Met zijn gekende flair interviewt Gille Van Binst voor dit blad geregeld een bekende figuur uit de Belgische voetbalwereld. Deze week: Paul Van Himst, de viervoudige Gouden Schoen van Anderlecht.

Sporting Anderlecht mag Lucien eeuwig dankbaar zijn! Ik hoor u al denken: wie in godsnaam is Lucien? Hij was de neef van Paul Van Himst. Hij speelde zelf voetbal, niet zo goed, maar in 1951 stelde hij een daad die onze voetbalgeschiedenis drastisch zou beïnvloeden. Hij nam zijn neef Paul mee naar Het Rad, een wijk in Anderlecht, waar de oefenterreinen lagen van paars-wit.

De jeugdverantwoordelijke daar was iemand wiens pad dat van Paul Van Himst nog dikwijls zou kruisen: Constant Vanden Stock! Toen hij de viervoudige Gouden schoen voor het eerst zag, sprak hij de gevleugelde woorden: “Ge zijt te dik!” En inderdaad, Paul was geen atletisch figuur maar een mollig mannetje, zo dik als hij groot was. Vanden Stock wilde hem eerst niet laten meetrainen, want hij had ondertussen nog een ander mankement ontdekt, Polleke was te klein! Maar daar was Lucien weer…

Lucien smeekte Vanden Stock om zijn neef een kans te geven. Waarschijnlijk om van het gezaag af te zijn, mocht Paul van mijnheer Constant mee het veld op. Hij moest indruk gemaakt hebben, want na de training zei Constant Vanden Stock onverwacht: “Ik ga u een paar schoenen geven.” Die waren veel te groot, maar dat was bijzaak. Paul was toen acht jaar, veel te jong om een aansluitingskaart te tekenen – dat kon pas op de leeftijd van tien – wat dan ook gebeurde. Waarschijnlijk zal de latere voorzitter van Anderlecht op dat moment niet beseft hebben dat hij de zaak van zijn leven had gedaan. In die periode was Jef Mermans de grote man bij RSCA. Die fakkel zou later overgenomen worden door Paul Van Himst.

Polle groeide op in Het Negenmanneke, een volkswijk in Zuun, deelgemeente van Sint-Pieters-Leeuw. Naar school ging hij in het Institut Saint-Nicolas, een kweekvijver van voetbaltalent. De betreurde Rik Coppens heeft er ook nog zijn broek versleten.

Ik ben er fier op nog enkele jaren met Polle te hebben mogen spelen. Nu was het al een tijdje geleden dat ik hem nog had ontmoet. Tijd dus om eens poolshoogte te nemen.

Je ging naar school in het Insitut Saint-Nicolas, ben je Rik Coppens daar nog tegengekomen?

Paul Van Himst: “Neen, Rik was al weg, maar zijn broer Staf was daar nog, die heb ik redelijk goed gekend. Hij had hetzelfde postuur als zijn broer. Op school werd er veel gevoetbald. Staf was technisch ook zeer begaafd.

“Ik heb schoolgelopen in het Frans. Mijn vader sprak alleen Vlaams en wilde daarom dat ik onze tweede taal wel kende. Dat was niet gemakkelijk in het begin, maar het heeft mij later wel geholpen. Ik moet eerlijk zijn: ik ging niet zo graag naar school, ik voetbalde liever. Toen ik begon in de eerste ploeg, speelden we altijd op zondagnamiddag. ‘Als je moe bent, moet je morgen niet naar school. Blijf maar rusten thuis’, zei mijn vader altijd. Hij moest dat natuurlijk geen twee keer zeggen. Ik ging nooit meer op maandag naar school. Maar er was een broeder die dat kotsbeu was. Hij verwittigde mij: ‘Als je nog één keer afwezig bent op maandag, dan moet je niet meer terugkomen!’ Ik ben het afgetrapt en ben nooit meer teruggegaan. De schoolplicht was in die tijd tot veertien jaar. Ik heb het uitgezongen tot mijn zestiende.

“Een maand heb ik thuisgezeten, daarna ben ik gaan werken in de zaak van onze voorzitter, Albert Roossens, die mazout en steenkool leverde. Ik moest klanten gaan bezoeken, drie à vier per dag. Ik mocht toen nog niet met de auto rijden, ik was te jong. Alles gebeurde met de tram en te voet. Jef Jurion werkte daar ook. Die had wel al een wagen, een witte Renault, met daarop in mauve letters zijn naam! (lacht) Mijn eerste wagen was een MG, Jan Mulder had dezelfde. Het enige verschil was: Jan had hem gekregen van Anderlecht, ik heb hem zelf mogen kopen…”

Stelde de jeugdopleiding in die periode al iets voor in Anderlecht?

“Ja, zeker! Iedereen moest beginnen trainen op Het Rad. Als je goed was, verhuisde je naar het Astridpark en maakte je deel uit van L’Ecole des Jeunes. Als je te lang op Het Rad bleef hangen, was dat geen goed teken voor je verdere carrière bij RSCA. De trainers van L’Ecole des Jeunes hadden allemaal in het eerste elftal van Anderlecht gespeeld, met uitzondering van Jef Van Ingelgem, die kwam van Daring. Van die man heb ik het meeste geleerd. Hij was een technisch genie! Hij kon alles voordoen.

“Ook qua scouting waren ze tien jaar vooruit op de andere ploegen. Ieder weekend werden de velden afgeschuimd op zoek naar jong talent – en met succes! Toen ik in het Astridpark arriveerde, liepen Georges Heylens, Jean Plaskie, Jean Cornelis en Jean Trappeniers daar ook al rond, allemaal jonge spelers weggeplukt bij kleinere ploegen uit de regio.”

Jij bent toch niet lang in L’Ecole gebleven?

“In 1959, het jaar dat ik zestien werd, begon ik het seizoen bij de provinciale junioren. Vijf matchen later speelde ik al bij de invallers en nog eens vijf matchen later debuteerde ik in het eerste elftal, uit tegen Beringen, 1-5. Bill Gormlie, de hoofdtrainer, was ontslagen na zeven verloren wedstrijden op rij. De puinhoop werd overgenomen door Noulle De Raeymaeker, mijn oude jeugdtrainer. Hij lanceerde mij in de eerste ploeg.”

Verdiende je toen al iets?

“Neen, dat mocht niet. Enfin, dat vertelde men mij op Anderlecht. Ik was zestien jaar, wist ik veel… Het eerste jaar heb ik zes maanden gespeeld. Op het einde van het seizoen kreeg ik 5000 frank (125 euro, nvdr) van secretaris Eugène Steppé. Hij deed heel geheimzinnig. Ik mocht tegen niemand vertellen dat ik geld had ontvangen, ik moest zeggen dat ik een kostuum had gekregen! Voetballers hadden toen nog geen statuut. Een deftig contract heb ik pas gekregen midden de jaren zestig. Het moet iets geweest van omgerekend 1000 euro per maand, plus premies. Die premies stelden niet veel voor. Eenmaal hebben we een reuzenpremie mogen ontvangen. Dat was toen we Real Madrid uitgeschakeld hadden in de Europabeker. Daar is het bestuur zeer gul geweest, want ze dachten dat we toch geen schijn van kans zouden maken tegen het grote Real!” (lacht)

Laurent Verbiest

De komst van Pierre Sinibaldi zorgde voor een stijlverandering.

“Hij kwam uit de school van Stade Reims, het tiktakvoetbal. Zijn stijl was gebaseerd op het spel van de Braziliaanse ploeg die wereldkampioen was geworden in 1958. We speelden op de helft van de tegenstrever, daarom gebruikten we de buitenspelval bijna in het midden van het veld. In België waren we oppermachtig, vijf keer kampioen na elkaar. Als we een doelpunt binnenkregen, maakten we er zelf wel twee, maar Europees is dat ons een paar keer zuur opgebroken. Daarenboven weigerde Pierre Sinibaldi zich aan te passen aan het spel van de tegenstrever, hij ging altijd uit van onze eigen sterkte, een beetje naïef. Ik herinner mij een uitwedstrijd tegen Liverpool, we hadden gans de match de bal, maar het was wel 3-0 voor de Engelsen!”

Jullie hadden in die periode toch een ploeg om de Europabeker der landskampioenen te winnen, met Raymond Goethals als trainer?

“Misschien. In elk geval waren we veel verder geraakt mochten we ook in poules hebben mogen spelen zoals nu in de Champions league. We zouden altijd bij de eerste twee geweest zijn, dat zeker.”

Was jij de patron van de ploeg?

“Neen, absoluut niet, dat was Jef Jurion. Hij had nog met Pierre Hanon in het eerste elftal gespeeld, samen met Jef Mermans. Als speler was hij technisch zeer sterk, hij had een goede conditie, las het spel goed en was een geboren leider. Je kon maar beter doen wat hij je opdroeg, want anders kon je loopbaan zeer snel gedaan zijn bij Anderlecht! Kwatongen beweren dat Jef het vertikte je aan te spelen als hij vermoedde dat je meer verdiende dan hijzelf. Hij schrok er niet voor terug om de richtlijnen van Sinibaldi te negeren en ze aan te passen op het veld als de ploeg niet goed draaide. Dat leidde soms tot grote ruzies met de Corsicaan.

“Ik had geluk, ik viel in zijn smaak. Toen ik nog geen wagen had, kwam hij mij altijd thuis ophalen voor de matchen en de trainingen. Van Sinibaldi kreeg ik een vrije rol, ik hoefde niet achter mijn mannetje aan te lopen. Natuurlijk moesten de middenvelders achter mij veel lopen om dat te compenseren. Daar kon Jef weleens over zagen. Ik zei dan: ‘Ik scoor veel en jij loopt veel, dat is toch dik in orde?’ Daar heb ik waarschijnlijk met vuur gespeeld…”

En dan had je nog het magische duo uit het verre Oostende!

Laurent Verbiest en Wilfried Puis! Wilfried was zo een beetje de knecht van Laurent. Ze kwamen dikwijls met de trein naar de trainingen en arriveerden in de Midi. Wilfried liep dan op kop, sleurend met twee voetbalzakken, daarachter Laurent, met zijn handen in zijn zakken.

“Verbiest was een beetje een showman. Hij kon bijvoorbeeld een bal twintig meter hoog trappen om hem daarna op te vangen in zijn nek, dat was zijn specialiteit. Toen we met de familie op vakantie waren in Spanje, wilde hij op een markt dat kunstje ook eens tonen, niet met een bal maar met een meloen! Dat experiment is jammerlijk mislukt. De meloen is op zijn hoofd uiteengespat.

“In 1966 is hij door een auto-ongeval om het leven gekomen in Oostende. We hadden ’s middags nog samen getraind. De volgende dag ben ik met Jef Jurion het lijk gaan groeten. Er was niets aan zijn gezicht te zien, het leek wel of hij sliep. We hebben daar een fantastische voetballer verloren. Je kon hem vergelijken met Vincent Kompany. Vincent is meer kracht, Laurent was meer souplesse.

“Wilfried Puis was een heel ander type, die zei niet veel. Het kan raar overkomen, maar ik had weinig contact met hem, ondanks het feit dat ik een pak doelpunten heb gescoord op zijn voorzetten. Hij had een fantastische linkspoot en was zeer snel. Hij legde de ballen waar je ze wilde hebben. We noemden hem Chang, hij had van die spleetogen die je aan een Chinees deden denken. Jean Plaskie zei altijd dat Puis verwekt was door de baas van een Chinees restaurant… Spijtig genoeg heeft Chang ons ook al verlaten. Hij had longkanker. Op het laatst was hij zo afgetakeld dat hij geen bezoek meer wilde ontvangen.”

Kessler en Braems

George Kessler is gevallen. Niet direct je beste vriend…

“Ik heb in heel mijn carrière maar met één trainer problemen gehad en dat was met George Kessler. Hij wilde me dingen laten doen die ik nog nooit gedaan had, dingen die ik ook niet kon. Ik moest vanaf nu ook achter mijn mannetje aanhollen. Opeens moest ik niet alleen zelf diep gaan, maar ook terugplooien als mijn tegenstrever in de aanval ging. Lang hield je dat niet vol. Het motto van Kessler was: moderne voetballers moeten meeverdedigen. Daar zat waarheid in, maar je kunt een speler niet in twee maanden tijd omvormen. Natuurlijk speel je dan slecht!

“Na mijn eerste ontmoeting met de Duitser moest ik toch wel even slikken. Hij zei: ‘Jij denkt dat je altijd gaat spelen, maar je zult je eerst moeten bewijzen.’ Zo’n werkwijze was ik niet gewend.

“In het begin ging het slecht met de ploeg. Na een 3-0-nederlaag op Standard deed ik mijn beklag over de gekozen tactiek aan ieder die het wilde horen. De volgende match tegen Union kreeg ik plots mijn vertrouwde plaats achter de spitsen terug, daar zat waarschijnlijk de voorzitter, Constant Vanden Stock, voor iets tussen. We wonnen met 5-1, ik scoorde vier keer. Kessler zat in een hoekje van de kleedkamer toen ik binnenkwam, hij verroerde geen vin. Hij besefte dat hij nog niet van Paul Van Himst af was, zoals hij waarschijnlijk had gehoopt. Hij wou werken met jonge spelers die naar zijn pijpen dansten. Na dat voorval en vele kleine brandjes werd de Duitser soepeler. We schakelden over van een 4-4-2 naar een 4-3-3, een systeem waarin Robbie Rensenbrink zich in zijn sas voelde. In 1972 werden we kampioen en wonnen de beker van België. Toch zal Kessler nooit mijn beste vriend worden.”

Met de opvolger van Kessler, Urbain Braems, kwam je beter overeen.

“Behalve die ene keer in Zwitserland. We moesten voor de Europabeker naar FC Zürich. De thuiswedstrijd hadden we met 3-2 gewonnen. In de daaropvolgende competitiematch tegen FC Diest kreeg ik een trap tegen het hoofd en moest ik met een hersenschudding het veld verlaten. Ik had een hele week niet kunnen trainen, maar ik kon spelen. In de bus die ons van het vliegveld naar het hotel bracht, hoorde ik toevallig wat er aan het broeden was. Ik zat een rij achter Urbain Braems en Constant Vanden Stock en hoorde die twee konkelfoezen. Vanden Stock fluisterde: ‘Als hij niet op die plaats wil spelen, dan speelt hij maar niet!’ Ik was benieuwd wat ze mij gingen vertellen. Een dag later kwam de tactische bespreking. Zoals ik had gevreesd, zag ik mezelf op een ongewone plaats op het bord, als rechtsbuiten. Na de bespreking sprak ik Braems aan. ‘Trainer, ik speel geen rechtsbuiten. We hebben twee bankzitters, André De Nul en Inge Ejderstedt, die op die positie veel beter uit de voeten kunnen dan ik. Zet een van hen maar op mijn plaats.’ ‘Ik ben het niet’, stamelde Braems. ‘De president…’ ‘Wel, dan wil ik de president zien’, antwoordde ik. Razend stapte ik naar de kamer van Constant Vanden Stock en klopte hard op de deur. Ik draaide niet rond de pot: ‘Braems heeft mij rechtsbuiten gezet. Daar speel ik niet!’ ‘Ja maar, Paul, dat gaat toch niet, de trainer beslist. Wat wil je dat ik daaraan doe?’, repliceerde hij. Mijn besluit stond vast, ik speelde niet. We verloren de wedstrijd met 1-0 en waren uitgeschakeld. Ik kreeg een boete van 100.000 frank (2475 euro, nvdr) en mocht de volgende match gewoon weer spelen. Die boete heb ik nooit moeten betalen. Ik was daar in fout, ik had mij moeten schikken naar de plannen van de trainer. Maar ja…”

Mister Michel

Hans Croon heb jij niet meer meegemaakt als trainer?

“Neen, Mijn laatste wedstrijd voor Anderlecht speelde ik in 1975, de finale van de beker van België tegen Antwerp. We wonnen met 1-0, een mooi afscheid.

Hans Croon moest Anderlecht vernieuwen. In dat nieuwe Anderlecht was schijnbaar geen plaats meer voor Paul Van Himst. Niemand heeft het mij ooit persoonlijk gezegd, maar ik voelde het, men was mij liever kwijt dan rijk. Ik had nog een contract van één jaar, maar ze hadden Arie Haan gekocht, hij moest mijn opvolger worden. Ik kon op zoek naar een nieuwe werkgever. Dat was moeilijker dan ik dacht. Ik had gesprekken met Standard, Lierse en Charleroi, maar er kwam niets concreets uit de bus. Ik heb dan een mooie deal gesloten met Anderlecht: ik heb mijzelf vrijgekocht voor 3 miljoen Belgische frank (74.370 euro, nvdr). Zo kon ik doen en laten wat ik wilde.”

En dan is Michel Verschueren, toen manager van RWDM, op de proppen gekomen.

“Ja, Michel Verschueren was geïnteresseerd. Hij heeft mij kunnen overhalen om naar Molenbeek te komen. Mocht ik kunnen herbeginnen, ik zou het niet meer doen, daar heb ik mijzelf in de miserie gebracht. Men verwachtte veel van mij, ondanks het feit dat ik juist was geopereerd aan mijn knie.

Johan Boskamp, de grote man bij RWDM, was niet erg enthousiast over mijn komst en dat liet hij blijken in de kranten. Toen ik hem voor het eerst tegenkwam in de kleedkamer, vroeg hij mij wat ik daar feitelijk kwam doen. Ik had het niet gemakkelijk met Johan, maar later is dat bijgelegd en zijn we goede vrienden geworden.

“En dan was er nog dat geval met die doping. Ik was zogezegd positief. Die dopingcontrole was zo slecht georganiseerd dat ik gemakkelijk iemand anders in mijn plaats had kunnen laten plassen. Er waren geen controleurs te zien. Ik zweer op het hoofd van mijn kinderen dat ik niets had gepakt. Dat bleek later ook. Maar ik had wel de eerste pagina van alle kranten gehaald, een moeilijke periode in mijn leven.”

Zondebok

Nog een moeilijke periode was het WK’70 in Mexico.

“De voorbereiding was al slecht. Ze hadden het moeten doen zoals Raymond Goethals het had voorgesteld: tien dagen hoogtestage in Font-Romeu, dan terugkomen naar België, een paar dagen met de familie doorbrengen en dan vertrekken naar Mexico. In Bogotá een paar matchen spelen op grote hoogte en voor de rest rustig trainen. Maar de dokter ging daarmee niet akkoord. Die wilde drie weken voor de eerste wedstrijd ter plaatse zijn. De eerste week mochten we zelfs niet trainen, we moesten ons eerst aanpassen aan de hoogte. Je mocht niet zonnen en nog erger: je mocht niet in het zwembad. Wat je wel mocht, was Monopoly spelen… Raoul Lambert trok zich van het verbod op zonnebaden geen bal aan. Ik had hem nog nooit zo bruingebrand gezien.

“We verveelden ons te pletter. Na een tijdje werd er door sommigen ook duchtig op stap gegaan. Vrij regelmatig hoorde ik ze om drie, vier uur ’s nachts met veel lawaai binnenkomen. Toen we in Mexico-Stad de openingswedstrijd Mexico-Rusland wilden gaan bekijken, kon de bus niet vertrekken, Léon Jeck en Pierre Carteus ontbraken op het appel. Na een tijdje kwamen ze toch opdagen, men kon duidelijk zien dat ze gedronken hadden en waarschijnlijk niet geslapen. Maar Goethals deed of zijn neus bloedde, anders had hij een aantal spelers naar huis moeten sturen.

“We hadden een zware groep: Rusland, El Salvador en het organiserend land Mexico, wat klote was, want het thuisland werd altijd bevoordeeld. Dat zou blijken in onze laatste match. We verloren met 1-0 van Mexico, na een onterecht toegekende strafschop.

“We debuteerden tegen El Salvador. Ik moet eerlijk zijn, ik speelde geen al te beste wedstrijd en miste een paar kansen. Maar we wonnen met 3-0, dus geen vuiltje aan de lucht? Geloof het maar niet, ik kreeg de hele pers over mij heen! Ik was de zondebok. Tegen Rusland speelde ik een goede match, maar dat telde niet: de 4-1-nederlaag was mijn schuld. De enige die mij verdedigde was Roger Petit van Standard. Goethals heeft mij nooit in bescherming genomen, dat verweet ik hem.

“Bij onze terugkeer in Zaventem werden we opgewacht door een hoop supporters van Club Brugge. Ik was weer de kop-van-jut. Ik zou Raoul Lambert gesaboteerd hebben, belachelijk! Het WK in Mexico wilde ik zo vlug mogelijk vergeten.”

DOOR GILLE VAN BINST – FOTO’S BELGAIMAGE / CHRISTOPHE KETELS

“Mijn eerste wagen was een MG, zoals Jan Mulder. Maar Jan had hem gekregen van Anderlecht, ik heb hem zelf mogen kopen…”

“Toen ik Boskamp voor het eerst tegenkwam in de kleedkamer, vroeg hij mij wat ik daar kwam doen.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content