Piot, De Wilde, Munaron, Preud’homme. Op basis van het lijstje ex-topkeepers met wie Sébastien Bruzzese (24) ooit gewerkt heeft, zou de Luikenaar allang een vaste waarde in eerste klasse moeten zijn. Toch bleef, tot voor play-off 1, zijn doorbraak uit. Hoe komt dat?

Wat er zich na de match op Club Brugge, en na die redding in de slotseconden op het schot van Maxime Lestienne, in mijn hoofd afspeelde, is amper te beschrijven. Mijn hele carrière, mijn hele leven passeerde de revue: al die wedstrijden als bankzitter, alle moeilijke momenten op en naast het veld, alle diepe ontgoochelingen na een zoveelste blessure… ‘Eindelijk, mijn match!’, zei ik tegen mezelf. Eindelijk werd ik beloond voor mijn harde werk. Eindelijk voelde ik me bevrijd van het ongeduld dat me zo had gekweld. Al die jaren hadden mensen me grote kwaliteiten toegedicht, maar die had ik nooit kunnen laten zien. En plots was hij daar: le match de la délivrance, van de bevrijding.

“Nog emotioneler werd ik toen ik Phi- lippe Boussard, de keeperstrainer uit mijn jeugdjaren bij RFC Luik, in de tribune zag. Ik beschouw hem als een grootvader, de man die me vanaf het begin van mijn carrière altijd gesteund heeft. Iemand met wie ik nog altijd om de twee, drie dagen telefoneer en die alles voor mij zou doen. Meer dan 500 kilometer zat hij in de auto om me te zien spelen in Brugge – nadat hij mijn vriendin in Waregem had opgepikt en weer had afgezet. Hem na zo’n partij in de ogen kijken, dat doet de tranen opwellen, ja. Zelfs de wedstrijd op Standard heeft hij gezien, en dat zegt nóg meer over onze band. Als diehard van RFC de Liège had hij immers gezworen nooit een voet op Sclessin te zetten. En voor mij…”

Late switch

“In Luik is het voor mij allemaal begonnen. Als zoon van een Belgische moeder en Italiaanse vader (wiens ouders na de Tweede Wereldoorlog vanuit Calabrië naar België verhuisden om in de mijnen te werken, nvdr) opgegroeid in deelgemeente Bressoux en er op mijn vijfde mijn eerste voetbalschoenen aangebonden bij de plaatselijke derdeprovincialer – mijn peter is er nu trouwens voorzitter. Een jaar later verhuisde ik naar RFC Luik. Als veldspeler, want pas op mijn veertiende belandde ik voor het eerst in doel door een blessure van de keeper. Dat seizoen verving ik hem geregeld, waarna de coach me zei dat daar mijn toekomst lag. Een late switch, ja, al is het meevoetballen daardoor wel een van mijn grootste kwaliteiten als keeper. Bovendien was de keepersopleiding bij Luik – toen een derdeklasser – top: eerst door Philippe Boussard en vanaf mijn zestiende, bij de eerste ploeg, door monument Christian Piot. Twee jaar heeft hij me onder handen genomen. Heel professionele, zware trainingen, want als ik een bal losliet op het modderige veld – er was amper gras te bespeuren – mocht ik de hele serie opnieuw afwerken. Dan leer je hoe je je moet focussen hoor. (lacht) Mentaal heeft Christian me veel bijgebracht, vooral door zijn ervaringen met de mooie én slechte kanten van het topvoetbal te vertellen.

“Zijn opleiding wierp snel zijn vruchten af: in mijn tweede seizoen als doublure mocht ik de geschorste eerste keeper vervangen tegen Bocholt. De match van mijn leven: 0-0, drie, vier gemaakte goals uit het doel geranseld. Jacky Munaron, toen keeperstrainer van Anderlecht én indertijd gevormd door… Piot bij Luik, had me ervoor al bij de reserven gescout en was na die prestatie helemaal overtuigd. Zeker toen ik kort daarna bij de nationale U18 een wereldpartij keepte tegen Frankrijk met onder meer een gestopte strafschop – in een Franse krant had men het zelfs over ‘le grand portier belge‘. (lacht)

“Op Munarons voorspraak kon ik in 2007 voor vier jaar tekenen bij Anderlecht, als vierde keeper na Daniel Zitka, Silvio Proto en Davy Schollen. Geen moment geaarzeld, al doken er wel even twijfels op toen Jacky plots opzijgeschoven werd en Filip De Wilde in zijn plaats kwam. Uiteindelijk bleek dat geen nadeel want ook van Filip heb ik – zeker op technisch vlak – veel opgestoken. Logisch als je van één specifieke keeperstraining per week bij Luik naar één à twee sessies per dág gaat. Bijzonder gedreven als Filip is, legde hij er flink de pees op. Die eerste weken kroop ik elke avond kapot in bed.

“Natuurlijk was ik ook onder de indruk van de omstandigheden – trainen tussen al die topspelers, op biljartterreinen, met splinternieuw materiaal… – maar de integratie verliep vrij vlot. Met Proto, toen nog tweede keeper na Zitka en daardoor een beetje gefrustreerd, trok ik vaak samen op, en gezien onze gelijkaardige explosieve stijl heb ik ook veel van hem geleerd. Van druk om voor het ‘grote’ Anderlecht te spelen, had ik bovendien weinig last. Coach Frankie Vercauteren werkte vooral met zijn vaste kern van 18 à 20 spelers, terwijl assistent Ariël Jacobs zich bezighield met de rest, onder wie ik, Vadis Odjidja en Walter Baseggio. Daardoor kon ik rustig in de schaduw groeien. Tot Zitka en Proto in maart geblesseerd raakten en ik in de thuismatch tegen Roeselare opeens op de bank zat, als doublure van Schollen. ‘Als Davy uitvalt, is het aan jou’, zei De Wilde. Maar ik gaf aan klaar te zijn. Erg zenuwachtig was ik ook niet: ik genóót vooral, zeker tijdens de opwarming in het Vanden Stockstadion – een jaar eerder ploeterde ik als 18-jarige nog in de Luikse modder, hé.”

Carrière voorbij?

“Een tiental matchen was ik tweede doelman. Maar toen begon de ellende: bij een botsing in een beloftewedstrijd een hersenschudding plus een breuk aan de oogkas opgelopen, drie maanden out. Het volgende seizoen (2008/09, nvdr) een spierscheur in de dij, weer een paar weken langs de kant. Om daarna ritme op te doen stuurde Anderlecht me in februari naar het beloftetoernooi van Viareggio. Maar al na vijf minuten in de eerste partij: weer het noodlot. Schouder zwaar ontwricht. Eerst dacht ik: na een maand ben ik hersteld, tot in België het zware verdict volgde: revalidatie van een jáár en misschien zou ik zelfs nooit meer spelen. Mijn hele wereld stortte in elkaar.

“Gelukkig kon ik rekenen op teammanager José Garcia, een ongelofelijke steun en tot nog toe de enige échte vriend die ik aan het profvoetbal heb overgehouden. Na de operatie door topchirurg Geert Declercq bracht hij me in contact met kinesist Marc Walravens (nu actief bij Club Brugge, nvdr). Die was heel overtuigend: ‘Laat ze maar zeggen dat je carrière voorbij is. Wij gaan keihard werken en je zult sterker dan ooit terugkeren.’ Hij, José, Philippe Boussard en mijn moeder hebben mijn carrière gered. Dankzij hun geloof en vertrouwen stond ik in september, amper zes maanden na de operatie, weer in doel. Met dank ook aan Nicolás Frutos, mijn buurman in de kleedkamer met wie ik tijdens mijn en zijn revalidatie (na een achillespeesoperatie, nvdr) veel tijd heb doorgebracht. Zijn Argentijnse dokter Juan Mendoza heeft me zelfs enkele keren behandeld. Ook aan de enorme gedrevenheid van Daniel Zitka, toen herstellend van een kuitbeenbreuk, kon ik me optrekken.”

Naar AA Gent

“Ondanks die voorspoedige revalidatie was dat blessureleed een rem op mijn ontwikkeling. Tot ontgoocheling van Filip De Wilde, die altijd erg in mij geloofd had. In januari 2010 vertrouwde hij me zelfs toe dat ik de toekomst van de club was en dat ik van de zés doelmannen die Anderlecht toen telde na Proto de meeste kwaliteiten had. Maar met één groot minpunt: te weinig ervaring. Hij sprak over een uitleenbeurt aan een tweede- of derdeklasser – RFC Luik toonde interesse – maar dat was voor mij geen optie. Ik wilde op topniveau blijven trainen, ook omdat ik niet in mijn schouderblessure wilde hervallen.

“In de laatste dagen van de wintermercato dook AA Gent plots op. Keeperstrainer Jan Van Steenberghe had van Jacky Munaron veel positiefs over mij gehoord en wilde me als derde keeper – niet op uitleenbasis, maar definitief. Ik zag dat zeker zitten, al was ik wel wat ontgoocheld in De Wilde, die ondanks zijn lovende woorden niet echt dwarslag toen bleek dat ik zou vertrekken.

“In Gent zeiden coach Michel Preu- d’homme en Jan Van Steenberghe dat ze me vier maanden de tijd zouden geven om me te integreren, en dat ik – als ik hard werkte – bij de start van het nieuwe seizoen op gelijke hoogte met Bojan Jorgacevic en Frank Boeckx zou beginnen. Ik voelde veel vertrouwen, tot zij na de tweede plaats en de bekerwinst vertrokken. Wéér herbeginnen, dacht ik. Maar toen Munaron in Jans plaats kwam, en ik eindelijk kon werken met de man die me ‘ontdekt’ had, kreeg ik weer een boost, zeker toen coach Francky Dury de eerste maanden voor mij koos als tweede keeper.

“Ik leek vertrokken. Maar dan: het verkeersongeval met Christophe Lepoint in januari 2010. Over dat voorval praat ik liever niet meer, ik kan alleen nogmaals mijn dankbaarheid uiten ten opzichte van Dury, Munaron en ook kapitein Bernd Thijs, die me, ondanks hun terechte boosheid, niet hebben laten vallen. Ze drukten me op het hart: ‘Het enige wat je nu kan en moet doen, is keihard werken. Een antwoord geven op het veld.’

“Dat heb ik na een paar moeilijke eerste weken in alle stilte gedaan en in april volgde tijdens play-off 1 de beloning – mede door een blessure van Jorgacevic en de fouten van Boeckx tegen Standard. Toen moest ik me van Dury in de eerste helft al opwarmen. Een dubbel gevoel: enerzijds wist ik dat dat voor Frank allerminst plezant was, anderzijds wilde ik na alle miserie ook mijn kans grijpen. Frank bleef uiteindelijk in doel, maar een paar uur voor de volgende match, tegen mijn ex-club Anderlecht, zag ik mijn naam op de fiche met de basiself staan. Dury sprak me aan: ‘Na al je harde werk verdien je te spelen.’ Een héél speciaal moment. Vervuld van trots moest ik vooral aan mijn moeder denken. Zij wist als geen ander wat ik de maanden en jaren ervoor had doorstaan.

“Natuurlijk was ik nerveus voor mijn debuut in eerste klasse, maar al bij al viel het nog mee. Het liep niet goed met de ploeg, veel slechter kon het dus niet gaan. Bovendien kende ik de spitsen van Anderlecht goed, en na twee reddingen in het begin steeg mijn zelfvertrouwen met de minuut. Bij de gelijkmaker van Roland Juhász (1-1) trof me geen schuld en op het einde redde ik nog een punt door in de voeten van Dalibor Veselinovic te duiken. Prima debuut, en drie dagen later, op Racing Genk, stopte ik in de twaalfde minuut zelfs een penalty van Jelle Vossen. Jammer genoeg kwamen we in de tweede helft onverdiend op achterstand en zakte de hele ploeg daarna weg: 3-0, zonder dat ik me iets te verwijten had. De volgende match, op Standard, keerde de opnieuw fitte Jorgacevic terug, maar die twee wedstrijden hadden me toch veel motivatie voor het volgende seizoen gegeven.

“Helaas vertrok Francky Dury, kwam Trond Sollied in zijn plaats en werd ik na een nochtans goede voorbereiding en na de komst van Sergio Padt opeens vierde doelman. Een mentale tik, maar ik nam me voor om me in mijn laatste contractjaar niet te laten gaan. Alleen door een onberispelijke houding op training zou ik een transfer kunnen afdwingen. Op het einde van het seizoen schotelde Michel Louwagie me plots toch een nieuw contract voor, maar toen Zulte Waregem interesse toonde en Dury nogmaals zijn vertrouwen in mij uitsprak, was de keuze vlug gemaakt.”

Rustiger en serener

“Natuurlijk wist ik dat het moeilijk zou worden om een clubmonument als Sammy Bossut uit de ploeg te spelen. En hoewel we volgens keeperstrainer Gianny De Vos in de voorbereiding in balans lagen, was het logisch dat Sammy op basis van zijn ervaring de voorkeur kreeg in de reguliere competitie. Beter dan in het verleden kon ik daarmee omgaan, ook dankzij mijn vriendin, bij wie ik nu elke dag met mijn zorgen terechtkan – mijn moeder woont tweehonderd kilometer verder, hé. Aurélie is nochtans niet geïnteresseerd in voetbal, maar dat is net goed. Zo kan ik die wereld eens loslaten, krijg ik een andere kijk op het leven. Ik ben nu rustiger, serener, minder ongeduldig. En heb geleerd het juiste moment af te wachten.

“Toen Sammy net voor play-off 1 zijn blessure opliep, kwam dat moment er ook, tegen Lokeren. Maar in tegenstelling tot bij mijn debuut met AA Gent was ik nu wel écht gestresseerd. Omdat we met de ploeg meer te verliezen hadden en omdat ik wilde bewijzen dat ik wél een goeie doelman ben en niet zomaar een invaller. Te veel negatieve druk, en dus geen goeie prestatie. De trainer, kapitein Davy De fauw en Franck Berrier, met wie ik heel goed overeenkom, hebben me de dagen erna opgemonterd: ‘Ban alle zorgen. Doe gewoon zoals je op training doet. We geloven in jouw kwaliteiten.’ En zie: op Club speel ik de match van mijn leven en ook tegen Anderlecht en op Standard keepte ik heel goed. Tegen Genk koos de trainer opnieuw voor Sammy. Natuurlijk een ontgoocheling, maar in dezelfde periode vorig jaar bij Gent moest ik als veldspeler de groep op training opvullen omdat er veel geblesseerden waren. (lacht) Het kan verkeren, hé…”

DOOR JONAS CRETEUR – BEELDEN: IMAGEGLOBE

“De eerste weken met Filip De Wilde als trainer kroop ik elke avond kapot in bed.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content