Elimane Coulibaly, de Senegalese targetspits van KV Kortrijk, verbreekt het stilzwijgen.

‘Na elke wedstrijd heb ik spijt van veel dingen.’ Monoloog van een getormenteerde ziel.

Als ik dit seizoen weinig of niet met de pers praat, is het omdat ik verkies mij te concentreren op mijn prestaties op het veld. Mij expliqueren aan journalisten kost veel energie, is mijn ervaring. Bovendien kan ik mij niet altijd vinden in wat er dan van mijn woorden gemaakt wordt. Soms móét je praten, dat weet ik ook wel. Dan probeer ik dat ook zo goed mogelijk te doen, maar het is mijn vak niet. Ik ben geen communicatiespecialist. Ik ben voetballer.

“Vorig seizoen is er welgeteld één journalist eens voor mij gaan zitten. De media hadden mij toen niet nodig. Ik was iemand voor een lager niveau, las ik zonder dat er om mijn mening was gevraagd. Ze gooiden mij in de vuilnisbak.

“Nu ik de kans krijg om in de eerste klasse te spelen, wil ik het allerbeste van mezelf geven. Het vorige seizoen was niet goed. Ik raakte net geblesseerd op het moment dat Provoost en Calvo terugkeerden uit blessure en de ploeg is beginnen te draaien. Anderen grepen hun kans en ik bleef op de bank.

“Ik kende al heel zware tijden in mijn leven, maar ik berust niet. Ik ben geen loser. Dat ben ik nooit geweest. Ik ben ervan overtuigd dat ik op een dag succes zal kennen. Als het niet in het voetbal is, dan in iets anders. Dit seizoen wou ik meer spelen en beslissend zijn. Van het afscheidsdiner van vorig seizoen was mij één zinnetje van de trainer bijgebleven: ‘Vanaf volgend seizoen start iedereen weer op nul’, zei hij toen. ‘Iedereen zal zich weer moeten bewijzen.’ Dat motiveerde mij.

“Mijn vakantie in Dakar deed mij deugd. Ik leefde er drie weken tussen familie en vrienden, mensen van wie ik voel dat ze van mij houden. Elke dag werd ik wakker met een goed humeur. Met jongeren uit de buurt ging ik ’s ochtends van zes tot acht uur op het strand lopen en voetballen. Zo vermeden we de grote hitte. Volgens het individuele programma dat we van de trainer hadden meegekregen, moesten we tijdens onze vakantie drie keer per week gaan lopen. Ik deed het elke weekdag.

“Toen ik weer in Kortrijk kwam, merkten ze op dat ik vermagerd was, maar zelf was ik mij daar niet zo bewust van. Pas toen ik tijdens de voorbereiding op de bascule ging staan, zag ik dat ik zes kilo minder woog.

“Het was klaar en duidelijk dat ik niet in de basis zou starten. Ik had iets van: ik bekijk enkele weken hoe het evolueert en als de kans zich voordoet, vertrek ik naar een andere ploeg. Maar ik voelde in de vernieuwde groep al snel dat ik zou spelen.

“Ik ben tevreden nu, maar nog niet gelukkig. Ik was al enkele keren beslissend, oké, maar als ik alle voorbije matchen bekijk, dan moet ik concluderen dat ik meer had kunnen scoren en nog meer voor de ploeg had kunnen doen. Na elke wedstrijd heb ik spijt van veel dingen. We zijn ook nog maar zeven speeldagen ver. Hoeveel resten er nog? 27! Er is dus nog een lange weg te gaan. Zelfs een foute pass kan ik mij niet permitteren. We zullen zien.

“Mijn goesting is groot, ik doe alles voor het voetbal nu. Ik wil absoluut mijn kans in de eerste klasse grijpen. Er zijn er veel die een stap terug zetten om dan weer hogerop te raken, maar mij rest daar de tijd niet meer voor. Ik ben 28, ik ben pas laat op het hoogste niveau geraakt.”

‘Ik werd niet aanvaard’

“Mijn uitsluiting op Anderlecht deed mij pijn. Ik kreeg er geel voor een onopzettelijke overtreding. Bij het zien van de tv-beelden achteraf schrok ik wel van mijn tussenkomst, moet ik bekennen.

“Het publiek begon te roepen, ik gooide mijn armen in de lucht en kreeg een tweede keer geel. Ik wou gewoon duidelijk maken: hou toch op met roepen! Als je jarenlang in provinciale hebt gespeeld en je wordt in de match tegen misschien de grootste club van het land uitgefloten door 20.000 man, dan treft dat je in je hart.

“Je moet weten: toen ik in 1999 in België toekwam, werd ik niet aanvaard. Het was een schok, want nooit voorheen was ik geconfronteerd geweest met racisme. Ik was 19, kwam van Dakar en als ik werk ging zoeken, gooiden ze de deur dicht. Vreselijk. Ik werd behandeld als een aap, ik vergeet die woorden en die gestes nooit meer, vrees ik. Ik was gechoqueerd, want ik had een ander idee van Europa. Mijn komst naar België was geïnspireerd door de welvaart van toeristen die ik in Senegal had gezien. Alleen: zonder werk kan je ook hier niet overleven.

“Gelukkig ben ik ook mensen tegengekomen die in mij geloofden. Iemand die later een vriend is geworden, zei mij dat hij een plaats kende waar ze alleen vreemdelingen aanvaardden. Gia Cataro in Sint-Amandsberg, schoonmaken van industriële bedrijven. ’s Avonds was ik nog veel zwarter dan ik van nature al ben ( lacht), maar voor mij was het een droom die in vervulling ging. Ik werkte daar bijna twee jaar, maar toen is er helaas iets gebeurd … door mijn karakter …

“Op een avond op de terugweg van het werk lag ik te slapen in de bedrijfsbus toen een buitenlandse collega mij wakker schudde: ‘Hé, Coulibaly,’ zei hij, ‘een van die zwarten heeft mijn gsm gestolen.’ Ik reageerde geënerveerd omdat hij mij niet liet slapen, want ik moest nog gaan trainen. ‘Jullie zwarten’, riep hij, ‘zijn allemaal dieven.’ Dat kon ik niet accepteren en er kwam amok van. Ik verdedigde mijn collega’s, maar verloor mijn werk.

“Iedereen was geschrokken, want zo kenden ze me niet. Maar ik groeide op in een buitenwijk van Dakar en ben wel degelijk iemand van de straat natuurlijk.

“Ik ben van nature impulsief. Als kind was ik al niet gemakkelijk. Ik was een durfal, ik was koppig en had een probleem met autoriteit. Wat verboden was, deed ik en dan kreeg ik een pak slaag. Mijn opvoeding in Dakar was: regels volgen. Ik volgde ze niet allemaal ( lacht). Ik moest naar de Koranschool gaan, maar ik ging niet. Ik moest bidden, maar ik deed het niet. Ik mocht niet buiten op een bepaald uur, maar ik deed het toch. Ik mocht de tv niet aansteken, maar stak hem wel aan. Als kind kreeg ik veel klappen van mijn grote broers. Het bepaalde mee mijn karakter, denk ik.”

‘Ik maakte het S.M.A.K. schoon’

“Ik ben in december 1999 in België toegekomen en in januari zorgde iemand ervoor dat ik kon testen bij de invallers van derdeklasser RC Gent. Het was ijskoud, ik had mijn bus gemist, moest een heel eind te voet gaan en ter plaatse kreeg ik een paar oude voetbalschoenen in bruikleen.

“In Dakar had ik louter voor het amusement bij een wijkploeg gespeeld. Tot mijn dertiende was ik libero, daarna stond ik in de goal. Bij RC Gent testte ik als centrale verdediger, maar binnen het kwartier kreeg ik rood voor een tackle. Ze hadden mij niet nodig, kreeg ik na de match te horen. Ik werd afgewezen.

“Toen vond ik dus werk als schoonmaker en speelde ik twee seizoenen bij de invallers van FC Oostakker. Het derde jaar stond ik in de spits bij de eerste ploeg. Erwin Vandendaele kwam mij bekijken en ik mocht opnieuw testen met RC Gent tegen de Belgische belofteploeg. Rudi Verkempinck was daar toen trainer. Ik kreeg een contract aangeboden, maar op aandringen van Hans Christiaens en de voorzitter koos ik voor SV Oostakker. Hans was als een grote broer voor mij, ik leerde veel van hem. Ook van KV Oostende en van Nieuwkerken kreeg ik aanbiedingen, maar ik maakte andere keuzes. Het was hard werken om te overleven. Ik moest mijn facturen kunnen betalen en geld kunnen opsturen naar mijn familie. Op dat moment liet het voetbal alleen mij niet toe om dat te doen. Een tijd maakte ik het S.M.A.K. van Jan Hoet schoon ( Stedelijk Museum voor Actuele Kunst Gent, nvdr), ik werkte ook in de bouw en volgde in Brussel een tweejarige opleiding voor electricien. Ik ben in mijn leven altijd vooruitgekomen zonder terug te vallen, maar het had beter gekund.

“Uiteindelijk was het dankzij Eddy Mestdagh dat ik de sprong van eerste provinciale naar de tweede klasse kon maken. Hij kwam één keer kijken, geloofde meteen in mij, gaf mij een kans bij Deinze en bouwde een ploeg rond mij. Ik gaf mijn werk op en zette voor het eerst alles op het voetbal, maar na twee maanden scheurde ik mijn patellapees en was ik out voor de rest van het seizoen. Dat was ook een heel zware periode. Maar in de nood leert men zijn vrienden kennen: wat Jim Verniers en Gaelle De Backer toen allemaal voor mij deden, vergeet ik nooit meer. Nicole Debock noem ik ondertussen mijn blanke moeder.

“Mijn tweede seizoen bij Deinze was uitstekend. Behalve van Kortrijk was er ook belangstelling van Antwerp, Tubeke en United. Voor het eerst in mijn leven koos ik niet voor het geld maar voor het voetbal. Daarom zit ik nu in eerste.

“De aanpassing was groot. Onder Hein Vanhaezebrouck leerde ik meer aan het spel deel te nemen. Anderzijds kwam mijn grootste kwaliteit er hier nog niet ten volle uit: mijn kopkracht in de zestien meter. Bij Kortrijk scoorde ik nog maar twee keer met het hoofd. Dat was begin vorig seizoen in Union en in Deinze. Het komt omdat deze ploeg vooral over de grond voetbalt.”

‘Ik kan ontploffen van een futiliteit’

“In Dakar was voetbal nooit mijn eerste zorg. Mijn vader en mijn moeder zagen mij nog nooit voetballen. Nu zijn ze trots dat ik op zo’n hoog niveau speel, maar vroeger wilden ze niet dat ik voetbalde. Ik moest studeren en werken.

“Ik ben geboren in een heel grote familie. Hoe groot weet ik niet precies, want bij ons tellen ze de kinderen niet, hè ( lacht). Mijn moeder ging werken op Binnenlandse Zaken om ons allemaal naar school te kunnen laten gaan. Mijn vader is een heel gewone, rustige man. Het imago van Afrikaanse papa’s is negatief omdat ze kinderen maken en er zich daarna niets meer van aantrekken, maar hij deed alles voor ons. Hij is zeer religieus en geniet veel respect van andere families.

“Met heel veel liefde steun ik mijn familie al jaren financieel. Ik vind het een eer dat ik dat kan doen.

“Ik droomde ervan om in de eerste klasse te voetballen, maar mijn kostbaarste droom is om ooit eens voor de nationale ploeg van Senegal te spelen om mijn shirt daarna aan mijn moeder te kunnen geven. Ik voetbal dus om international te worden.

“Voilà, dat is mijn verhaal.

“Mijn grootste kracht is mezelf en mijn grootste zwakte is ook mezelf. Ik kan cool blijven bij de grootste tegenslag en ontploffen van een bagatel. Dat ben ik. Het is bizar ( glimlacht).

“Wat mij hier vooral verbaasde en enorm kwetste, waren de racistische reacties tijdens de wedstrijden. Sommige spelers vertelden mij achteraf dat die waren ingegeven door de trainers. In het provinciale voetbal werd ik wekelijks geïntimideerd en dan reageerde ik vaak ontzettend impulsief. Dan kreeg ik een kaart, ervaarde ik dat als onrechtvaardig, trok ik mijn shirt uit en gooide het op de grond of naar de scheidsrechter. Zowat om de drie à vier weken was ik geschorst.

“Ook bij Deinze pakte ik elf gele en drie rode kaarten in een seizoen. Dat had toen evenzeer met de aanpassing aan de snelheid van het spel te maken. Soms kwam ik te laat in duel en had ik de man in plaats van de bal. Onopzettelijk.

“Ik kreeg in mijn carrière ook al vaak discussies met spelers na de match. Tijdens Virton-Deinze van twee jaar geleden had ik een opstootje met Karim Belhocine. In de kantine achteraf kwam het daardoor tot herrie tussen beide ploegen. Nu is hij mijn ploegmaat en lachen we daarmee. Zo gaat dat in voetbal.

“Ondertussen leerde ik mij toch al heel wat beter te beheersen. Nochtans zijn die racistische opmerkingen er nog altijd. Helaas kunnen de scheidsrechters ze niet horen.” S

door christian vandenabeele – beelden: christophe vander eecken

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content