Hij laat hem al een aantal jaren links liggen, maar in het verleden stond hij zijn renners tijdens ‘een stuk of tien’ Tours bij. Quick-Stepdokter Yvan Van Mol over magerzucht, zonneslagen en, noblesse oblige, dat ene onderwerp.

Eigenlijk heeft hij helemaal geen goesting in een interview, zegt dokter Yvan Van Mol wanneer we hem bellen. Geen goesting om nog eens neergesabeld te worden zoals na de open brief van 14 maart jongstleden. Onder de titel ‘Hematocriet of hypocriet’ hekelden Yvan Van Mol, Jean-Marie Dedecker, Wilfried Meert en andere bekenden uit de sportwereld de manier waarop de dopingproblematiek wordt aangepakt. De heksenjacht van gerecht en media moest stoppen, de omerta doorbroken, de lijst bijgesteld, de straffen milder. In de week die volgde, werden de briefschrijvers ei zo na collectief gelyncht.

Van Mol toeft al bijna een kwarteeuw in het profpeloton. Hij begon zijn carrière in 1981 bij Splendor en werkte voor Del Tongo en ADR, waar hij in 1989 Greg Lemond bijstond toen die de Tour won. In 1992 trok Yvan Van Mol naar GB-MG, waar hij voor het eerst samenwerkte met Patrick Lefevere en Dirk Nachtergaele. Dertien jaar en vier ploegen later blijven de drie elkaar trouw, in goede en in kwade dagen. Dit zijn bitterzoete tijden. Uiteraard is er Tom Boonen, die de successen met bijna vanzelfsprekend gemak aan elkaar blijft rijgen. Maar er was ook de zaak Vandenbroucke, de zaak Museeuw, de open brief en een goeie maand geleden de zaak Lotz. Dokter Van Mol is alweer een aantal illusies armer. “Vroeger wás je iemand als ploegarts”, zal hij bij het afscheid zeggen. “Als je nu ergens binnenkomt, word je meteen scheef bekeken : de dopingdokter.”

Van een ploegarts zou een mens verwachten dat hij zich voornamelijk met het lijf en leden van een renner bezig houdt. Dat hij de heler is van pijntjes en kwaaltjes die het rennerslichaam teisteren en gezonde brokken graniet aflevert, waarin iedere vezel klaar is voor de strijd. Toch wil Van Mol eerst iets kwijt over het hoofd van de hedendaagse coureur. Daar is het namelijk niet al te best mee gesteld.

Yvan Van Mol : “Het wordt meer en meer duidelijk dat het verschil in de kwaliteit tussen renners voor een groot deel tussen zijn oren zit. Hoe sterk is hij mentaal ? Welke druk kan hij aan ? Hoe is de perceptie van zichzelf ? In hoeverre kan hij zijn doelstellingen bereiken ? Hoe reageert hij op externe druk ? Niet alleen in de topsport, maar ook in de maatschappij wordt dat almaar belangrijker om te kunnen functioneren.

“Daar komt bij dat de psychische belastbaarheid van de huidige generatie renners vermindert omdat de bescherming van thuis uit veel groter is dan vijftien, twintig jaar geleden. Renners kwamen voornamelijk uit de lagere sociale klassen, waarbij het ‘vechten’ in alle betekenissen van het woord al meer in het milieu zat. Bovendien was het wielrennen een manier om uit je sociale klasse te geraken. Vandaag komen de meeste renners gewoon uit de middenklasse, uit een beschermd gezin. De eisen die nu gesteld worden aan die gasten van 24, 25 jaar zijn vaak te hoog voor de psychische belasting die ze aankunnen.”

Ze kraken sneller onder druk.

“Ze kraken veel sneller, ja. Ik zie opvallend veel zware psychische problemen, zelfs anorexia. Tien jaar geleden zag ik dat niet – het is me alleszins nooit opgevallen. Nu kom ik het geregeld tegen, soms zelfs bij verschillende renners uit één ploeg. Ook binnen mijn eigen ploeg ben ik er al mee geconfronteerd. Anorexia maakt deel uit van een groter psychisch probleem, vaak vloeit het voort uit een verkeerd of slecht zelfbeeld. Renners met anorexia hebben in wezen hetzelfde probleem als meisjes van vijftien, zestien jaar met anorexia. Een tienermeisje wil een – voor zich – ideaal beeld bereiken om tussen haar generatiegenoten te passen, een renner streeft naar het ideale beeld dat hij in zijn hoofd heeft om te kunnen presteren in deze wielerwereld : mager zijn. Ik heb renners gekend die door hun magerzucht de helft van hun kwaliteiten kwijtspeelden. Zij leden nog niet aan anorexia, maar ze wilden altijd wel zo mager mogelijk zijn. Ze reden dan ietsje beter bergop, maar de karakteristieken die ze vroeger hadden, waren ze volledig kwijt. Want vermageren gaat altijd gepaard met het verlies van spierweefsel. Hier spreken we nog niet over echte anorexia, want zulke renners kunnen niet meer presteren.”

Is anorexia bij renners even moeilijk te genezen als bij tieners ?

“Ja. Het is iets dat veel dieper zit dan verkeerd eten of mager willen zijn, het gaat om een ernstige psychische stoornis. Natuurlijk zijn er gradaties, maar het is een pathologie die de laatste vijf jaar af en toe tot geregeld opduikt. Renners met magerzucht zijn geen uitzonderingen meer.”

Hoeveel gewicht verliest een renner gemiddeld in de Tour ?

“Twee tot drie kilo, omwille van het calorische deficit. Twee kilo is het equivalent van 14.000 à 15.000 calorieën. U en ik, met het werk dat wij doen, verbruiken ongeveer 2500 calorieën op een dag. Bij renners is dat twee tot drie keer zoveel op een dagje Tour. Om dat aan te vullen, moet je een immense hoeveelheid eten naar binnen spelen. De renners krijgen dat binnen, hoor. ’s Avonds en ’s morgens wordt er stevig geschranst : veel brood, veel muesli, veel pasta, veel confituur. Dat zijn overwegend snelle suikers ja, maar dat geeft niks. Over dat soort dingen wordt theoretisch veel gezwamd, maar beter snelle suikers dan geen suikers.

“Daar komt nog bij dat de renners heel onregelmatig eten in de Tour. Overdag krijgen ze veel energierepen en geconcentreerde energiedranken, op voorwaarde dat het niet te warm is. Bij grote hitte geven we veel vloeistof met weinig suiker. Geconcentreerde energiedrank neemt je lichaam trager op en dat kan je je alleen permitteren bij lage temperaturen. Bij warm weer is de vochtinname prioritair op de calorie-inname. Dan ga je de drankjes dus veel meer verdunnen, zodat de opname van vocht en mineralen snel gebeurt. De inhoud van de drinkbussen is in de Tour bij een warme dag dan ook totaal anders dan tijdens een klassieker op een koude dag.”

Met welk lichamelijk ongemak krijgen de renners tijdens een grote ronde het meest te maken ?

“Veel hangt af van de weersomstandigheden. Extremen – koude of warmte – leiden ook tot extreme belasting van het lichaam. Als de renners de eerste week in de regen rijden, zie je veel tendinitis en problemen van de bovenste luchtwegen. Als het warm en droog is, krijgen nogal wat renners last van allergie. Hitte is in een vlakke rit al heel belastend, maar in een bergetappe zit je nog met het gegeven dat het moeilijker is om regelmatig te drinken en dat er geen afkoeling is door de luchtverplaatsing. Als je maar vijftien, zestien per uur rijdt met de volle zon op je knikker, dan staat je lichaam aan extreme stress bloot. Je loopt risico op een zonneslag, vandaar dat we de renners altijd op het hart drukken om zich te beschermen tegen de zon, om nooit zonder helm of pet te rijden. Ze moeten ook voldoende drinken, niet alleen tijdens de wedstrijd, maar ook ervoor en erna. Zelfs als je veel drinkt, is het moeilijk om je innerlijke evenwicht op peil te houden en kan je uitdrogen. Je krijgt dan een verandering van de elektrolyten in je bloed. Die zorgen voor geleidingen, ook van je hart : in extreme gevallen kan je dus hartritmestoornissen krijgen. Daarvoor zijn de symptomen van uitdroging : duizeligheid, coördinatiestoornissen, hoofdpijn, braken.”

Valt een renner met maag-darmproblemen nog op te lappen ?

“Je probeert de maag en de darmen te ontlasten door een infuus toe te dienen. Een renner moet iedere dag tien liter of meer drinken, dat is een enorme belasting. Met een infuus kan je vocht en mineralen toedienen om het maagdarmstelsel te laten recupereren. Een infuus kan echter nooit een maaltijd vervangen. Onmogelijk ! Er bestaan infusen met koolhydraten, maar een wielrenner verbruikt in een zware bergetappe meer dan zesduizend calorieën. Daar kan je met een infuus slechts een fractie van aanvullen.”

Mag u eigenlijk nog infusen aanleggen ?

“Het WADA-reglement is vrij dubieus : je mag enkel nog een infuus toedienen ‘om acute medische redenen’. Wanneer een arts het dus nodig acht om medische redenen een infuus te gebruiken, kan niemand hem dat verbieden.”

Liggen renners in de Tour dagelijks aan het infuus ?

“Neen. Je dient het enkel toe bij iemand die problemen heeft. Dat hoeft geen groot probleem te zijn, hoor. In een grote ronde neemt een klein probleem heel snel enorme proporties aan als je niet ingrijpt. In de Ronde van Italië hebben we het geval Nuyens gehad. Onze ploeg lag in hetzelfde hotel als Davitamon-Lotto toen die domme inval gebeurde voor die Altitrainer. Het gerecht nam alle infusen mee en daardoor durfde onze dokter geen infuus meer geven aan Nuyens, hoewel hij praktisch geen voedsel meer kon opnemen of binnenhouden en de indicatie dus duidelijk was. De dag erna was hij nog iets slechter en recupereerde hij niet meer. Misschien had Nuyens ‘gered’ kunnen worden als hij tijdig een correcte behandeling had gekregen. Je mag rekenen dat een renner zo’n twee tot drie keer per ronde een infuus krijgt. Maar er zijn evengoed renners die dat nooit nodig hebben.”

Welke onderzoeken doen ploegdokters nog tijdens de Tour ?

“’s Morgens meet je bloeddruk, pols en gewicht. ’s Avonds lezen we de hartslagmeters uit en controleren we het gewicht opnieuw om te zien of de renners niet te veel vocht verloren hebben. Zelfs bij iemand die volledig gezond is, kan dat twee kilo verschillen tegenover ’s morgens. Bij de hartslaggegevens letten we vooral op de recuperatie en tekenen van vermoeidheid.”

Vertelt u een renner altijd de waarheid met betrekking tot zijn fysieke toestand of zwijgt u soms om zijn moreel niet aan te tasten ?

“Je probeert hem toch aan zijn verstand te praten om het een paar dagen rustiger aan te doen. Meestal komt dat voor de renner in kwestie niet als een verrassing. Gewoonlijk heeft hij het zelf al – bewust of onbewust – beleefd. Vaak is het niet alleen een bevestiging van zijn eigen gevoel, maar ook een manier om tegenover ploegleiding te verantwoorden om gedurende twee of drie dagen van bepaalde taken te worden ontheven. Soms is dat voldoende om er weer bovenop te komen.”

Doet u ook hematocrietcontroles ?

“Uiteraard. Voor de renners naar de Tour vertrekken om te zien of ze arbeidsgeschikt zijn. Ook tijdens het seizoen om zoveel mogelijk in de gaten te houden of de regels gerespecteerd worden. Tijdens rittenwedstrijden doen wij hematocrietcontroles om te kijken in hoeverre het aantal rode bloedcellen daalt. Mijn ervaring is dat een goede ronderenner veel minder zakt dan iemand die maar een week of tien dagen meegaat. Een goede ronderenner daalt op drie weken tijd een punt of twee in hematocrietwaarde, maar bij iemand die niet zo geschikt is, gaat dat gemakkelijk vier, vijf punten naar beneden. Het hematocriet van onze renners zit tijdens de Tour rond de 41. Dat is een gemiddelde waarde die aanvaardbaar is als je ervan uitgaat dat er niets gebeurt.”

U zegt : “Tijdens het jaar doen we zelf controles om te zien of de renners zich aan de regels houden.” Als ploegarts speelt u dus politieagent.

“We doen interne controles, ja.”

In hoeverre kan u zien of een renner knoeit ?

“Het blijft moeilijk. Je kan op basis van hematocrietcontroles een vermoeden krijgen en met die kerel spreken : ‘Luister, wij vermoeden dat… ‘ Maar daar houdt het op. Je mag niet zeggen : ‘Je bent van 42 naar 45 gegaan, je start niet. ‘ Want dan stapt die renner naar een advocaat en die zegt vervolgens : ‘Als hij niet mag rijden, doen wij u een proces aan. ‘”

Van welke zaken zegt u : “Als ik dát zie, weet ik hoe laat het is” ?

“Twee dingen : de absolute waarde die stijgt en schommelingen die ieder jaar rond dezelfde periodes voorkomen. De UCI weet dat ook, zij beschikken over voldoende gegevens om schommelingen bij individuele renners vast te stellen. Buiten de toppers zijn dat de jongens die geregeld out of competition-controles krijgen.”

Heeft u bij Marc Lotz ooit iets gezien ?

“( formeel) Neen.”

Wat gaat er dan door u heen wanneer u het bericht krijgt dat er bij Marc Lotz thuis epo gevonden is en dat hij het gebruik ervan toegeeft ?

“( denkt na) Wat moet ik zeggen ? Je reageert zoals iedereen die zoiets voorkrijgt : je bent ontgoocheld, je voelt je bedrogen en je beseft dat je je handen voor niemand in het vuur kan steken. Dat doe ik ten andere voor niemand meer. Ik wil daar geen verdere commentaar op geven, maar dát ben ik ondertussen wel afgeleerd.”

Het is duidelijk waarover het gaat.

“( zwijgt)”

Wordt u daar niet ongelooflijk kwaad van ? Renners krijgen bij jullie alle professionele begeleiding die ze zich maar kunnen wensen en dan gaan ze te rade bij de eerste de beste kwakzalver.

“Ik maak me daar niet meer kwaad om. Met de leeftijd komt er ook een zekere berusting. Ik weet dat het zo is en ik aanvaard dat. In alle geledingen van de maatschappij worden mensen gemanipuleerd en dat geldt zeker voor een tak waar verloning en beloning zo nauw met de prestatie verbonden zijn.”

Kan u binnen de ploeg openlijk over doping praten of wordt dat onderwerp ook intern angstvallig vermeden ?

“Neen, we spreken daar open over met de renners. De meesten beseffen dat ze niet alleen hun eigen carrière op het spel zetten, maar het werk van vijftig mensen riskeren. Als er iets gebeurt, zijn renners kwaad op hun collega, ontgoocheld. Zulke zaken worden niet meer aanvaard. Ik heb al meegemaakt dat renners tegen ons zeggen : ‘Ik kan niet verdragen dat die of die ons werk in gevaar brengt. ‘”

Hoeveel renners gebruiken nog epo ?

“( denkt lang na) Ik schat vijftien procent.”

Wat gebruiken renners naast epo ?

“Ik denk dat een kleine minderheid groeihormonen en cortisone gebruikt. Het voordeel van cortisone heb ik nooit helemaal begrepen. Ze beïnvloeden het suikermetabolisme, geven waarschijnlijk een euforisch gevoel en zorgen ervoor dat je de pijn wat beter kan verdragen, maar ze werken katabool, ze breken af. Ook bij groeihormoon betwijfel ik de positieve werking.”

Maar de prestatieverbeterende effecten van epo zijn wel duidelijk.

“Daar hoef je niet aan te twijfelen, zeker in niet in een ronde. Hoe groot het effect is, hangt af van hoeveel procent je je hematocriet naar boven kan drijven. Iemand die van 39 naar 48 gaat, haalt daar meer voordeel uit dan iemand die van 46 naar 48 gaat.”

Bloeddoping, gebeurt dat nog ?

“( snel) Ja. In sommige landen.”

Spanje ?

“Ja.”

Zoiets gebeurt toch met medewerking van de ploeg ? Een renner dient zichzelf toch geen bloedtransfusie toe ?

“In bepaalde laboratoria of bloedbanken zal je wel mensen vinden die zich laten omkopen. Het is in ieder geval gevaarlijk, zeker wanneer het bloed slecht bewaard wordt.”

Binnen de wielerwereld werd altijd gezegd : “Voor en na 1998, dat zijn twee verschillende tijdperken.” Wat is de belangrijkste verandering ?

“Voor 1998 gebruikten veel meer dan vijftien procent van de renners epo. Op een bepaald moment was het de grote meerderheid. Ik heb dat nooit ontkend.”

En was het ook georganiseerd binnen de ploegen ?

“Binnen sommige ploegen was dat wel duidelijk.”

Hebt u toen geen grote kans laten voorbijgaan om alles in de openbaarheid te brengen ?

“Zolang de dopingbestrijding vanuit fundamentalistische hoek gebeurt, is er geen discussie mogelijk. Die illusie ben ik ook kwijt.”

Wat bedoelt u precies met ‘vanuit fundamentalistische hoek’ ?

“Ach, als je ziet dat er nu voor Altitrainers invallen in hotels gebeuren, dan zijn we toch uitgepraat ? Als ze zeggen : ‘Je mag geen infusen geven, want sport is een natuurlijke selectie en die moet op de meest crue manier gebeuren. ‘ ( windt zich op) Hoe kan je een discussie aangaan als het gerecht van doping een prioriteit maakt ? Als je hoort wat Vandenbroucke krijgt ? Hoe kan je dan verwachten dat iemand daar nog over wil spreken ?

“Als er iets gebeurt, zijn jullie godverdomme de eersten om moord en brand te schreeuwen en die zaken volledig uit hun context trekken. De pers verwijt ons ploegdokters dat we niet transparant zijn, maar als er een veldrijder en een triatleet positief testen, wordt dat meteen geëxtrapoleerd naar ‘de wielersport’. Alsof doping een probleem is van het wielrennen alleen en niet van de sport tout court. De sport zal nooit zuiver zijn.”

Iedere renner stelt zich vroeg of laat de vraag : neem ik het risico ?

“En wie het risico neemt, moet er de gevolgen van dragen.”

U pleit niet voor mildere straffen ?

“Toch wel, omdat twee jaar schorsing voor een wielrenner bijna gelijk staat aan levenslang. Dat ze dan meteen zeggen : ‘We verwijderen je uit de sport. ‘ ( cynisch lachje) Maar wanneer ik zie wat die open brief teweegbrengt, denk ik : als ik dát nog niet mag zeggen, dan moet je over die ganse problematiek gewoon zwijgen. Als ik zie hoe ik door een bepaalde journalist afgemaakt word in een progressieve krant als De Morgen : ik was een bedrieger en een oplichter. Dat iedereen het dan zelf uitzoekt, hé. De feiten worden gemanipuleerd. Tien jaar geleden werd het gebruik van epo voorgesteld als levensbedreigend. Iedereen die het nam, zou doodvallen en als hij bleef leven, waren zijn kinderen zeker gehandicapt.”

Er zijn wel epododen gevallen. Bert Oosterbosch bijvoorbeeld.

“Dat zegt ú. Men heeft ooit de moeite gedaan om een aantal van die gevallen te reconstrueren, zeker in België. Praktisch iedereen die in die korte periode overleden is, had een voorgeschiedenis van zware cardiale problemen. Aangeboren of verworven door de sport zelf. In die tijd bestonden er bovendien nog geen verplichte hartonderzoeken, het was voldoende dat een dokter opschreef dat hij je fit achtte om de sport te beoefenen. Een van de overledenen had trouwens een negatief advies gekregen van de cardioloog, maar hij had zich daarna – zonder zijn medische voorgeschiedenis te vermelden – bij een huisdokter gemeld die hem dan wel groen licht gaf.”

Bent u zeker dat epo niet schadelijk is ?

“Dat zeg ik niet.”

U bent geen voorstander van gecontroleerd gebruik ?

“( buigt zich naar de dictafoon) Neen, absoluut niet ! Neen ! Dat is de interpretatie die bepaalde mensen aan die brief gegeven hebben, maar ik ben absoluut tégen het gebruik van epo. Maar mijn problemen met epo liggen meer op het ethische dan op het medische vlak. Het is een principieel standpunt.”

Praat u daar met andere ploegdokters over ?

“Uiteraard.”

Ploegdokters zitten in de slechtst mogelijke positie : enerzijds moet u als politieagent optreden naar uw eigen renners, anderzijds wijst iedereen naar u als een renner gepakt wordt.

“Natuurlijk, maar daar heb ik ook al mee leren leven.”

Dat moet toch vreselijk frustrerend zijn ?

“Is het ook. Het is niet aangenaam, maar je moet een aantal dingen aanvaarden in het leven, hé.”

Als alle ploegdokters morgen een stap naar voren zetten, kan je toch wel een open discussie voeren ?

“Er zijn in heel het Pro Tour-peloton misschien twee of drie ploegen die ik ervan verdenk de regels niet te volgen. Maximum. Ze worden ook duidelijk meer gecontroleerd dan de andere ploegen. De UCI is op de hoogte.”

Vroeg of laat lopen ze dus tegen de lamp ?

“Ze zijn al tegen de lamp gelopen en steken na een tijd terug de kop op. Ze zullen nog tegen de lamp lopen, dat is gewoon zo. ( lachje)”

Over wie heeft u het nu ? Phonak ?

“Neen, ik heb het niet over Phonak. Over een Spaanse oranje ploeg.”

U hebt geen gemakkelijke job.

“Ik zit er 25 jaar in. Ik heb al veel meegemaakt. Elke dag ben ik er mij van bewust wat er boven mijn hoofd hangt. Ik leef met de idee dat mijn telefoon iedere dag kan afgeluisterd worden.”

Wie zou er uw telefoon dan afluisteren ?

“Ik leef met dat idee, meer zeg ik daar niet over. Het is een vreselijke inbreuk op je privacy, maar als zoiets met ons gebeurt, is er toch niemand verontwaardigd. Iedereen vindt dat normaal.”

Houdt u eigenlijk nog van de wielersport ?

“( kamerbrede lach, voor eerst het tijdens dit interview) Ja ! Zeker. Maar ik zit al zolang in de sport en het komt altijd op hetzelfde neer. ( denkt na) In het verleden mogen we het dopinggebruik niet altijd – ik zal het mooi omkaderen – actief tegengewerkt hebben, maar ik denk dat wij de laatste vijf, zes jaar zeer goed werk leverden. Dat kan niet van alle sporten gezegd worden. Wij hebben ons beschikbaar gesteld om op onze atleten alle mogelijke onderzoeken, testen, controles te laten uitvoeren. We zijn bereid geweest om die testen te laten gebruiken om onze eigen mensen te laten betrappen. Hoe ver durven wij niet gaan om de privacy op te geven, niet alleen van onszelf, maar ook van onze atleten ? Als ik dan hoor dat dopingcontroleurs in andere sporten gewoon weggejaagd worden of simpelweg niet binnen mogen op bepaalde manifestaties… ( zucht) Meer kunnen wij toch niet doen ?”

door Loes Geuens

‘Ik zie opvallend veel zware psychische problemen in het peloton, zelfs anorexia.’

‘Ik leef met de idee dat mijn telefoon iedere dag kan afge- luisterd worden.’

‘Zolang de dopingbestrijding vanuit fundamen- talistische hoek gebeurt, is er geen discussie mogelijk.’

‘In een grote ronde neemt een klein probleem heel snel enorme proporties aan als je niet ingrijpt.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content