Het zou de lijfspreuk van David Villa kunnen zijn. Met zijn vijf goals hielp el guaje Spanje aan de zo begeerde wereldtitel. Portret van een getalenteerd jongetje met gitzwart steenkoolhaar.

Met zijn vijf goals hielp el guaje Spanje aan de zo begeerde wereldtitel. Portret van een getalenteerd jongetje met gitzwart steenkoolhaar.

Op vijf kilometer van het centrum van Langreo, een stadje in het midden van Asturië, een van de groenste provincies in het dorre Spanje, ligt Tuilla, een gehucht waar nu nog amper 1500 mensen wonen. In de jaren tachtig, toen de naburige mijnen nog op volle toeren draaiden, telde Tuilla nog 6000 inwoners, het merendeel mijnwerkers.

Nu zijn de mijnen bijna helemaal stilgevallen in Tuilla, waar de straten geen naam hebben. Een keer per week komt de postbode langs. Hij heeft geen straatnamen nodig, want hij kent iedereen. Hij kent ook David Villa, de nu 28-jarige topspits die in dit mijnwerkersdorpje opgroeide en er nog graag toeft. “Hier voel ik mij thuis, hier ben ik echt gelukkig met mijn vrienden en mijn familie”, liet hij recent optekenen.

Zijn ouders wonen er nog steeds. Ze hebben – ondanks het succes van hun zoon – niets aan hun levensstijl veranderd. Dori, de moeder van David Villa, verhuisde eind jaren zeventig van Valladolid naar het driehonderd kilometer verder gelegen Tuilla omdat haar vader er kon gaan werken in de mijnen. Daar leerde ze Mel, een lokale mijnwerker, kennen. Het stel trouwde en in december 1981 werd de superspits in spe geboren. Mel had er zelf van ge-droomd om voetballer te worden – hij was aanvaller in een amateurploegje – maar door zijn uitputtende werk kon hij zich niet op het voetbal toeleggen zoals hij wilde. Zevenentwintig jaar lang daalde hij elke dag honderden meters af in de mijn om steenkool te houwen. “Het is nooit in me opgekomen om mijnwerker te worden”, zei David Villa twee jaar geleden in El País. Zijn vader voegde er onmiddellijk aan toe: “Toch heeft hij mijnwerkersbloed. Hij moet er íets van hebben. Iedereen in de familie – zijn grootvaders, zijn nonkels, ik – heeft in de mijn gewerkt.”

Een ding is zeker: de angst dat er iets met zijn vader zou gebeuren, heeft de jeugd van Villa beheerst. Mel, vorig jaar in het sportblad AS: “Ik heb twee mijnrampen overleefd. Een keer kwam er een hoop puin naar beneden, en de tweede keer – in 1989 was dat, David was toen acht jaar – brak er brand uit in de mijn waar ik werkte. Vier van mijn collega’s kwamen om, ik had geluk. David is toen heel bang geweest, het heeft hem getekend.”

Nu David Villa naam en faam gekregen heeft, komen ook de straffe verhalen naar boven. Bijvoorbeeld over zijn bijna geamputeerde rechterbeen, toen hij nog een ukkie was. Zelf zei hij daarover een paar weken geleden in een interview met El País: “Ik herinner het me niet, maar mijn vader zegt dat ik op vierjarige leeftijd mijn rechterbeen gebroken heb en dat ik tijdens de maanden dat ik in het gips zat, met links schoot. Ik weet niet of het me precisie gegeven heeft, maar kracht in mijn linkerbeen zeker wel.” Waarop de interviewer verwonderd vraagt: “Dus zelfs in het gips stopte je niet met voetballen?” Het antwoord luidt droogweg: “Neen.”

Wat er ook van zij, voetbal is altijd Villa’s lust en leven geweest. Getuige Faustina, een oud vrouwtje uit Tuilla dat vorig jaar in AS haar beklag deed: “Meer dan duizend keer heb ik hem onder zijn voeten gegeven omdat hij alweer aan het voetballen was. Hij was niet in staat tot iets anders. Hoeveel keer hij de bal niet tegen mijn opgehangen was heeft getrapt!” Villa moest het wel van het voetbal hebben, want een crack op school was hij al helemaal niet. Dat weet ook Amparo, zijn lerares lichamelijke opvoeding: “Hij had er moeite mee om stil te zitten in de klas. Veel liever liep hij te voetballen op de speelplaats.”

Als een kogel

Toen hij negen jaar was, begon de voetbalcarrière van Villa in Langreo, op de velden van Unión Deportiva. Bij de jeugd van Real Oviedo moesten ze hem niet hebben. Waarom, is tot op heden niet echt duidelijk. Sommigen zeggen dat Villa geweerd werd omdat hij te klein was. Anderen beweren dat Oviedo de bus die de jongetjes uit de buurt oppikte, niet langs Langreo wilde sturen, omdat het te ver om was. Het werd dus Langreo. Yulbri, de toenmalige jeugdcoördinator van de club, herinnert zich de jonge David Villa: “Hij was heel klein, maar heel snel en hij schoot even goed met beide voeten. Hij was topschutter in alle categorieën.” Cases, zijn trainer destijds, weet waarom Villa het uiteindelijk gemaakt heeft: “Een pluspunt voor hem was zijn vader, die altijd bij hem was en die het voetbal door en door kent. David werd bovendien in december geboren, daardoor speelde hij altijd met jongetjes die ouder waren dan hij. Hij weerde zich goed.” Dat hij altijd de jongste was, leverde hem de bijnaam el guaje – Asturiaans voor ‘het jongetje’ – op. Daarmee heeft hij in feite dezelfde bijnaam als Fernando Torres, zijn spitsbroeder bij Spanje, die el niño – Spaans voor ‘het jongetje’ – ge-noemd wordt.

Cases geeft het aan: de rol van vader Mel is niet te onderschatten. David Villa erkent dat zelf ook: “Als mijn vader er niet geweest was, zou ik al een paar keer de handdoek geworpen hebben. Hij heeft me erdoor getrokken in de slechte momenten. Want als je niet vecht, kom je er niet. Als voetbal alleen talent was, dan zouden veel spelers er geraken. Iedereen heeft wel een vriend, die vroeger de beste voetballer was, maar die het op een dag opgaf omdat hij er niet alles voor over had. En die vriend zal nu ongetwijfeld heel gelukkig zijn. Aan de andere kant zijn er minder getalenteerde voetballers die er toch geraken omdat ze er alles voor doen.”

Op een dag in 1999 – Villa was zeventien – zakten twee scouts van Sporting Gijón af naar Langreo. Yulbri: “Ze kwamen eigenlijk naar Andrés Guerra kijken, maar toen ze de kleine David zagen, wilden ze niemand anders meer. In die tijd hadden we een overeenkomst met Sporting Gijón, dat jaarlijks 15 miljoen pesetas ( 90.000 euro, nvdr) betaalde om spelers met ons uit te wisselen. Voor een uitzonderlijke voetballer als Villa hadden we eigenlijk een clausule in die overeenkomst moeten voorzien, maar we hebben hem dus ‘gratis’ laten vertrekken.”

Volgens vader Mel speelde David bij Sporting Gijón zijn beste wedstrijden. “In die tijd was hij als een kogel, niemand kon hem stoppen. Hij was een echte duivel. Nu is hij een beetje van zijn snelheid kwijt, maar is hij uiteraard een veel completere speler.” Als hij op het veld staat, is Villa maar met één ding bezig: scoren. Villa: “Ik geef toe dat het soms zelfs op het ziekelijke af is en dat ik er misschien niet zo obsessief mee bezig moet zijn. Maar ik ben gek op mijn beroep. Ik leef, denkend aan voetbal.”

Ook bij Adidas, de ontwerper van zijn voetbalschoenen, is er nagedacht. Villa’s schoenen zijn namelijk de lichtste op de markt. Volgens Adidas maakt het uitgespaarde gewicht in de schoen de speler sneller. Villa is het daar in El País gedeeltelijk mee eens: “Belangrijk voor doel is inderdaad de snelheid van uitvoering. Maar er zijn veel aspecten die je kunnen doen scoren. Het voornaamste bij een spits blijft toch: instinct.”

Op de hielen van zijn schoenen staat overigens de naam Zaida, het dochtertje dat hij samen met zijn vrouw en jeugdliefde Patricia heeft. Op de hiel van zijn linkerschoen prijkt overigens de vlag van Spanje, op die van zijn rechterschoen de vlag van het prinsdom Asturië. Want niet alleen Spanje, maar ook Asturië ligt hem na aan het hart. Zo zette hij zich in 2008 nog in voor een campagne ter erkenning van het Asturisch of bable als officiële taal van Asturië.

Officiële fanclub

Bij de nationale ploeg was het nummer zeven van David Villa vroeger eigendom van Raúl, monument en Spaans topschutter aller tijden met 44 doelpunten in 102 wedstrijden. Dat de Asturiër dat record gaat breken, is zeker: hij zit nu al aan 43 doelpunten in ‘amper’ 65 wedstrijden. Iedereen herinnert zich zijn vier goals op het Europees kampioenschap in 2008, waar hij door een blessure niet kon meedoen in de finale tegen Duitsland. Maar ook op het WK in 2006 scoorde Villa al drie keer. Twee doelpunten in de poulewedstrijd tegen Oekraïne (4-0) en het doelpunt van de eer in de met 1-3 verloren achtste finale tegen de latere finalist Frankrijk.

Laat het duidelijk zijn: David Villa is een fenomeen. Uniek in zijn soort. Al was het maar omdat hij in Spanje de enige voetballer is met een officiële fanclub. En waar zou die peña anders gelegen zijn dan in… Tuilla? AS ging vorig jaar op bezoek in de bar van Carly, de voorzitter van de fanclub. Het café is omgetoverd tot een waar heiligdom. Zijn shirts, zijn schoenen, zijn foto’s,… alles van Villa vind je er. Carly: “De fanclub is ingeschreven bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. We hebben een document opgesteld en David heeft dat persoonlijk ondertekend. Wij zijn geen supporters van een ploeg, alleen van hem.” Bij elk doelpunt dat Villa scoort, gooien de leden van de fanclub met een rotje waar van tevoren DV7 op geschreven wordt. En met de kerst maken ze er turrón DV7, een typisch nougatgebak. Carly: “Met likeur van 45 graden. Extra straf. Zoals de doelpunten van David.”

door steve van herpe

Een pluspunt voor Villa was zijn vader, die altijd bij hem was en die het voetbal door en door kent.

Jeugdtrainer

Cases

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content