht uitlachen. Zoiets raakt je in het diepste van je ziel. Op de kermis in Oudenaarde barstte de bom. Een Amerikaan met wie ik even babbelde, noemde me een nul. From hero to zero, zei hij. Het was de druppel. Ik trok naar Australië om me te herbronnen. Enkele maanden later belde Marc Sergeant me om te zeggen dat ik kon beginnen bij Davitamon-Lotto.”

Wat heb je nu geleerd uit die periode ?

McEwen, want die kerel verdient dat. Maar nadien heb ik in de douche wel tien minuten gehuild voor Cadel. Gelukkig kwam het nog goed voor die jongen.”

Je herkent veel van jezelf in Evans, zei je al.

“Ja. Hij is ook een eenzaat en een werker. Maar het is ook een fantastische vent, met een klein hartje hé.”

Evans krijgt wel eens het verwijt dat hij te weinig communiceert. Hij is nog te veel een loner, de mountainbiker die alleen wel zijn plan zal trekken.

“Dat klopt misschien wel ja. Zijn sociale vaardigheden kunnen beter, en een echte leider moet op dat vlak ook sterk staan. Cadel is nog geen kopman. Die moet durven zeggen ‘en nu doen we dít’, dan misschien falen en gewoon opnieuw zijn nek uitsteken. Het ultieme voorbeeld is Lance Armstrong. Een man met gebreken, maar wanneer hij wat zegt, dan spreekt daar zo’n finaliteit uit, zo’n daadkracht. Mij verbaast het niet dat zijn teammaats voor hem door een vuur gaan. Cadel neemt die verantwoordelijkheid te weinig op.”

Intrinsiek heet Evans een van de beste renners uit het peloton te zijn. Is hij goed genoeg om ooit een grote ronde te winnen ?

“Ik weet het niet goed. Voor zijn 28 jaar vind ik hem nog te weinig volwassen, hij heeft veel tijd verspeeld in het mountainbike. Hij stuurt ook niet goed genoeg en tactisch brengt hij soms ook te weinig. Hij laat zich gewoon te vaak verrassen, mist de goede ontsnapping.”

De sportdirecteur Allan Peiper staat anders ook niet bekend als het tactische genie, eerder als de man van de wetenschappelijke benadering.

“Dat is overdreven. Ik ben niet zo wetenschappelijk als een Bjarne Riis, die zijn renners constant medisch test. Zelf bekijk ik het zo : ik doe mijn job pas goed wanneer ik het uiterste uit mijn jongens haal. Beter zijn dan de rest is een voortdurende strijd, weet je. Ferdi Vandenhaute zei ooit : ‘Als je een half procent kan winnen met je voeding, een half met je voorbereiding, een half met je training en een half met je rust dan sta je twee procent voor op de rest.’ Ik noem dat het verschil tussen mee zijn en niet mee zijn. Tussen grote koersen winnen en het net niet halen. Ik push mijn renners naar hun limieten. En pas op, misschien is dat niet altijd de beste benadering.”

Waarom niet ? Het zijn toch goedbetaalde profs, van wie je toch mag verwachten dat ze tot het uiterste gaan ?

“Da’s waar, maar het zijn ook ménsen. En wat voor de een goed is, is helemaal verkeerd voor de ander. Ik sprak Wim De Vocht in de Ronde van Polen, toen hij net opgegeven had. Er kwamen een paar dingen naar boven. Wim was de avond ervoor uitgeweest met enkele collega’s. Ik zei hem : ‘Jongen, je hebt zoveel talent en je gooit ermee. Je kan een ster worden, enorm veel geld verdienen. Waarom doe je dit nu ?’ En ik vertelde wat ik er vroeger voor deed. Wims antwoord : ‘Ik kan zo niet leven.’ Wel, daar heb ik respect voor.”

Zijn de wielrenners van nu minder doorgedreven met hun vak bezig dan jouw generatie ?

“Zeker en vast. Na het eten in het hotel nog twee of drie biertjes in de bar drinken : vroeger bestond het echt niet, hoor. Een glaasje wijn aan tafel kon bij ons toen ook, maar niet zoals er nu soms gezopen wordt. Ik heb dit jaar renners gezien die ’s avonds vijf blikjes cola light meenamen naar hun kamer. Af en toe ééntje, dat zou ik niemand willen ontzeggen. Maar iedere avond vijf ? ! Het zijn verdorie profs !”

Is er wat dat betreft zoveel veranderd ? Jij komt toch ook uit de generatie Eddy Planckaert, waarschijnlijk de grootste speelvogel die het profpeloton ooit kende.

“Ja, maar nu noem je een grote uitzondering. Eddy Planckaert was een talent zonder weerga. Ik heb geweten dat die de ochtend voor een koers een kop koffie en een halve boterham binnenspeelde, zijn be- voorrading zelfs weigerde en toch nog een klassieker won. Als je zoiets kunt… Die gast moest drie keer wereldkampioen geworden zijn en heeft in mijn ogen heel zijn carrière vergooid. Ik zeg het hem iedere keer ik hem tegenkom. Bij ons dreigt Wim Van Huffel dezelfde weg op te gaan. Die kerel heeft geweldig veel talent, maar als hij het niet kan opbrengen om met een hartslagmeter te fietsen, speelt hij met zijn mogelijkheden natuurlijk.”

Begrijpelijk dat jij daar niet goed mee om kan. Zelf heb je in je jeugd niks cadeau gekregen.

“(Knikt en pauzeert even.) Ik groeide op met een alcoholistische vader. Thuis zag ik vooral veel geweld – mijn vader sloeg mijn moeder en zus wanneer hij wou. Mij heeft hij ook littekens gelaten. We verhuisden ook veel, ik veranderde wel vijftien keer van school. Zo ben je altijd the new kid in town. Iedereen kijkt naar je, je denkt zelfs dat iedereen je uitlacht. Je moet constant alles van nul opbouwen. Daar word je hard van natuurlijk.”

En je wordt vanzelf een individualist.

“Ja. Maar bekijk het niet alleen negatief. Je wordt ook flexibeler. Omgaan met veranderende omstandigheden is voor mij een tweede natuur. Maar op een dag werd het me thuis toch allemaal te veel. Mijn vader had mij hard geslagen toen hij nog eens erg veel gedronken had. Ik begon hem vanaf dat moment intens te haten. We vochten, en ik wou hem zelfs doden. Gelukkig is mijn moeder toen kunnen tussenkomen, of ik had het echt gedaan. Toen ik weer bij mijn zinnen was, zei ik tegen mezelf : dit beest mag nooit meer naar buiten, vanaf nu zoek je hier een andere oplossing voor. Ik durfde geen agressie meer te tonen, hoewel ik me inwendig voelde overkoken. In sport vond ik mijn uitlaatklep.”

En je trok op je zeventiende naar België, zonder een cent op zak.

“Na een hevige vechtpartij was ik met mijn moeder en zuster het huis uit gevlucht. Mijn moeder wou terug, maar ik weigerde. Onbewust wou ik haar dwingen om voor mij en mijn zus te kiezen, en niet langer voor hem. Maar ze ging toch terug. Ik kreeg driehonderd dollar om de wijde wereld in te trekken. Toen ik de kans kreeg om in België te gaan koersen, twijfelde ik dus geen moment. Vanaf toen hebben Belgen mij opgevangen. Ik woonde drie jaar bij de familie Planckaert. De Planckaerts hebben mij ontvangen als was ik een van hen – ik sliep in hetzelfde bed als Eddy. Bij hen leerde ik de echte wielerstiel : koersen kopen en verkopen, maar ook afzien op training. Zoals ik daar trainde, daar was iedere wedstrijd ontspanning tegen. Het zijn ook harde mensen, die Planckaerts. Complimenten moest je bij hen niet verwachten. Ik kwam eens thuis van het WK voor de junioren in Amerika. Eerst moest ik van het station in Gent naar Nevele fietsen, de sporttas op het stuur, want mij komen ophalen was natuurlijk overdreven luxe. Toen ik dan thuis was, vroegen ze : ‘En ? Hoe was het ginder ?’ Ik toonde mijn zilveren medaille. ‘Ha ja, goed jom’, luidde de enige reactie. En ze gingen verder met wat ze aan het doen waren.”

Je hebt duidelijk sterke verhalen genoeg voor je biografie, A Peiper’s Tale, die deze maand verschijnt bij uitgeverij Mousehold Press.

“Dat boek is altijd een jongensdroom geweest. Ik vind nu ook dat ik rijpheid heb om zoiets te schrijven. Ik heb het leven in al zijn facetten kunnen bekijken. Weet je wat mij interesseert ? Het waarom achter de sporter. Zelf ben ik een nijdig baasje geworden door mijn zware jeugd, maar dank ik er tegelijkertijd niet mijn carrière aan ? Ik stel vast dat Armstrong het ook niet makkelijk had toen hij jong was, dat Jan Ullrich uit een gebroken gezin komt. Er moet volgens mij steeds een psychologische reden zijn waarom een sporter zichzelf tot het uiterste drijft, en vaak is dat woede. Eddy Merckx begreep ik daarom lang niet. Die heeft naar het schijnt een heel normaal leven gehad. Wat dreef hem dan om de Kannibaal te worden ? Nu hoor ik van mensen die hem goed kennen dat Merckx absoluut niet zelfverzekerd is. Een logische verklaring : koersen winnen kan je ego opkrikken natuurlijk. McEwen is in feite ook zo, die heeft ook constant bevestiging nodig. Robbie gaat als het moet over lijken om te winnen. Daar gaat mijn boek dus over, maar ook over doping. Niet dat het een schandaalboek is ; ik wil de mensen het verhaal achter het dopinggebruik vertellen. En zo ook de betrapte renners een beetje verdedigen.”

Hoe bedoel je ?

“Kijk, ik koerste in de jaren tachtig, toen doping nog een lachertje was. Er werd wel gecontroleerd, maar om betrapt te worden moest er al wat gebeuren, hoor. In die tijd heb ik zelfs dingen gekocht, gewoon omdat ik dacht dat dat normaal was. Omdat ik dacht dat iedere renner dat deed en je er niet bij hoorde als je niet voortdurend op zoek was naar het beste spul. Pas op, ik heb nooit iets genomen, die producten stonden jarenlang onaangeroerd in mijn kast, maar vind je het niet kras dat ik jarenlang gedacht heb dat ik geen echte prof was als ik ze niet in huis had ? Wel, van die situatie komen we, en nu mag en kan opeens niets meer. De grijze zone tussen doping en verzorging bestaat blijkbaar niet meer. Weet je, alles wordt nu zo uitvergroot. Ik heb soms twijfels bij wat ik lees. Danilo Hondo is bijvoorbeeld gepakt voor een amfetamine die al tien jaar niet meer gebruikt wordt. En hij is daarop betrapt in de Ronde van Murcia, toch absoluut niet zijn hoofddoel voor het seizoen. Mag ik me daar vragen bij stellen ?

Is de hoofdzaak niet : een renner die naar doping grijpt, speelt uiteindelijk vals ? Hij bedriegt zijn concurrenten en zijn publiek.

“Zo denkt de pers, ja. Het publiek niet, dat komt ook massaal naar criteriums, al weet iedereen dat die doorgestoken kaart zijn. En een wielrenner redeneert zeker niet zo. Die is in de eerste plaats bezig met zijn carrière, en zijn resultaten. Het zit in een topsporter zelf om tot het uiterste te gaan, op alle vlak, en als je dan weet dat je concurrent net hetzelfde doet… Kijk, wie niet met gelijke wapens kan strijden, verliest. Dat is geen rechtvaardiging voor doping. Wel een andere visie op hoe de renner in elkaar zit en een verklaring waarom sommigen zich

JEF VAN BAELEN

‘Ik haatte mijn vader zo intens dat ik hem wou doden.’

‘je mag niet te hard lachen, maar ook niet te hard wenen.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content