Slechts enkele minuten duurt het tot God de vertellingen van Christophe Grondin binnenduikelt. En even later is de mama er ook. De dankbaarheid tegenover hen die hem het goede pad op stuurden, vloeit veelvuldig over de lippen van de Cerclemiddenvelder.

Amper 23 jaar is Christophe Grondin. Hij oogt nochtans een stuk ouder en blijkt dat, terwijl hij zijn levensverhaal uit de doeken doet, op het mentale vlak ook te zijn. De weg die hij aflegde, van het pleintje in Toulouse waar hij voor het eerst tegen een bal trapte, tot de rustige straat in Moeskroen waar hij nu woont, verklaart veel.

“Toen ik klein was, woonden we in een appartementsblok,” begint Grondin zijn verhaal, “in een quartier, zoals de Fransen dat noemen. Zeg maar : ‘een moeilijke buurt’. Het leven daar is voor niemand eenvoudig. Veel mensen ondervinden er last om hun plan te trekken, omdat ze over weinig middelen beschikken. Er gebeuren ook slechte dingen.

“Maar het is belangrijk om altijd in het achterhoofd te houden dat het een minderheid is die zaken doet waardoor de buitenwereld – vaak op basis van de media, die alles uitvergroten – een etiket op dergelijke buurten kleeft. Je moet heus niet denken dat alles daar grijs en zwart is, er leven ook veel goede mensen. Het is het verhaal van de ene slechte koffieboon die de hele koffie om zeep helpt.

“Ik wil over die buurt dan ook niet te negatief doen en zie mijn kindertijd niet als een donkere periode in mijn leven. Ik heb ginder veel geleerd en voor mij vielen er veel positieve zaken te halen uit de tijd die ik daar doorbracht. Daar ben ik God dankbaar voor. Door het slechte beeld dat de buitenwereld heeft van die quartiers en de mensen die er leven, moet je je meer bewijzen dan anderen. Je krijgt geen cadeaus. Zoiets sterkt je op het mentale vlak.”

Opvallend hoe Grondin er herhaaldelijk niet in slaagt een lach te onderdrukken als hij zich zijn kindertijd voor de geest haalt. “Ik draag mooie herinneringen met me mee. Er was geen luxe, niet veel geld, maar we kwamen niets te kort. En ik had mijn vriendjes, maakte daar plezier mee en kreeg er de beste zorgen.

“Maar weet je, voor ouders ligt dat anders, in een dergelijke buurt leven. Zij willen voor hun kinderen een betere omgeving om in op te groeien, zouden hen het beste willen geven. En dat is daar niet altijd voorhanden. Als kind besef je dat op die momenten niet.”

Grondin leefde in Toulouse met zijn broer en drie zussen bij zijn moeder. Zijn ouders waren gescheiden toen hij twee à drie jaar was, te jong om te beseffen wat er gebeurde. “Ik ging in het weekend vaak naar mijn pa en onderhield met hem de band die eender welke zoon met zijn vader heeft. Nu nog trouwens. Alleen leefde hij niet meer bij ons. Ik heb het nooit anders geweten. Voor mij was dát de normale situatie.

“Thuis vertrok mijn moeder ’s morgens altijd heel vroeg om te gaan werken en ze kwam pas heel laat ’s avonds terug. Gelukkig konden mijn oudere zussen haar wat bijstaan door bijvoorbeeld op mij te passen. Mijn moeder heeft ons alles gegeven. Ik zal haar, mijn zussen en mijn broer altijd dankbaar blijven.”

Ballenraper

Deels dankzij de goede invloed van zijn moeder, deels dankzij het voetbal, dat hij op straat ontdekte, gaf de jonge Grondin zich niet over aan des bêtises. “Het voetbal zorgde ervoor dat ik mijn aandacht op andere dingen richtte. Het klopt dat de verleiding om foute zaken te doen in een dergelijk milieu groter is, maar ik voelde mij daar nooit toe aangetrokken. Zo had mijn ma me niet opgevoed.

“Op mijn achtste sloot ik me aan bij een voetbalclubje in de buurt, waar we één keer per week trainden en in het weekend een wedstrijd speelden. Op mijn dertiende trok ik naar de préformation bij Toulouse. Je kan dat zien als een speciaal centrum, een soort internaat, waar ik de hele week verbleef. Overdag kregen we er les, nadien voetbalden we. Enkel in het weekend ging ik naar huis. Door mijn verblijf in dat centrum ontwikkelde ik ook stilaan een blik van buitenaf op onze buurt, un £il extérieur, waarmee ik de dingen die er gebeurden, beter kon plaatsen.

“In het internaat was alles aanwezig om ons te doen slagen. Niks kwamen we er te kort. Goede trainingen en magnifieke velden. Ik boekte er veel vooruitgang. ( met fonkelende oogjes) God, wat heb ik daar veel geleerd. Dat was de periode waarin ik het meest van voetbal hield. Eerlijk waar. Niet dat ik nu niet meer tevreden ben als ik het veld betreed, maar dat gevoel toen … die kinderlijke blijheid omdat je het gras mag oprennen om die bal een trap te verkopen. Je ontdekt het spelletje pas en hoeft je nog geen zorgen te maken om problemen rond de grasmat. Later word je dan in een zekere vorming geduwd en is het anders.

“Met de ploeg waarin ik toen voetbalde, speelden we kampioen. In 1998. Weet je wat de prijs was ? We mochten ballenrapers zijn tijdens de finale van de wereldbeker. Ook ik stond daar, naast het veld waar de groten op speelden. Op die leeftijd is dat iets formidabels. Dat vergeet je niet.”

Bizar

“Op mijn vijftiende begon de echte vorming in Toulouse. Dan train je elke dag. Tweeënhalf jaar heb ik die opleiding gevolgd. Toen werd me de mogelijkheid geboden om naar Birmingham te gaan. De sportieve directeur van ginder kwam naar enkele jongens van Bordeaux kijken. Wij speelden tegen hen. Ik en nog een andere jongen uit mijn team vielen hem op. We trokken naar Engeland om testen te doen, alles was in orde. Ik kon voor drie jaar naar ginder en heb daar toen heel diep over nagedacht.

“Een element – je zal dat misschien bizar vinden – dat sterk doorwoog in mijn uiteindelijke keuze om te gaan was dat ik die wedstrijd tegen Bordeaux eigenlijk niet had mogen spelen. In de voorgaande match had ik een derde gele kaart gekregen. Maar in plaats van nummer 9 had de scheidsrechter nummer 6 genoteerd. Dat kon geen toeval zijn, bedacht ik. Voor mij was het een teken dat dat mijn weg was. Het gaf een déclic. Ik weet niet goed hoe ik dat moet uitleggen. Dat is het lot. Dat is God.

“Als je me nu vraagt hoe mijn tijd bij Birmingham was, is het eerste dat in me opkomt : niet slecht. Maar het voetbal was er niet hetzelfde. Daardoor voelde ik me er een beetje verloren. Ze vroegen me zaken die ik totaal niet gewend was. Om een voorbeeld te geven : ik, als verdedigende middenvelder, moest zo vaak mogelijk voor doel verschijnen als er een voorzet gegeven werd. Zo was ik niet opgeleid. Aanvallers vroegen ze dikwijls om uit te wijken naar een van de hoeken in plaats van naar het strafschopgebied te trekken. Ik begreep dat allemaal niet zo goed.

“Ik schepte er geen plezier in het voetbal, gaf dat ook aan, maar de club wilde me niet laten vertrekken. Ik ga niet zeggen dat ik me er echt ongelukkig voelde, maar makkelijk was het niet op het mentale vlak. Wel heeft het mijn moreel verstevigd en daar ben ik dankbaar voor.

Gesloten poort

“Als je na een dergelijk verblijf in het buitenland wil terugkeren naar de Franse ploeg waar je vandaan komt, bots je op een gesloten poort. In Toulouse leek het alsof ik niet meer bestond zodra ik in Engeland was. Voor hen was dat natuurlijk een slechte zaak geweest, met het oog op de Franse vorming. Zij hadden een speler opgeleid en die was dan vertrokken. Bovendien had ik in Engeland niet veel in de eerste ploeg gespeeld. Ik begrijp dat ook wel.

“Via een kennis vernam ik dat een club in de Belgische tweede klasse interesse had. Ik ben een seizoen bij Ronse gaan spelen. Nadien ben ik toch teruggekeerd naar Toulouse, maar een profcontract bleek er niet in te zitten. Ze zouden er pas op het einde van het jaar mijn progressie beoordelen. Financieel gezien had ik echter niet genoeg ademruimte om zo lang te wachten. En toen heeft de man die mij bij Ronse bracht, Cercle Brugge voor mij gevonden. Dat was ongeveer twee jaar geleden. Ik ben tevreden dat ik de beslissing genomen heb om naar Cercle te gaan. Het is een kleine club, akkoord. Maar soms is het in de kleine clubs dat de grote spelers gemaakt worden. ( lacht)

“Bij groen-zwart probeer ik nu om elke week constant te presteren en beetje bij beetje progressie te boeken. Ik voel me er prima, maar uiteraard is het mijn bedoeling om hoger te mikken, de ladder op te klimmen. Ik denk dat ik over de kwaliteiten beschik om met een ploeg in de subtop mee te kunnen. Maar je moet dat niet zeggen, je moet dat tonen op het veld. Praten stelt niks voor. Dat is maar blabla. Op het terrein, daar vind je de realiteit.”

Waarde van de dingen

Hoewel Cercle geen riante lonen uitbetaalt en de levensstandaard die Grondin nu heeft, binnen de perken van het redelijke blijft, toeft de Fransman nu toch in een wereld met meer luxe, waarin meer geld circuleert dan in die waarin hij als kind rondliep. Dat zorgt er geenszins voor dat hij de buurt waar hij opgroeide, vergeet. “Als ik een mogelijkheid zie, keer ik er graag terug om mijn familie te bezoeken. Ik voel me niet anders omdat ik nu hier voetbal. Ik weet waar ik vandaan kom.

“Als mijn loon maandelijks op mijn rekening komt, denk ik altijd spontaan even terug aan mijn kindertijd en bedenk ik : met dat geld ga ik niet om het even wat doen. Als je uit een omgeving komt zoals die waarin ik ben opgegroeid, kan je de waarde van de dingen beter inschatten. Mijn loon zie ik trouwens als een beloning voor alle inspanningen die ik geleverd heb om dit, wat ik hier nu heb en doe, te bereiken.

“Ik tracht ondertussen ook aan mijn toekomst te denken. Daarom ben ik een trainerscursus beginnen volgen. Dat is al een klein begin. Want het voetbal kan nog vijf, zes, zeven jaar doorgaan. Maar het kan ook morgen ophouden. Dat heeft mijn moeder me goed ingeprent.

“Ik hoor haar nog geregeld. Soms komt ze eens kijken naar een wedstrijd. Ik probeer haar een stukje terug te geven van al wat ze mij als kind gaf. Hetzelfde kan je nooit terugschenken. Zij heeft me het leven gegeven. Maar je tracht het maximum te doen, zo attent mogelijk te zijn tegenover haar, zorgzaam, je vraagt elke keer of ze niets nodig heeft. Vaak gaat dat om kleine dingen, details, die ervoor zorgen dat ze zich goed voelt, dat ze ervaart dat je belang aan haar hecht. Ik weet dat mijn ouders waardevol zijn en dat ik goed op hen moet passen. Dat is iets dat ik uit mijn geloof heb gehaald.”

Kousenbroek

Grondin vraagt of even een pauze ingelast kan worden in het gesprek. Het is tijd voor een van de vijf dagelijkse gebeden. Hij trekt zich met een matje tien minuutjes terug en verontschuldigt zich. Grondin is een diepgelovige moslim. De uiterlijke tekenen daarvan zijn tot op het veld merkbaar. Zomer en winter draagt hij op de grasmat een kousenbroek.

“In de Koran staat dat je je intieme delen moet bedekken, van aan je navel tot onder je knieën”, legt hij uit. “Je doet dat met het oog op mensen van het andere geslacht, eigenlijk met het oog op mensen met wie je kan trouwen. Hier thuis, als enkel mijn broer of vrouw er zijn, kan ik in shorts rondlopen. Ook bij de kinesist – een man – is het geen probleem dat mijn benen ontbloot zijn.” Andere moslims die de regel niet zo strikt volgen, wil Grondin in geen geval be- of veroordelen. “Dat gaat over interpretaties en visies.”

De vraag of God alles beslist, lijkt hij bijna stupide te vinden. “Natuurlijk. We zijn vrij om dingen te doen, maar alles gebeurt met de toelating van God. Als jij nu plots je wagen wil nemen en naar zee wil rijden, kan dat. Maar als je onderweg autopech hebt, is dat een teken dat God het anders zag.”

In de omgeving rond hem, waarin de secularisatie ver is gevorderd, kan hij de overtuiging van de atheïsten niet vatten. “Er zijn zoveel tekenen.” En dan is er ook nog die ene vraag waarmee hij worstelt. “Er zijn drie godsdiensten waarin gezegd wordt dat men in die éne God gelooft. Maar drie Goden, dat kan niet. Ergens moet men zich vergissen.”

KRISTOF DE RYCK

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content