Na een kwakkelseizoen heeft Sven Nys zich in alle stilte voorbereid op de komende winter.

Terwijl de wegrenners de eerste tickets naar een zonnig vakantieoord bestellen, halen de veldrijders de fiets van stal. Het mag stenen uit de grond vriezen, ook deze winter zullen de cyclo-crossers de warme mobilhome keer op keer verlaten, de geur van modder, nat gras, aangekoekte ketchup en gemorst bier tegemoet. Voorlopig vinden we Sven Nys nog bruin gebrand en proper gewassen in zijn zonovergoten villa in Baal. Hij kijkt een beetje sip : de linkerknie wil niet zo mee. “Twee weken geleden moest ik met pijn opgeven in de Ronde van Hessen en sindsdien gaat het op en af. Op de foto’s is niets te zien, ik werk iedere dag met de kinesist. Hopelijk komt het in orde”, klinkt het een tikkeltje bezorgd.

Sven Nys wil er dit seizoen weer staan. In zijn carrière won hij zowat alles wat er te winnen valt, maar vorig jaar kwam de machine abrupt tot stilstand. Voor nieuwjaar haalde hij twee superprestiges binnen, daarna liep het voor geen meter meer. Op het WK verdween Nys voor halfweg koers geruisloos uit de wedstrijd, geplaagd door krampen. Terwijl Bart Wellens op het podium pa en ma omhelsde, was de mobilhome van de familie Nys al bijna terug op Belgisch grondgebied.

Ben je er al achter wat er precies gebeurde ?

Sven Nys : “Op 1 januari, hier in mijn eigen dorp, voelde ik : nu heb ik de vorm te pakken. Goed opgebouwd, goed verzorgd, alles was tiptop. Vierentwintig uur later reed ik mijn laatste cross voor het Belgisch kampioenschap in Sint-Niklaas en daar ging het gewoon niet. Peter Van Santvliet, die ik de dag voordien nog op twee minuten reed, won. Slechte dag, denk je dan en je zoekt niet verder. Op het Belgisch kampioenschap eindigde ik derde en vervolgens werd ik iedere week slechter, met als absoluut dieptepunt het wereldkampioenschap. Na twee rondes verkrampte mijn linkerdij, ik kón gewoon niet meer verder. De kinesist ontdekte dat ik wat scheef op mijn fiets zat, waarschijnlijk door een val in Koksijde, waar ik volledig over de kop ging. Toen die verkrampte spier eenmaal losgewerkt was, won ik meteen weer een cross om de Super- prestige. Ik ben niet iemand die bij de pakken blijft zitten, ik wou bewijzen dat het seizoen nog niet gedaan was.”

Toch leek het er sterk op dat je mentaal kraakte. ‘Ik moet me kwaad leren maken, agressiever koersen, meer willen winnen’, zei je toen.

“Op zulke momenten zijn er duizenden mensen die je komen vertellen wat je allemaal niet goed doet. Op de duur geloof je dat en begin je aan jezelf te twijfelen. Nu weet ik dat het niet zo was. Ik heb al zoveel wedstrijden gewonnen, dan heb je toch die drang ? Ik vind mezelf helemaal niet meer terug in die uitspraken.”

Je hebt het veldrijden een hele tijd gedomineerd, maar vorig jaar deed Bart Wellens, die zijn leef- en trainingsgewoontes wijzigde, je plots ferm de baard af. Dat moet pijn doen.

“Ja, maar het stimuleert mij ook om opnieuw mijn grenzen te verleggen, om mijn zwakkere punten te zoeken en weg te werken. Daar hield ik me de afgelopen zomer mee bezig, we zullen zien wat het oplevert. Bart Wellens was vorig jaar beter dan ik en soms was het verschil groot, maar in een aantal wedstrijden had ik hem ook echt in mijn macht. Ik weet zeker dat er nog jaren komen waarin ik beter zal presteren dan Bart. Als je daar niet in gelooft, kan je evengoed stoppen.”

Welke zwakheden heb je de afgelopen zomer weggewerkt ?

“Ik heb heel veel gelopen : twee keer per week tien kilometer, intervaltrainingen met beklimmingen en versnellingen. In mijn hoofd is dat een enorme verbetering. Ik zie nu helemaal niet meer op tegen een cross waar we veel van de fiets moeten, terwijl ik er vroeger alles aan deed om er toch maar op te blijven zitten. Vroeger haalde ik tijd in door over de balkjes te springen, maar tegenwoordig leggen de organisatoren ze zo kort dat ik daar geen voordeel meer uit kan halen.”

Die balkjes vormen zowat je handelsmerk, maar Erwin Vervecken zegt dat jij vooral voordeel puurt uit je bochtentechniek. ‘Fenomenaal’, noemt hij die.

“Dat komt omdat ik heel veel vertrouwen heb op mijn fiets. Ik durf in een bos achter een renner rijden zoals je op de weg achter een brommer traint : op een paar centimeter van het wiel. De meeste jongens laten een meter, maar ik heb zo’n goed gevoel dat ik me blind in een bocht durf gooien. De meesten nemen hun voet uit het pedaal uit angst om weg te schuiven, ik doe dat niet omdat ik weet : als ik wegschuif, kan ik het opvangen door goed te sturen.

“Als ik in het bos ga trainen, oefen ik daar ook op : ieder rondje wat sneller door de bocht, voeten in de haken houden. Wanneer het glad ligt, train ik vaak met tubes die heel hard schuiven en probeer ik die fiets toch onder controle te houden. Als kind was dat mijn lang leven. Van mijn vijfde tot mijn vijftiende deed ik nooit iets anders dan rare dingen uithalen met mijn BMX-fiets. Nu heb ik daar geen tijd meer voor.”

Paul Ponnet zei ooit dat je BMX-periode je met een conditionele achterstand opza-delde.

“Klopt. Bij BMX trek je constant spurtjes. Ik heb dus eerst mijn hart sterk gemaakt met intervaltrainingen, terwijl een toekomstige duursporter net moet beginnen met lange afstanden aan een lage hartslag. Toch wijzen de tests uit dat ik over een hele grote motor beschik. Die heb ik heel langzaam opgebouwd vanaf het moment dat ik overstapte naar het veldrijden, op mijn zestiende. Paul Ponnet en een oom leerden me kilometers malen aan een lage hartslag. Ik weet nog dat we, toen ik zeventien was, met Eric De Vlae- minck op oefenkamp gingen in de bergen. Soms kwam ik twintig minuten na de groep boven. Eric, die de hele tijd achter mij moest blijven rijden, dacht dat ik heel slecht was. Maar ik wist wel beter : ik hield me aan mijn hartslag, al moest ik te voet naar boven. Dat viel me soms wel moeilijk, want als je jong bent, wil je je meten met de rest.”

Aan welke hartslagen rij je een cross ?

“Constant boven de 180, vanaf een paar minuten na de start. Mijn grens om in het rood te rijden ligt op 183 en daar zit ik in de cross altijd rond. Als ik heel goed ben, krijg ik hem nog hoger en rijd ik 20 minuten boven de 190. Als veldrijder moet je een uur lang kunnen fietsen zonder dat je benen lucht krijgen. In een koers op de weg rij je misschien ook een uur in het rood, maar de periodes van verzuring zijn korter : vijf minuten tijdens een beklimming, dan weer even recupereren. In de cross weet je : ik start en mijn benen doen een uur lang pijn. Als je voorsprong neemt, kan je kleine stukjes recuperatie inbouwen om iets meer lucht in die benen te pompen. Maar als je tweede of derde hangt, doet het een uur lang heel veel pijn. Van bij de start, wham !, moet je door die mentale muur.”

Het veldritseizoen duurt een kleine vijf maanden en in tegenstelling tot het wegseizoen zijn er geen rustiger periodes. Hoe bereid je je daarop voor ?

“De meeste jongens pieken naar bepaalde koersen of periodes. Alleen Bart Wellens en ikzelf presteren een heel seizoen lang op een hoog niveau omdat men dat van ons verwacht. Je probeert je voor te bereiden door tijdens de zomer heel veel kilometers af te malen – voor mij zijn dat er zo’n 20.000 – en je heel goed te verzorgen tijdens de winter. Meestal tracht ik toch een klein beetje rust te nemen vlak voor Kerstmis, want daarna komt er een hele zware reeks crossen aan. Dat is de reden waarom ik nog nooit kon winnen in Overijse. Ik kan me gewoon niet permitteren om in de aanloop van die wedstrijd vollen bak te blijven trainen, anders ben ik na Kerstmis ziek. Natuurlijk is er nog een reden waarom wij van begin tot eind willen presteren : wij worden niet betaald zoals een wegrenner. Wij moeten onze centen verdienen met start- en prijzengeld.”

Hoe verleidelijk is het dan om zoveel mogelijk crossen af te haspelen ?

“Het is moeilijk. Er zijn crossers die alles meepakken en het dan in bepaalde crossen rustiger aan doen. Ik krijg zoveel aanbiedingen dat ik in de winter twee veldritten per weekend kan rijden en rond Kerstmis tien dagen op tien, maar ik heb mijn principes. Als organisatoren mij willen, betalen ze daarvoor, maar dan geef ik ook iets terug.”

Maar je verlengt je cross-seizoen dan wel met wegwedstrijden in het voorjaar. Waarom ?

“Dit jaar heb ik voor het eerst geen klassiekers gereden, waardoor ik op 1 april, anderhalve maand vroeger dan gewoonlijk, met de voorbereiding kon beginnen. Ik voelde dat ik die tijd nodig had om alles op een rijtje te zetten. Als mijn lichaam het zou toelaten, zou ik veel meer koersen, maar ik weet nu dat ik soms gas moet terugnemen. Vroeger was ik naïef : als er op mijn schema stond dat ik vijf uur moest trainen, dan deed ik dat, hoe ik me ook voelde. Nu zou ik drie uur durven trainen. Omdat ik voel dat ik daar beter mee ben.”

Je begeleider Paul Vandenbosch zei dat hij je moest leren dat ‘losrijden’ niet betekende dat je drie uur op de fiets moest zitten.

“De dag na een koers ging ik vaak drie uurtjes trainen, gewoon omdat ik dat plezant vond. Paul leerde me dat anderhalf uur genoeg is. Ik moet het gevoel hebben dat ik er alles voor doe, anders heb ik veel minder vertrouwen. Zo ga ik zelden ergens naartoe vooraleer ik getraind heb. Afgelopen zaterdag moest ik chauffeur spelen voor een supporter die trouwde. Toen ik daar om elf uur arriveerde, had ik al honderd kilometer getraind. En al kom ik om elf uur ’s avonds thuis van een cross, ik fiets altijd nog een half uur op de rollen. Ik let ook op mijn voeding, want als ik me laat gaan, kom ik tien kilo bij op drie weken tijd. Ik voel me alleen maar goed in mijn vel als ik gezond en mager ben.”

Jullie topsporters zijn ongelooflijke ijdeltuiten.

“( Lacht.) Dat denk ik ook. Zeker renners, die staan vaak voor de spiegel. Bij het begin van het seizoen kijk je ook altijd naar elkaar om te zien hoe afgetraind de concurrentie eruitziet. ( Neemt het vel van zijn bovenarm tussen twee vingers.) En dáár is een renner natuurlijk ook altijd mee bezig : controleren wat zijn vetpercentage is, waar kan er nog wat af ?”

Je bekijkt ook vaak video’s van de wedstrijden. Om jezelf aan het werk te zien ?

“Ik let er wel op hoe hard ik in bepaalde periodes reed, ja. Ik leer ook altijd nog iets van de concurrentie. Soms kan je uit een blik of een houding afleiden hoe een renner zich voelt. Als ik dezelfde signalen in de wedstrijd waarneem, krijg ik altijd een soort déjà vu. Alle details helpen. En natuurlijk zie ik mezelf ook heel graag winnen en dan liefst in een situatie waarbij het de laatste ronde nog spannend is. Dat is het mooiste. Ik zoek het ook meer en meer op, zo blijf ik gemotiveerd.”

Wat is het mooiste dat je jezelf al zag doen ?

“( Snel.) De laatste ronde op het WK in Zolder, toen ik buitenom langs die boom ging. Ik reed naar beneden en wist : alles of niks. Uiteindelijk kon ik het niet afmaken, maar het was de grootste kick uit mijn hele leven. Ik ben trots op mezelf dat ik mezelf daar kon overstijgen.”

Jezelf ook al idiote manoeuvres zien uithalen ?

“( Lacht uitbundig.) Het BK in Gent. In de laatste ronde ging ik twee keer tegen de grond omdat ik meer bezig was met hoe ik Erwin Vervecken moest losrijden dan met het parcours. Alles leek verloren, maar tweehonderd meter voor de streep zie ik Vervecken zelf op de grond liggen. Ik passeer hem en word nog kampioen. Toen ik mezelf die laatste ronde bezig zag, dacht ik : hoe lomp kan je zijn ? Ach, nerveus zeker.”

Jouw seizoen eindigde vorig jaar op een wel erg valse noot. In Pijnacker verloor je op de allerlaatste dag de wereldbeker aan Richard Groenendaal omdat je Belgische ploeggenoten je geen plaats in de topvijf gunden. ‘Nooit doe ik nog iets voor de nationale ploeg’, zei je achteraf. Zijn de wonden intussen al geheeld ?

“Ik denk nog altijd : verdorie, ik win drie van de zes wereldbekers, ik had dat klassement moeten pakken. Tijdens de koers voelde ik het al aankomen. Groenendaal reed weg, ik kon niet volgen. In de laatste ronde trekt Wellens alles op het lint, ik moet alles geven om zijn wiel te houden. Daarna valt het stil en ineens komt er vijf, zes man over. Ik roep nog : ‘Ik moet bij de eerste vijf zijn !’ Niemand die reageerde, ze reden allemaal om mij te kloppen. Als je achteraf dat beeld ziet waarbij ze allemaal achterom kijken om te controleren dat ik zeker niet bij de eerste vijf eindig, dan doet dat heel veel pijn.”

Tom Vannoppen zei dat je geen recht van spreken had omdat je Groenendaal eerst zelf liet rijden.

“Waarom zou ik Groenendaal laten rijden ? Samen met hem voorop blijven was het beste scenario : hij de koers, ik de wereldbeker. Klaar.”

Vannoppen vertelde ook dat je het in de achtervolging op Groenendaal vertikte om mee te werken.

“Toen Groenendaal me loste, had ik twee ronden lang het gevoel : ik moet zorgen dat ik tweede of derde word, anders verlies ik de wereldbeker. Toen heb ik inderdaad een paar keer gezegd : ik rij niet, mijn ploegmaat is weg. Natuurlijk heeft zich dat tegen mij gekeerd.”

In de World Cup Series rijden jullie niet meer met de nationale ploeg, maar op het WK wel. Stel je jezelf ten dienste van de Belgische ploeg ?

“Op het WK rij ik voor mijzelf. Ik wil in mijn carrière nog zeker één keer wereldkampioen worden en ik zal er alles aan doen om dat doel te realiseren. Ik ga niet iemand anders wereldkampioen maken.”

Bij de profs was je nog nooit wereldkampioen. Wordt die titel niet langzamerhand een obsessie ?

“Het is het enige wat mijn carrière perfect kan maken. Ik mag nog vijftien keer de Superprestige winnen, als ik niet één keer wereldkampioen word, dan zal het altijd zijn : geweldige carrière, maar… Nu ja, hoe langer ik erop moet wachten, des te mooier zal het zijn. Wellens mag nog vier keer wereldkampioen worden en dat is ieder jaar schitterend, maar als Sven Nys één keer wereldkampioen wordt, dan is het klaar. Daar wachten we al jaren op – ikzelf ook, dat geef ik eerlijk toe. Maar ik zal er geen boterham minder om eten als ik het niet word.”

door Loes Geuens

‘Ik ga niet iemand anders wereld- kampioen maken.’

‘Ik heb zo’n goed gevoel op de fiets dat ik me blind in een bocht durf gooien.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content