De blessure van rechtsback Hans Cornelis loodste Dimitri Daeseleire tijdelijk in de basiself van RC Genk. Pas achttien en een pink groot, maar een vinnig bijtertje.

Hij is een van de jongens die na trainingen het materiaal van het veld moeten zeulen. Het lot van een jonkie. Dimitri Daeseleire lacht flauwtjes. “Ach, dat is allemaal niks als je respect van die mannen in de plaats krijgt.”

Het is wel aanpassen voor de jongen uit Ranst, want bij de nationale min-19-jarigen is hij de kapitein van het team, al van bij de min-15-jarigen. Maar eigenlijk ervaarde hij al in 2006, toen hij Lierse ruilde voor Genk, dat de koning van het ene team maar een potentieel prinsje is in het andere.

Voorbeeldweg volgen

Trainer Ronny Van Geneugden sloeg jou bij de start van het seizoen over, zette middenvelder Balasz Tóth op de plaats van Cornelis. Als jij trainer was geweest, had je jezelf dan opgesteld voor de openingsmatch?

Dimitri Daeseleire: “Ik denk het niet. Ik was net terug van de nationale ploeg en toonde me op training door vermoeidheid een paar keer niet in vorm. Een jonge gast voor de leeuwen gooien als hij zich maar 80 procent voelt, is gevaarlijk. De keuze van de trainer was niet verkeerd. Zijn uitleg luidde ook dat Germinal Beerschot met Daniel Cruz en Khalilou Fadiga eerder centrale mensen gebruikte, wat Tóth de kans bood om ook eens naar het midden door te schuiven.

“Tegen Bergen ( waar Tóth de week nadien weer mocht aantreden als rechtsback, nvdr), dat wel met echte flankspelers voetbalt, was het positioneel misschien wat moeilijker voor iemand die niet gewoon is op die plek te staan. De volgende match kreeg ik dan mijn kans.”

Waarom kwam je twee jaar geleden naar Genk?

“Hier kon ik bijleren. Ik zag een match van de beloften; tiktakvoetbal. Ze moesten niet winnen, als er maar goed spel werd gebracht.

“Al tijdens het eerste gesprek werd benadrukt dat de klemtoon hier op het voetballende ligt, terwijl ik bij Lierse gewend was om de lange bal te hanteren. We hadden daar een grote, zwarte spits die er elke week vijf binnenstampte. We wonnen altijd,maar … Ik hoorde de bal gewoon te controleren en over de rest te gooien, dan had ik zogezegd een goede match gespeeld. Als je hier hetzelfde deed, moest je bij wijze van spreken je volgende vijf ballen mooi in de voet spelen of je vloog van het veld.

“Ook zag ik hoe een aantal jongens van hier bij de nationale ploeg technisch hun streng trokken; Faris Haroun, Steven Defour … Die twee hadden ook in het gastgezin gezeten waar we bij de kennismaking een kijkje gingen nemen. Dan denk je: ‘Er ligt een voorbeeldweg.’ Dat miste ik bij Lierse een beetje.

“Ik was hier aanvankelijk maar een middenmootspelertje. Duels won ik, maar bij inspeelpasses waren de anderen zuiverder. Daar trainden we dan vaak op.”

Groeien en springen

Je stroomde snel door naar de A-kern. Moet je nu – figuurlijk – op de toppen van je tenen lopen om mee te kunnen, bijvoorbeeld in zo’n topper als die tegen Club?

“Veel hangt af van je eerste tien minuten. Vallen die tegen, dan moet je inderdaad mogelijk het onderste uit de kan halen. Ik won direct een kopduel tegen Wesley Sonck. Dat gaf vertrouwen. Dan groei je in die match en kun je iets extra.

“Ik hoor nog altijd een beetje meer te doen dan de rest. Maar ik moet me niet elke dag kapot trainen.”

Je bent wel een bijtertje.

“Dat zeggen ze toch.

“Eigenlijk speel ik liefst tegen mannen van 1,90 m. Dat ligt me beter dan een kleine, technische tegenspeler. Bij zo’n lange wapper de bal vinnig afpakken, er dan snel vanonder muizen en hem gefrustreerd achterlaten, zálig.

“Maar als de tegenpartij met lange ballen werkt, is het lastiger natuurlijk. Zo’n vent heeft 20 cm voorsprong bij het koppen.”

Hoe zit het met jouw kopkracht?

“Die valt mee voor mijn lengte. In mijn eerste match, vorig seizoen tegen Dender, won ik een duel tegen Sebastien Dufoor ( 1,87 m, nvdr). Een foto daarvan vergrootte ik uit ( lacht).”

Hoe erg speelt je dat parten, dat je maar 1,69 m bent?

“Bij een frêle voetballertje dat wat kleiner is, wordt gesproken over zijn lengte. Maar als je het van duelkracht en tackles moet hebben, praat niemand daar nog over.”

‘Pas op voor Ronny’

Je duelkracht bracht je mee uit Lier. Daar moest je het louter hebben van de fysieke strijd.

“De hele ploeg eigenlijk.

“Zo werd het uiteindelijk voor mij wel een mooie mix; het mentaliteitsspel pikte ik daar op, de afwerking hier. Bij Genk geven ze de beloften iets speciaals mee. Van Geneugden ( tot vorig seizoen beloftetrainer, nvdr) weet heel goed hoe hij moet omgaan met jongeren.

“Ik herinner me hoe iedereen mij in het begin waarschuwde: ‘Pas op voor Ronny.’ Toen hij verscheen zag ik hoe alleman plots supergeconcentreerd begon te werken. Hij heeft een bepaalde uitstraling, dat geeft een stimulans om je te bewijzen.

“Uiteindelijk blijkt hij een heel menselijke trainer. Hij praat met jou als een vriend. En via kleine opmerkingen maakt hij duidelijk wat hij wil. Als je naar de goal trapt en wegschuift, reageert hij: ‘Niet beginnen te ijsschaatsen.’ Hij zegt veel, maar langs een andere weg.”

Hij viel dus beter mee dan verwacht.

“Ja, raar. De jonge gasten met wie ik in het gastgezin zit, waarschuw ik nu ook: ‘Geen witte schoenen, geen broeken met scheu-ren …’ Er kwam onlangs een toffe jongen bij, maar hij had een oorbelletje. Ik: ‘Let op als je naar de club gaat, want Ronny trékt het eruit.’ Het zat rap in zijn broek.

“Ook als er destijds een tester kwam die witte schoenen droeg, fluisterde iedereen direct: ‘Pas toch op.’ Zo’n gast was al direct van zijn melk. Ronny zei dan gewoon tegen hem: ‘Pak de volgende keer zwarte mee, geen probleem.’

“Iedereen creëert eigenlijk mee die sfeer, dat is ook een beetje de bedoeling.” S

door kristof de ryck

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content