Zijn droom is een voetbalschool op te richten, want dan, zegt Emilio Ferrera, zou hij zijn twee passies verenigen : het voetbal en het onderwijs.

Emilio Ferrera : “Mijn ouders komen uit Andaloesië, uit de buurt van Huelva. Mijn twee broers en mijn zus werden daar nog geboren. Ik niet, ik werd geboren in Schaarbeek, waar we ook woonden. Mijn vader was mijnwerker, had ginder onvoldoende werk en kwam naar België in het kader van de grote immigratiegolf. Hier kon hij terecht in een meubelzaak, mijn moeder ging aan de slag in een bedrijf in Zellik.

“Ik groeide op in een buurt waar veel Spanjaarden en Marokkanen woonden. Het voetbal was voor ons de zonnestraal van Schaarbeek, in die periode speelde Crossing nog in eerste klasse. Voor wie van het voetbal hield, was dat een reddingsboei in een poel van geweld, vandalisme… Je ging naar de wedstrijden, probeerde je te identificeren met de ploeg. Voetbal werd een doel in ons leven. We liepen hele dagen op straat zelf wedstrijdjes te spelen. Mijn broers waren veel ouder, op dat vlak hadden we nauwelijks een relatie, die kwam er pas later. Zij gingen in de weekends uit terwijl ik nog thuis bij mama en papa zat. Die werkten allebei heel hard, deden hun verplaatsingen met het openbaar vervoer. Mijn moeder vertrok ’s ochtens om half zes en was pas om half zeven terug thuis. Mijn vader hetzelfde. In het begin werd ik daarom opgevoed door mijn grootmoeder die bij ons inwoonde. Toen zij overleed, ontfermde mijn grote zus zich wat over mij. Mijn ouders zag ik bij het eten en mijn vader ook nog op het voetbal, dat volgde hij wel. Voor de rest hebben we vooral onszelf opgevoed en gevormd.

“Het was nog niet de tijd van Roger Nols, die kwam later aan de macht, in de jaren tachtig. In die eerste jaren was men nog niet tegen de vreemdelingen, pas achteraf kwamen de haat en het racisme. Er was in onze periode wel nog een verschil : Spanjaarden waren voor Belgen nog Europeanen, Marokkanen hadden meer te lijden onder racisme. In het park hielden we interlands, Spanje-Marokko. Echte drugsproblemen kenden we nog niet. Roken of drinken was toen heel erg, ik rook of drink nog steeds niet. Om persoonlijke redenen en uit principe.

“Op voetbalvlak was ik een nummer tien, alles op techniek en niks van de rest. Ik was niet slecht, werd als scholier de eerste jeugdtransfer van Crossing naar Anderlecht. Daar schoot ik veel te kort tegenover generatiegenoten als Scifo, Demol, Marchoul, Wittebolle. Technisch was ik heel sterk, één van de besten, maar al de rest was er niet. Mentaal noch moreel was ik sterk genoeg en fysiek was ik lang heel klein. Ik was vrij timide ook, gereserveerd. Ze zagen in mij altijd een groot talent, een grote belofte, maar ik had niet de inhoud. Ik had ook nooit het geluk goeie trainers te krijgen. Bij Anderlecht evenmin, daar had ik Pierre Hanon. Omdat ik nogal klein was, kon ik geen diagonaal trappen. Scifo en Demol wel. Hanon zei tegen mij : je moet thuis meer soep drinken.

“Op Anderlecht brachten de trainers je in die tijd niks bij. Je brak door omdat je goed was, niet omdat er goed met je was gewerkt. Veel jeugdtrainers houden evenmin rekening met het gewicht van hun woorden. Dat ik me nu op mijn 34ste nog steeds herinner wat Hanon zei, spreekt boekdelen. Meer dan een gereputeerd trainer of een ex-topvoetballer, moet een jeugdcoach een goed psycholoog of opvoeder zijn. Hanon kon misschien goed een bal stoppen, maar Scifo heeft hij dat niet geleerd en mij evenmin. Ik ken niemand die kan zeggen dat hij deze of gene dribbel van een ander leerde. Dat leer je op straat, door het zelf te doen. In die periode – de jaren zeventig, begin jaren tachtig – regeerde bovendien het fysieke voetbal, de 3-5-2, het Duitse model. Het middenveld had nood aan werkers, drie wroeters, en ik zag vooral ballen over mijn hoofd vliegen. Voor creatieve technici was er geen plaats.

“O

p mijn achttiende koos ik voor het onderwijs. Ik trainde toen al de jeugd van Evere, en vond dat leuk. Ik zat in de A-kern van Eendracht Aalst, maar speelde nooit mee met het eerste elftal. De studies waren relatief makkelijk te combineren met de trainingen bij Aalst. Ik haalde goeie cijfers en ontdekte dat ik vrij makkelijk mijn ideeën kon organiseren, synthetiseren en uitleggen. En ik had geduld. Ze gaven me in de lagere school vooral de oudere klassen, vijfde en zesde leerjaar. In Sint-Joost zat ik in een lagere school zonder Belgen, met moeilijke kinderen, maar het feit dat ik zoals hen een immigrant was en hun liefde voor het voetbal deelde, gaf me een voordeel. Door met hen te voetballen kreeg ik heel veel respect. Dat is de rode draad in mijn leven, want ook in het leger kreeg ik voordelen wegens dat voetbal. Ik was sportmonitor en elite-sporter.

“Ondanks het feit dat ik met de leerlingen voetbalde, was er toch nog afstand. Ze spraken me in de klas nooit aan met mijn voornaam. Niet dat het me had gestoord, maar ze zegden altijd monsieur. Dat de afstand nu kleiner is, vind ik niet slecht. Je baas spreek je ook niet vaak met mijnheer aan, en de school moet een spiegel van de maatschappij zijn. Ik had discipline, maar strafte nooit. Ik had ook geen speciale regels.

“Op mijn 25ste werd ik trainer. Dat is vrij jong, maar ik had geen zin om het als voetballer op lager niveau te gaan uitzingen. Als ik iets doe, wil ik het goed doen. De meeste trainingen verveelden me en dat een hele week doen, zag ik absoluut niet zitten. Mijn nieuwe richting was ook een reactie op al mijn trainers die in mijn ogen het voetbal niks bijbrachten. Ik wilde iets terugdoen voor het voetbal. Nogal idealistisch, ik weet het. Geloven dat je het voetbal iets kan bijbrengen, lijkt nu wat ridicuul, maar in die tijd meende ik het. Ik was tegelijk een perfectionist en een beetje te zeker van mezelf. Ik vertrok van het principe dat het toeval de som van onze onwetendheden was. En als professioneel mag je niet onwetend zijn.

“Perfectionisme werkt frustrerend, want je weet nooit alles. Ik heb héél veel twijfels, bij elke training is er op de achtergrond een gevoel van : wat ik nu doe, is niet goed. Of niet goed genoeg. Als ik een wedstrijd voorbereid, vraag ik me af of ik me niet vergis en soms zeg ik dat ook tegen de spelers. Voetbal is geen wetenschap, geen wiskunde.

“E

r zijn heel veel parallellen tussen het onderwijs en het trainerschap. Als een klas niet klaar was om te doen wat ik wilde, deed ik iets anders, gingen we wandelen of maakten we een tekening. In het voetbal kan het ook gebeuren dat je niet scherp bent. Ik benaderde mijn leerlingen als volwassenen en doe dat ook met voetballers. Je moet ze verantwoordelijkheid geven, dingen aanleren maar zeker niet als kinderen behandelen. Ik deelde nog nooit een boete uit. Geen frank.

“Voor het voetbal zou het niet slecht zijn, durven uitkomen voor je mening. Wat spelers in de pers over je zeggen, zoals Imschoot nu ook weer, waarom zeggen ze dat nooit in je gezicht ? Pas dan zijn het groten. Iedereen is het altijd eens met zijn trainer, tot hij vertrekt. Dan komen de tongen los. Terwijl ik vind dat je zonder charisma of persoonlijkheid geen topsporter bent, geen wedstrijdbeest. Het zijn niet de schapen die je een wedstrijd doen winnen.

“Als trainer gebruik ik de hele tijd onderwijstrucs. Een training is een les, heeft een doel, een richting en er moet orde zijn. Als je iets wil aanleren, begin je bij de basis, de simpele dingen. Voetbal is net zo. Ik besteed heel veel aandacht aan het educatieve, gebruik kleurtjes om het op papier ook allemaal duidelijk te maken. Theorie moet duidelijk zijn : hoe gaan we verdedigen, hoe vallen we aan ? Het getuigt van respect tegenover de spelers, vind ik. Zij moeten het gevoel krijgen dat wij de voorbereiding ook serieus nemen. Zij voetballen voor jouw geld, maar wij werken ook voor het hunne. In Beveren waren de Franse trainers daar niet van overtuigd. Zij zijn elk contact met de realiteit verloren. Tactisch waren ze nul. Terwijl we in het profvoetbal zitten, niet in een spelletje doe maar op, verzin iets. Alles aan het toeval overlaten, is te gevaarlijk.

“Naast het voetbal heb ik weinig tijd voor het privéleven. Amper genoeg voor de familie. Reizen, musea, theater : sinds ik trainer ben, moet ik me dat allemaal ontzeggen. Ik zag al jaren geen film meer, mijn abonnement op het théâtre du parc heb ik opgezegd – vroeger zag ik er om de zes, zeven weken een nieuw stuk. Ik ben gescheiden, gelukkig heeft mijn nieuwe partner begrip voor dat soort zaken. Haar vader werkte bij de VRT-sportdienst, ze groeide op in het milieu en ik voel dat ze begrijpt dat er geen vaste uren zijn, dat je in het weekend moet werken.

“Mijn huwelijk was een vergissing. Ik was alleen in Mexico, heb de mama van mijn zoon leren kennen toen ik hier voor een week met vakantie was. Ik besef nu dat iemand die ontworteld is, niet altijd de beste beslissingen neemt. Ik besef ook dat het moeilijk leven is met iemand die een passie heeft. Voor je levensgezel, maar ook voor mijn zoon. Die is nu zes, leeft bij zijn mama en is één weekend op twee bij mij. Maar je weet hoe dat is, een weekend profvoetbal, je bent heel vaak weg. Dat zijn zaken die zullen blijven hangen. Hij begrijpt veel, is supporter van de ploegen die ik train en houdt van wat ik doe. Maar ik voel ook heel goed dat ik niet genoeg bij hem ben.

“T

rainen is lijden, anderhalf uur op de bank is anderhalf uur afzien. In het gewone leven is er ook stress, maar die stress is er niet voortdurend. Bij ons wel, elke week opnieuw. Mijn eiland is de maandag. Dan is er geen training en werkt mijn vriendin, die ook in het onderwijs staat, evenmin. Zij bepaalt helemaal de inhoud van die dag. Na de maandag is er nog weinig vrije tijd. Elke dag bekijk ik één wedstrijd. Ik heb een abonnement op Canal+ en een vriend heeft een schotelantenne. Hij neemt de wedstrijden op die me interesseren. Ik ben een adept van Hector Cuper en Marcello Bielsa. Hun wedstrijden bekijk ik, dat kunnen gerust wedstrijden van vorig seizoen zijn. Ik kijk die niet integraal uit, maar speur naar bedoelingen, bewegingen, 30, 35 minuten. Dat verplicht je om heel snel te denken, iets wat je als trainer in een wedstrijd ook moet doen.

“Mijn temperament ? Ik ben een rustig mens, behalve als ik onrecht proef, tegenover mezelf of tegenover mijn spelers. Dan vlieg ik er vol in. In het begin keek men daar van op. Je moet ook weten hoe ik in het voetbal kwam, dat ging niet via de makkelijkste weg. En zelfs al ben je het niet, je wórdt gevoelig. Iedereen nam me dingen kwalijk, iedereen viel me aan en ik zag dat zoiets bij anderen niet het geval was. Waarom ? Ik had geen verleden, dat was duidelijk. Ex-internationals gaan als speler tien, vijftien jaar om met journalisten, die vervolgens bijna vrienden worden. En dan is het moeilijk om afstand te nemen en kritisch te blijven. Nu merk ik professioneel respect, in het begin niet. En dan reageer je veel vlugger, veel gevoeliger ook. Nu ben ik kalmer. Ik zag te veel vijanden in de media, dat besef ik nu ook wel.

“In tegenstelling tot wat velen geloven, heb ik overal veel vertrouwen gehad in de mensen. Ik heb in Beveren Bert Van Puymbroek leren kennen. Heel tevreden over geweest. Idem hier bij Molenbeek met Marc Wuyts. Ik ben anders dan Jean-Marc Guillou die alleen ja-knikkers rond zich wil. Ik functioneer ook beter met ouderen, de anciens van Molenbeek, Thans, Bodart. Dat soort jongens zeggen waar het op staat. Als er hen iets niet aanstaat, hoor je dat. Ze hebben ook meer te vertellen, interessantere dingen. Misschien verveelt het mij iets meer om dingen aan jongeren te moeten uitleggen. Door hun opleiding zijn ze niet klaar, je proeft dat er niet mee gewerkt is, op tactisch noch op mentaal vlak. Jonge voetballers zijn heel fragiel. Ik zet ze op training graag eens onder druk, om te zien waar hun grens ligt. Ze breken heel snel. Het systeem is daar schuldig aan : snel veel geld, één keer in de A-ploeg en ze komen bij de manager van de club een contract vragen, vergezeld van een manager of een advocaat. De weg van het succes is veel langer dan ze denken.

“Ik heb acht jaar geleden om te komen waar ik nu sta. Ik heb ellende gekend, vestiaires met koud water, velden waar de modder centimeters dik staat. Ik heb een scheiding achter de rug, viel van de ene dag op de andere zonder huis, moest iets huren, had geen werk… Als ik dan zie dat jongeren uit de jeugd komen en na twintig minuutjes in de A-ploeg een contract eisen, denk ik : neen, dat is te makkelijk.

“E

rvaring moet je koppelen aan jeugd. Je moet trachten béide beter te maken. Vorig jaar kende De Meyer – hoe kritisch hij tegenover mij ook mag zijn – een uitstekend seizoen, terwijl hij voordien maar 27ste speler in Gent was. Daarnaast braken heel wat jongeren door in Beveren : de belofteninternationalen Theunis, Vlaminck en Imschoot, maar ook De Wree en Lee. Nu waren we goed op weg met De Decker en Bou-Sfia. Het feit dat Emilio Ferrera op Beveren werkte heeft heel wat spelers voordelen opgeleverd.

“Op Molenbeek is het veel makkelijker. Omdat ik al een kleine reputatie had en direct een nieuwe kans kreeg om te laten zien dat Beveren geen one shot was, dat er een inhoud achter mijn boodschap zat. En omdat men me hier wilde. In Beveren was ik aan het seizoen begonnen omdat ik nog een contract had en ze geen geld hadden voor een ontslag of een vervanger, maar het was niet met hun volle goesting. Dat voelde ik aan alles. Het klikte niet met Guillou omdat hij, zoals ik al zei, buiten het voetbal van vandaag staat. Guillou is een gevaar. Spelers brengen is één zaak, een groep op een wedstrijd voorbereiden en een tactiek uittekenen een andere. Dat laatste kan hij niet. Guillou betekent voor mij helemaal niks. Een naam uit het Franse voetbal als speler, maar in welke periode ? Hij stamt uit de tijd dat wij nog van de Fransen wonnen met 4-0. Hij komt niet uit het Franse voetbal van vandaag waarvoor ik wel mijn hoed afneem. Als speler betekent hij niks voor mij, als trainer nog minder. Wat hij zegt, is van een immense banaliteit.

“Iedereen vraagt me waar ik wil eindigen, allicht in de hoop dat ik zou zeggen : bij Real. Of : bij de nationale ploeg. Mijn antwoord is dat ik wil werken waar ik gelukkig ben. Ik hoop dat ik overal kan vinden wat ik hier in Molenbeek meemaak, ook bij een grote club. Een andere droom is om ooit een eigen voetbalschool te starten, een soort voetbal-studie-richting. Dat zou mijn twee passies verenigen : het onderwijs en de sport.”

door Peter T’Kint

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content