Tien jaar al voetbalt Bart Goor als prof in de eerste klasse.

Hoe zeer is het wereldje in die tijd veranderd, en hoe kijkt hij op zijn eigen

parcours terug ? ‘Als Belg moet je je meer bewijzen in je eigen competitie

dan als buitenlander.’

Vier van de tien jaar als prof bracht Bart Goor door in het buitenland : drie jaar bij Hertha BSC, één jaar bij Feyenoord. Bij Genk werd hij in 1997 prof, al na één seizoen verhuisde hij naar Anderlecht, dat hem vorig jaar weghaalde bij Feyenoord. De helft van zijn carrière is paars-wit gekleurd.

Hoeveel andere profvoetballers met vier kinderen ken je ?

Bart Goor : “Geen, denk ik. Bij Hertha had Dick van Burick drie kinderen : drie meisjes.”

Maakt dat het profvoetballerschap moeilijker, veel kinderen ?

“Och, dat weet ik niet. Je steekt er veel tijd in, maar je krijgt er ook veel voor terug. Ik heb twee jongens en twee meisjes. De jongens voetballen allebei enorm graag. Dat heb ik hen niet ingelepeld, blijkbaar zit het in de genen. Ze spelen altijd samen, vervelen zich nooit. Ik denk dat ouders die maar één kind hebben meer bezig moeten zijn met dat ene kind dan ik met mijn vier kinderen. Soms spelen die vier, vijf uur samen buiten zonder dat je ze hoort.”

Je hebt het nooit als een last ervaren als profvoetballer.

“Nee, ik geniet daar van. Het kan heel ontspannend zijn om met hen te spelen. Dat neemt soms wat druk weg. Als je bij je kinderen komt, leer je die voetballerij even te relativeren.”

Belgische ingesteldheid

Vond je het zelf leuk om te voetballen in het buitenland ?

“Ik vond het enorm verrijkend. Ik heb daar veel geleerd. Bijvoorbeeld hoe het is om degradatievoetbal te spelen. Hoe je daar onverwacht in verzeild geraakt en hoe moeilijk het is om daar weer uit te geraken. Ik leerde een andere stad, een andere mentaliteit kennen. Je weet vooraf dat Duitsers heel gedisciplineerd zijn, dat het qua organisatie top is. Dat bleek ook zo : alles was super geregeld. Het voetbal is er echt wel gericht op Zweikämpfe : iedereen gaat er honderd procent voor, elke wedstrijd weer, negentig minuten lang. Géén negenentachtig minuten. Dat is een verschil met de voetbalbeleving in België en Nederland.”

Woonde je graag in Berlijn ?

“Absoluut. Berlijn is een multiculturele stad. Ik genoot er heel erg van. Het is een prachtige stad, met veel bezienswaardigheden, mooie winkels, schitterende terrassen. Het is een heel ruime stad, met evenwijdige straten waardoor je de drukte kunt vermijden en heel soepel door het centrum kunt rijden.

“Waar wij woonden, was het heel groen, met een tuin. Ik zou absoluut nog eens terug willen, ik heb er nog veel vrienden, binnen en buiten het voetbal.”

Moet je in Duitsland als buitenlander beter zijn dan Duitse spelers ?

“Dat weet je voor je naar daar gaat, dat je prestaties moet leveren omdat men een prijskaartje voor jou betaald heeft. Of je dan Duitser bent of Belg maakt niet uit. Als je voor de eerste vijf plaatsen speelt, moet iedereen gewoon goed zijn. Iedereen wordt daar door dezelfde loep bekeken.”

Tolereren wij in België meer van buitenlandse spelers ?

“Ik denk dat wij inderdaad minder kritisch zijn voor buitenlanders. Ik stel vast dat men dikwijls, ook bij andere ploegen, heel erg reageert op de Belgische spelers. Men geeft veel kritiek op de Belgen en men looft de buitenlanders. Ik denk dat het gewoon een Belgische ingesteldheid is, niet alleen in het voetbal. In vergelijking met andere landen is België niet chauvinistisch. Als Belg moet je meer bewijzen in de eigen competitie dan als buitenlander. In de loop der jaren trok ik vaak met buitenlanders op, met Kroaten bijvoorbeeld. Die zijn veel losser, familialer met hun eigen mensen. Als Belg lever je meer kritiek op andere Belgen dan buitenlanders op elkaar.”

Bedankt Aimé

Mede dankzij jou is Genk nu een topclub.

“Waarom ?”

Met jouw transfersom indertijd konden zij hun schulden wegwerken.

“Ook ik moet Genk dankbaar zijn. Zij gaven me een kans in de eerste klasse, door Aimé Anthuenis. Je moet het dan nog zelf doen, maar je moet wel eerst de kans daartoe krijgen.”

Wist je als jonge speler dat je kans maakte op een carrière in de eerste klasse ?

“Nee. Mijn bedoeling was altijd beter te worden en dan te zien waar dat zou eindigen. Als zestienjarige vond ik het geweldig om naar de eerste ploeg van Geel te kijken. Dat was toen in de tweede klasse. Toen dacht ik : wat zou het geweldig zijn als ik daar op een dag zou kunnen meespelen.”

Wie was je idool ?

“Ik had enorm veel bewondering voor Jef Vandeweyer, een icoon in Geel toen. Hij kon ongelooflijk goed een bal bijhouden, was heel clever, trainde niet zo graag maar kwam daar op zijn manier toch mee weg. Hij kon ook enorm goed om met de jeugd. Toen ik op mijn achttiende met hem samenspeelde in het eerste elftal, vond ik dat schitterend. In die vijf jaar tweede klasse hoop je dat je op een dag de kans krijgt in eerste. Voor ik het besefte, zat ik bij de mooiste club in België.”

Wie waren je wegwijzers die je op kruispunten de juiste weg wezen ?

“Bij Geel speelde ik samen met Tibor Balogh, Marc Noë, Dimitri Mbuyu. Allemaal mensen van wie ik veel leerde, die wisten hoe het was in de eerste klasse. Als je naar hen luistert, steek je daar veel van op en word je ook door hen gewaardeerd. Als je op jonge leeftijd respect toont, krijg je dat respect ook terug.”

Wie maakte je duidelijk dat je de eerste klasse zou aankunnen ?

Fernand Goyvaerts die al in tweede mijn manager was, geloofde sterk in mij, mijn vader ook. Anderen kwamen achteraf naar me toe en bekenden dat ze niet dachten dat ik het zo ver zou brengen. Je moet wat geluk hebben. Ik maakte, ook bij Geel, veel spelers mee die stukken beter waren dan ik en die het om bepaalde redenen niet gehaald hebben. Een voorbeeld is Frank Mertens, een keeper die een enorme indruk op me liet, die ook bij de min-19-jarigen voetbalde. Die heeft andere keuzes gemaakt, het is iemand die graag van het leven geniet.”

Wat was jij geworden als Genk je niet was komen halen ?

“Ik ben afgestudeerd als regent LO. Ik gaf een jaar les, interims. Dat viel mee. Ik heb zelfs les gegeven aan meisjes, iets waar ik vooraf een beetje tegenop keek.”

Kan je je voorstellen dat je was blijven les geven in combinatie met voetbal in de tweede of derde klasse ?

“Waarschijnlijk wel. Ik ben nogal carpe diem ingesteld, probeer zoveel mogelijk van het leven te genieten. Ik zie wel waar ik terechtkom. Vóór Genk informeerden nog andere eersteklassers, Eendracht Aalst en Germinal Ekeren, maar op dat moment gaf ik voorrang aan mijn studies. Die wilde ik absoluut afmaken.”

Wist je dat je eerste zou aankunnen ?

“Het verschil tussen de snelheid van uitvoering in tweede en eerste is enorm groot. Maar je moet daar geen schrik voor hebben, je moet in jezelf geloven. Dat is de raad die ik aan jonge spelers wil mee geven : ervoor gaan en in jezelf geloven. Wat luisteren naar de meer ervaren spelers helpt. Natuurlijk dacht ik soms : jongen, wat zit jij te zagen en te zeuren, maar uiteindelijk luisterde ik toch en kon ik daar bepaalde dingen van toepassen. Zij hebben in eerste gespeeld, zij kunnen hun ervaring doorgeven.”

Aimé Anthuenis geloofde in jou bij Genk. Is dat belangrijk ?

“Absoluut. Je hebt iemand nodig die gelooft in je individuele kwaliteiten maar die je ook ziet als ploegspeler. Je moet op het gepaste moment gezien worden door een scout. Na je transfer moet je ook kansen krijgen om die te kunnen grijpen.”

Juiste passes

Veel spelers die van een kleine club, wat Genk toen nog was, bij Anderlecht komen, knappen af op het instituut. Had jij daar last van ?

“Hier hangt een speciale, maar ook een heel leuke sfeer. Je moet je daar ook voor openstellen, daar willen in meegaan. Veel mensen hebben een negatief gevoel bij Anderlecht, maar ik vind net het tegenovergestelde : dit is een warme club, maar je moet je een beetje inleven. Wanneer je problemen hebt, is het altijd makkelijker om kritiek te geven dan om eerlijk te zijn met jezelf. Ik vind Anderlecht een heel mooie club met veel mogelijkheden. Vraag maar eens na bij spelers die ook bij andere clubs hebben gevoetbald. Wel verhoogt, als je van Genk bij Anderlecht komt, de druk. Elke dag lopen hier journalisten. Maar met die druk moet je als voetballer kunnen omgaan.”

Voel je de eerste dag een last op je schouders ?

“Als je de eerste dag in de kleedkamer naast Zetterberg en Scifo zit, ben je onder de indruk. Ook op training : al de ballen die zij gaven, waren op de millimeter juist. Ofwel blijf je onder de indruk, ofwel probeer je mee te gaan in dat niveau. In het tweede geval word je zelf beter. De eerste dagen bij Anderlecht denk je : oei, wat kom ik hier doen ? Die mannen doen nooit een slechte controle, geven nooit een slechte pass. Maar als je je aanpast, ga je makkelijker mee. Als jij dan die bal vraagt, komt die ook precies waar je hem wil. Daar word je zelf sterker van. Je moet jezelf laten gelden, ook op training. Gewoon respect tonen. Dat is een belangrijk woord, niet alleen in het voetbal. Als je respect geeft, krijg je ook respect terug.”

Jij noemt het een heel warme club. Waarom noemen veel mensen het dan een kille club ?

“Omdat dat het beeld is dat je van buitenaf van een grote club hebt. Terwijl binnen de club schitterende mensen zijn, die je altijd warm onthalen, er alles aan doen om het voor jou zo goed mogelijk te maken. Vooraf hoor je dat het een kille club is, maar als je er zelf in zit, voel je dat zelf helemaal niet. Het enige verschil is dat je hier altijd druk hebt. Verder is alles altijd erg goed geregeld. Bij mijn terugkeer vond ik Anderlecht ook niet veranderd. Alleen de kleedkamer en de doucheruimte hadden een ander kleurtje.”

Zijn het bij Anderlecht niet allemaal vedetten en ego’s ?

“Bij topclubs heb je veel persoonlijkheden. Niet alleen bij Anderlecht, ook bij Berlijn en Feyenoord heb je groepjes. Wie dezelfde taal spreekt, gaat samenhokken, dat is in het dagelijkse leven ook zo. Je kan je perfect goed voelen met iemand op het veld zonder dat je samen de discotheken afschuimt. Het groepsgevoel bij Anderlecht is groot, het enige verschil met andere landen is dat je niet veel op stap gaat samen. Omdat je vaak lastig gevallen wordt. Berlijn is zo’n grote stad dat ze je daar niet herkennen. Er zijn daar zo veel andere mensen die nog bekender zijn. Het eerste jaar kon ik daar rustig over straat lopen, het tweede jaar lag dat al anders. Ook daar gingen we niet met de hele ploeg tegelijk weg, maar wel altijd in Berlijn zelf. Iedereen woonde ook in of rond Berlijn. Na een avondje stappen nam je een taxi en vijf minuten later was je thuis. Dan kan je al eens iets drinken. Hier is dat moeilijk. De een moet nog naar West-Vlaanderen terug, de ander naar Limburg. Dat is wat ver om een taxi te nemen. Iedereen is ook bang om nog iets te drinken. Dat lag vroeger ook wel anders.”

Veel spelers die naar Anderlecht terugkeren, halen hun vroegere niveau niet meer.

“Ik zag hier vooral de kans om weer Champions League te spelen en kampioen te worden. Natuurlijk wist ik dat men hier heel veel van mij zou verwachten, omdat er een prijskaartje op mijn hoofd hing. Ik snap dat zo’n prijskaartje op Koen Daerden weegt. Maar Koen Daerden heeft die som zelf niet bepaald, hij heeft nooit gezegd : ik ben vier miljoen euro waard. Dat deden de clubs boven zijn hoofd. Precies omdat iedereen met die vier miljoen euro in zijn hoofd zit, wordt er heel weinig van hem getolereerd. Terwijl iedereen die een beetje voetbalverstand heeft, weet dat Koen een hele goeie voetballer is die zich helemaal geeft voor zijn team.”

Lopen zonder bal

Leeftijdsgenoten van jou vragen zich wel eens af waar jij de energie blijft halen om op jouw leeftijd nog steeds de hele tijd het middenveld op en af te rennen. Waarom ga je niet ergens lekker als laatste man spelen ?

“Ik doe dit gewoon nog heel graag. Soms gaat het al eens wat minder, zoals vorige week tegen Zulte Waregem. Maar ook dan geef ik me nog honderd procent. Ik leef alleen een beetje gezonder dan vroeger, eet gezonder, neem wat meer rust. Als je jong bent, kan je meer doen. Als ik nu ga stappen, moet ik twee dagen recupereren. Ik heb één groot voordeel : ik voel mijn eigen lichaam heel goed aan. Ook na blessures kom ik altijd heel snel terug, omdat ik daar de wil en het karakter voor heb.”

Moet je met ouder worden niet economischer gaan voetballen ?

“Als het achteraan of vooraan minder gaat, moet je dat dikwijls oplossen in het middenveld. Als bepaalde mensen hun job niet doen, moet je heel veel lopen zonder dat je aan de bal komt. Als iedereen zijn job doet, zoals bij die 6-0 tegen Genk, is het centraal veel makkelijker spelen.”

Zak je ooit nog een rang terug ?

“Ik denk dat ik als middenvelder eindig. Ik ben heel offensief ingesteld, het zou een enorme omschakeling vergen om defensief te gaan denken, vooral tegen heel snelle of dribbelvaardige spitsen.”

Ben je nu meer ploegspeler dan vroeger ?

“Vind ik niet. Ik vond mezelf altijd een ploegspeler. Misschien te veel. Ik heb in mijn leven al heel veel gelopen voor anderen.”

Loop je na tien jaar nog even graag voor anderen ?

“Ja, alhoewel ik nu wel weet voor wie ik nog ga lopen. Voor sommige mensen zal ik niet meer lopen. Dat voel je : als jij eens uit positie loopt en iemand anders pakt dat niet over, terwijl jij dat voor hem wel altijd deed. Die dingen leer je, dat noemt men ervaring. Bij bepaalde spelers denk je : los het nu maar zelf op. Vroeger zou ik dat opgelost hebben, ook als het in mijn nadeel uitdraaide.”

Moet Ahmed Hassan zich nu ongerust maken ?

“Helemaal niet. Hassan doet absoluut zijn verdedigend werk. Over hem en zijn ingesteldheid hoor je me absoluut niet klagen. Je moet geen namen zoeken in deze ploeg, ik spreek nu over vroeger, over Feyenoord en Berlijn. Ook toen bleef ik lopen en mijn job doen. Maar er is een verschil tussen je job doen en het vuile werk opknappen voor iemand die dat niet respecteert.”

Ben jij een Marc Noë of Tibor Balogh voor jonge spelers van Anderlecht nu ?

“Ik probeer dat te zijn. Ze moeten ook niet alles overnemen, het gaat erom dat je even luistert en achteraf filtert wat je kan gebruiken.”

Maakt het voor jou een verschil of je de aanvoerdersband draagt ?

“Ik wil het wel zijn, maar dan op mijn manier. Men mag van mij niet verwachten dat ik zit te vloeken en te schreeuwen voor de wedstrijd om iedereen scherp te krijgen. Mij maakt het niet uit of iemand grapjes vertelt, rondloopt met zijn iPod of in een hoekje in de kleedkamer zit : als het maar concentratie opwekt. Ik ben een ander soort aanvoerder, het rustige type zeg maar. Ik zal maar op de voorgrond treden als het moet. Dat is hier niet zo vaak nodig. Dit is een groep die elkaar corrigeert.”

Vorig jaar in februari was hier na de nederlaag op Germinal Beerschot sprake van een kleine crisis.

“Het is niet omdat de resultaten slecht zijn dat er een crisis is in de groep. Soms kan je daar echt niets aan doen. Dan is het probleem een gebrek aan vorm : te veel spelers tegelijk die onder hun niveau blijven, terwijl er geen sprake is van interne wrijvingen.”

Qatar

Is het Belgische profvoetbal in tien jaar veranderd ?

“Misschien dat men nu heel resultaatgericht voetbalt, terwijl het vroeger heel open was. Vroeger ging het balletje van man tot man, ook achterin, soms ook breed. Nu is de eerste bal altijd naar voor. Vroeger had je één spelverdeler, ik herinner me nog dat vaak één man de hele tijd op Zetterberg speelde, man op man, negentig minuten lang. Als je vroeger de nummer tien lamlegde, schortte er iets aan die ploeg. Nu is iedereen betrokken in het spel. Het gaat veel sneller, er zijn meer duels op een kleine ruimte, je krijgt niet meer de ruimte die je vroeger had.”

Waar krijg jij, die alles al hebt meegemaakt, nog een kick van ?

“Champions League spelen, kampioen worden, scoren. Omdat je met die ups en downs zit, geniet je van de momenten waarop het goed gaat. De Lotto winnen verveelt ook nooit.”

Praten we hier met een winnaar ?

“Nee, ik heb nog nooit gewonnen, maar ik kan het me inbeelden. Ik zou graag eens een finale spelen, in een beker dan misschien. Een Europabeker, een WK of een EK, dat lijkt me niet meteen haalbaar. Wat binnen mijn mogelijkheden ligt, heb ik al bereikt.”

Je bent 33, hoe lang ga je nog door ?

“Zolang ik er plezier in heb en het aankan. Waarom niet bij Anderlecht ?”

Als je morgen een aanbieding uit Qatar hebt ?

“Geen idee. Stel dat ik hier met nog een jaar contract geen nieuwe aanbieding krijg maar ginder wél : waarom zou ik dat niet doen, als ik nog zin heb om voort te voetballen ?”

Word jij later trainer ?

“Op dit moment zie ik mezelf dat niet meteen doen, maar dat kan veranderen. Vandaag ben ik al bezig met de begeleiding van jonge spelers met raad en daad.”

Is de mediadruk in die tien jaar veranderd ?

“Toch wel, de kranten hebben een enorme impact op het voetbal, veel meer dan vroeger. De pers is niet meer alleen op voetbal gericht. Als er een beroemde tennisser in de tribune zit, willen de mensen dat lezen. Is dat relevant ? Het riskeert een druk te leggen, zodat sommige spelers het gevoel hebben dat ze niet meer gewoon kunnen leven.”

Stoort dat je ?

“Je mag je daar niet aan storen, omdat je die strijd nooit kan winnen. De pers is onoverwinnelijk. Het enige wat je kan doen, is een tijd een persboycot houden, maar uiteindelijk heb je de pers ook nodig. Ik denk wel dat je dat kan sturen, door goed op je woorden te letten en interviews na te lezen voor ze gepubliceerd worden.”

Heb jij al veel negatieve ervaringen met de pers ?

“Een stuk of vier, vijf. Anderzijds besef ik dat ik ook heel veel te danken heb aan de pers. Belangrijk is wederzijds respect, men mag niet over een bepaalde grens gaan. Gebeurt dat wel, moet je zeggen : genoeg. Ik ben enorm open, ik kan vrij veel hebben, maar het moet er niet over gaan.”

Als aanvoerder moet jij het ook elke keer gaan uitleggen voor de televisie. Ook als je verloren hebt.

“Dat hoort erbij. Ik zie wel dat, als het goed gaat, andere spelers aan het woord komen. Gaat het slecht, komt men altijd bij dezelfden terecht, bij mij bijvoorbeeld. Dan zie je die anderen niet. Maar dat stoort me niet.”

door Geert Foutré

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content