28 augustus 1988 – Claude Criquielion spurt naar zijn tweede wereldtitel op de weg bij de profs wanneer Steve Bauer hem tegen de grond werkt. Er is een kwarteeuw overheen gegaan, maar de Belgische kampioen is het nog niet vergeten.

Op die bewuste zondag, vijf uur na ‘het schandaal van Ronse’ dat heel het land schokt en in een poel van verontwaardiging, opstandigheid en verdriet dompelt, vatten enkele inwoners van Twee-Akren post bij het huis van Claude Criquielion. In dat kleine dorp van de Henegouwse stad Lessen, op amper vijftien kilometer van Ronse, is geen pers aanwezig, behalve… twee journalisten van Sport/Voetbalmagazine. Op het moment dat Jacques Sys en ikzelf, ervan overtuigd dat we tevergeefs aan het wachten zijn, aanstalten maken om te vertrekken, komt Claudy thuis. Hij merkt onze auto op en wenkt ons. “Kom, we gaan er eens over klappen.” Het is een buitengewoon moment, een van de pakkendste uit onze carrière. Criquielion vraagt aan zijn vrouw om de champagne, die koud stond om de overwinning te vieren, tevoorschijn te halen en zegt: “Ik ga met Jacques en Pierre een coupke drinken…”

Precies 25 jaar na die lange, dramatische, onvergetelijke dag is het mijn beurt om een fles bubbels aan te bieden aan Criquielion, huidig schepen van Sport en Openbare Werken in Lessen. De pa van Bertrand en Mathieu, ondertussen zelfs al opa, is amper veranderd. Zijn analyse van het WK’88 evenmin.

Hoe kwam je destijds aan de start van dat WK?

Claude Criquielion: “Redelijk oké, ook al had ik geen geweldig seizoen gehad. Ik had de GP van Wallonië gewonnen en nog een paar koersen, waaronder de Midi Libre. Op mijn 31e kende ik het klappen van de zweep wel. Ik had al de Ronde van Vlaanderen gewonnen, de Waalse Pijl, het WK op de weg in Barcelona in 1984 en noem maar op. Overwinningen die ik dankte aan trainingen in de Vlaamse Ardennen en op het parcours van het WK in Ronse. Dat is bijna in mijn tuin en zoals alle renners van de streek kende ik elke bult en elke bocht op mijn duimpje en wist ik waar de wind draaide. Ik was helemaal op mijn gemak wat het parcours betrof en de Kruisberg op het einde lag me prima. In 1983 werd Lucien Van Impe daar Belgisch kampioen door Marc Sergeant te verslaan… in de sprint. Lucien was bepaald geen sprinter, maar die aankomst lag hem. En mij ook trouwens. Ik wist dat je er met de grote versnelling kon geraken, zelfs na 250 kilometer.”

Laatste ronde

Had de Belgische bondscoach een strijdplan opgesteld?

“Ja, natuurlijk. De ploeg mocht gezien worden, met Marc Sergeant, Peter De Clercq, Michel Dernies, Fons De Wolf, Herman Frison, Johan Museeuw, Jan Nevens, Eddy Planckaert, LucRoosen, Edwig Van Hooydonck, Jean-Philippe Vandenbrande en mezelf. Na een goeie voorbereiding van zes weken testte ik me enkele dagen voor Ronse door in de Druivenkoers van Overijse mee te gaan in een ontsnapping over 150 kilometer met Adrie van der Poel en Rudy Dhaenens. Ik voelde dat ik in de boter trapte, maar ik liet het niet merken, om de druk niet te verhogen. Eddy Merckx had alles voorzien en twee renners kregen een beschermde status: Eddy Planckaert, die voor ADR reed en goed in vorm was, en ikzelf. Ik kreeg twee ploegmaats van Hitachi mee: Marc Sergeant en mijn maat Flup Vandenbrande. Als het tot een massasprint zou komen, zouden we de kaart Planckaert trekken. Als de koers hard zou gemaakt worden door de specialisten van dit soort omloop, dan was het aan mij. Ik voelde me goed, perfect omringd ook, en ik was geconcentreerd maar niet zenuwachtig, aangezien ik al meerder WK’s had gereden.”

De aanval van Planckaert vier ronden voor het einde – die tot mislukken gedoemd was – had jullie dus verrast?

“Als hij zich goed voelde…”

Ja goed, maar hij hypothekeerde zijn kansen in een sprint en hij bracht jou in een lastig parket, toch?

“Neen, ik denk niet dat hij dat zo zag. Volgens mij voelde hij zich goed en voor de Belgische ploeg was dat ook gunstig: met een favoriet in de aanval konden we de koers controleren. Maar ik voelde wel dat alles zou beslist worden in de laatste ronde – Planckaert misschien niet. En zo gebeurde het ook: de goeie ontsnapping kwam tot stand in de laatste ronde. Ik viel aan op de Kruisberg.”

Aanvankelijk had alleen Maurizio Fondriest een antwoord klaar.

“We werkten meteen samen. Op de Kruisberg had ik kunnen vaststellen dat er nogal wat grote namen op hun tandvlees zaten. Zelfs de sprinters reden er op een klein verzet naar boven. Geen onbelangrijk detail.”

Ondanks die samenwerking konden jullie niet verhinderen dat Steve Bauer nog kwam aansluiten…

“Dat klopt. Hij had ongetwijfeld zijn laatste krachten opgebruikt om ons – als ik me niet vergis – op 900 meter van de aankomstlijn nog bij te halen.”

Toch nam hij meteen de kop over. Verrassend?

“Zeker na zo’n inspanning. Volgens mij reed Bauer in het rood, had die achtervolging hem uitgeput. Fondriest van zijn kant keek de kat uit de boom. Ikzelf was gerust, ik was er absoluut zeker van dat ik Bauer in de sprint zou kloppen. Hij schakelde naar een kleinere versnelling en dat was een vergissing. Ik bleef groot trappen want ik was zeker dat het tot op de meet vol te houden was. Elke pedaalslag maakte een verschil. Bauer besefte dat en daarom…”

Nadarhekken

“Die vraag stelt men mij nog vaak. Links zou ik in de wind rijden. Ik mocht toch passeren langs welke kant ik wou? Langs rechts was ideaal, punt. Op 150 meter van de meet week Bauer helemaal uit. Er waren eerst nog drie meter tussen ons en de nadarhekken. Foto’s tonen dat aan. Ik kwam naast Bauer en ging winnen, dat stond vast. Het vervolg is bekend: Bauer deed de deur helemaal dicht, stak zijn elleboog opzij en dreef me naar de nadarhekken waar geen doorgang mogelijk was. Een val was onvermijdelijk. Het was de enige manier waarop hij me kon kloppen. Als ik een sprinter geweest was, had ik zelf ook met mijn arm geduwd…”

Wat ging er toen door je heen?

“Ongeloof, een gevoel van onrecht, en ook het rumoer en de woede van het publiek dat begreep dat ik beroofd was van mijn tweede regenboogtrui. Fondriest werd op een diefje wereldkampioen en ik stond zelfs niet op het podium. De schoonbroer van Marc Sergeant was aanwezig als politieagent in burger. Hij nam Bauer snel mee naar een combi van de rijkswacht, want de gemoederen raakten opgehitst. Zijn partner was erbij en ze vroeg hem wat er gebeurd was. ‘Ik moest dat doen,’ antwoordde Bauer, ‘anders haalde hij me in.’ Die agent heeft dat onthouden.”

Hoelang heeft je dat achtervolgd?

“Jaren. Jaren…”

Ook tijdens de koers?

“Ik herinner me de start van een wedstrijd, Parijs-Brussel geloof ik, waar heel het peloton hem uitjouwde. Hij kwam mij soms wat stangen: ‘Ach, mijn vriend…’ Ik heb daar nooit op geantwoord, ik vergeef het hem ook nooit. Het geld dat aan zo’n overwinning vasthangt is niet eens zo belangrijk… Na 25 jaar wordt er nu weer over gesproken, omdat het een verjaardag is, maar met de tijd zal dat vervagen. Dan blijft alleen die erelijst, waarop ik twéé keer had moeten staan – zo zijn er niet veel. Bauer heeft mij een wereldtitel afgepakt. Het is daarom, vanwege het sportieve aspect, dat ik hem een proces heb aangedaan. Ik kon niet anders… Maar daardoor moest ik tussen twee trainingen door geregeld naar het Justitiepaleis, voor extra uitleg en van die prullen. Altijd weer Ronse hier en Ronse daar… Dat ondermijnt je voorbereiding op een wedstrijd.”

En dan win je dat proces niet eens…

“Tot ieders verbazing besloot de rechtbank: gezamenlijke fout. Ik begreep er niks van. Ik moest omgerekend 12.500 euro dokken aan gerechtskosten. Om nog te zwijgen van de rest. Ik had iemand van de UCI, een specialist van de laatste rechte lijn, laten overkomen op mijn kosten: vliegtuig, hotel…”

Porfier

Wat je niet doodt, maakt je sterker. Geldt dat ook voor jou na die beproeving?

“In 1989 won ik opnieuw de Waalse Pijl, maar hoeveel mooier was dat niet geweest met de regenboogtrui om de schouders! Een jaar later werd ik in Soumagne Belgisch kampioen en eindigde ik tiende in de Tour de France. Niet dankzij Ronse…”

Een kwarteeuw na datum ben je koersdirecteur van de GP Pino Cerami en van je eigen GP Criquielion, en ben je schepen in Lessen.

“De GP Cerami is een monument. De Eneco Tour is door Lessen gepasseerd. Mijn werk als schepen van Sport en Openbare werken neemt al mijn tijd in beslag.”

Dat is iets heel anders dan Ronse ’88…

“Het is een eer en een genoegen om je ten dienste van de mensen te stellen. Lessen ligt tussen Aat en Doornik. Er zijn hier nogal wat steengroeven, waar het beste porfier (stollingsgesteente met een typische textuur, nvdr) ter wereld wordt gewonnen. Die steen wordt over heel de wereld geëxporteerd, er ligt er zelfs op de Champs-Élysées in Parijs. Daar zijn we als stadje met 18.000 inwoners erg trots op. Er werkten ooit duizenden arbeiders in die steengroeven. Nu gebeurt alles machinaal en zijn er maar enkele tientallen meer. Het porfier wordt met vrachtwagens vervoerd en dat zorgt voor heel wat gerij. Er worden nu studies uitgevoerd om de kanalen te verdiepen zodat het porfier per boot naar Antwerpen en Parijs kan worden vervoerd. Wat dat betreft bevind ik me nu ver, heel ver van Ronse en van Bauer. Dat is maar goed ook.” ?

DOOR PIERRE BILIC

“Ik was er absoluut zeker van dat ik Bauer in de sprint zou kloppen.”

“Bauer kwam me nadien soms wat stangen: ‘Ach, mijn vriend…’ Ik heb daar nooit op geantwoord.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content