Voor een jongen die op zijn achttiende debuteerde aan de zijde van Romário bij Vasco da Gama duurde het lang, veel te lang, vooraleer hij in België erkenning kreeg. Bij KRC Genk veegt João Carlos Pinto Chaves eindelijk alle vraagtekens achter zijn naam weg.

Dat João Carlos Pinto Chaves (27) een klasbak is, weten de meeste Belgische clubs en voetballiefhebbers onderhand. Maar waarom duurde het dan zo lang vooraleer hij een stap hogerop kon zetten? Of waarom voetbalt hij nu niet bij Anderlecht, Standard, Club Brugge of elders in Europa? Het zijn de twee vragen die de sierlijke Braziliaanse verdediger tijdens zijn vierjarige verblijf in ons land al het vaakst moest beantwoorden.

Te nonchalant, heette het dan. En: ‘Kon zich enkel opladen voor de topduels.’ João Carlos gaat de verwijten niet uit de weg. Integendeel, ergens begrijpt hij de kritiek wel. Anderzijds bewijst hij nu bij Genk zijn grote gelijk. Van het leger zomeraankopen dat de ambitieuze Limburgse club deed, is João Carlos de enige die unaniem voldoening schonk tijdens de heenronde. Miste amper twee wedstrijden, scoorde viermaal en is daarmee samen met Elyaniv Barda topschutter van de ploeg. Bovendien, en dat is gezien de vroegere kritiek op zijn spel misschien het voornaamste, leerde hij 90 minuten geconcentreerd spelen en verdedigen zonder franjes.

“Maar ik hoop dat ik in de terugronde nog 30 procent beter kan”, legt João Carlos de lat hoog voor zichzelf. “Het doet me deugd dat ik amper twee wedstrijden miste: eentje door schorsing en eentje door een tandoperatie. Mijn eerste zes maanden waren perfect, vooral in het begin was ik onder de indruk van de infrastructuur bij Genk. Daarom wilde ik weg bij Lokeren: ik wilde in een groot stadion spelen, voor veel volk en op een mooie grasmat. Dat vind ik hier.”

Volgens je ex-voorzitter Roger Lambrecht had je nochtans veel lucratievere aanbiedingen dan Genk, maar je bleef in België omdat je vrouw dat wenste. Zij zwaait de plak thuis?

João Carlos: “Als je kinderen hebt, moet je in de eerste plaats aan hen denken. Je kan toch moeilijk ergens een miljoen euro per jaar gaan verdienen, maar na elke training thuiskomen en je gezin ongelukkig zien? Genk betaalt goed, minder dan andere opties die ik had, maar goed. Mijn vrouw werd altijd onrustig als ze al die geciteerde clubs las in de kranten, dan interpelleerde ze me meteen om te vragen wat er van aan was. Rusland was daarom geen optie. Frankrijk had gekund. Eigenlijk droom ik van de Ligue 1. Maar enkel Genk en Rode Ster Belgrado waren concreet, de keuze was snel gemaakt.”

Het ongelijk van Van Holsbeeck

De stap hogerop was nodig want je evolueerde bij Lokeren te veel tot een publieksspeler. Enkel gemotiveerd in de toppers, nonchalant en onzichtbaar tegen de kleintjes.

“Tja, dat is het cliché dat telkens verteld wordt. Al moet ik wel bekennen dat ik inderdaad soms naar mijn motivatie moest zoeken bij Lokeren. Ik speel bij Genk niet anders dan bij Lokeren, alleen blijf ik nu langer geconcentreerd, denk ik.”

Dat je niet anders speelt dan bij Lokeren klopt niet helemaal. Je blijft bij Genk veel meer achterin en je houdt het soberder dan bij Lokeren. Enkel bij stilstaande fases ga je mee vooruit, met succes.

“Dat is logisch, bij Genk lopen genoeg voetballers die iets kunnen forceren. Bij Lokeren verlangden ze van mij dat ik offensief iets bijdroeg. Nu moet ik in de eerste plaats goed verdedigen en goed passen. Laat mannen als Barda of Alex maar acties maken.”

Na de wedstrijd tegen Charleroi, op de 16de speeldag, verklaarde je in de krant: ‘Het is de eerste maal dat we als team speelden.’ Een veelzeggende uitspraak.

“Maar het was de waarheid. Nu zit er eindelijk teamspirit in de ploeg, we moedigen elkaar aan in plaats van elkaar uit te schelden. Voordien waren er te vaak discussies op het veld. Nochtans doet de trainer genoeg inspanningen om een geheel te kneden, maar het blijft moeilijk om een hecht blok te vormen als je met zo veel verschillende nationaliteiten, talen en persoonlijkheden zit.”

Bijgevolg werd er al vaak gesleuteld aan het elftal, eigenlijk zijn jij en Barda zowat de enigen die zeker zijn van hun plaats. Dat zorgt voor veel nervositeit in de groep, niet?

“Dat kan kloppen. Op training merk je ook wel een zekere geladenheid: iedereen vecht voor een basisplaats. Dat komt omdat iedereen het gevoel heeft dat hij dicht tegen het elftal staat. Zeker als de trainer toekijkt, voetbalt iedereen voor zijn leven. Maar dat is goed.”

Jij bent een rustig type, doelman Logan Bailly nogal opvliegend. Hoe was jullie relatie?

“Normaal. We waren geen beste vrienden, maar respecteerden elkaar. Een goede doelman, al kan hij soms overdreven reageren. Sowieso kom ik met iedereen goed overeen, dat ligt in mijn karakter, ik zou niet graag naar training vertrekken wetende dat ik ruzie heb met een ploegmaat.”

Je beste maatje in Genk is je landgenoot Alex?

“We kennen elkaar al langer omdat we dezelfde manager hadden, die man is vorig jaar overleden. Alex heeft stilaan zijn draai gevonden hier in België, in grote mate te danken aan zijn nieuwe vriendin, een Belgische. Ik herinner me nog goed dat ik Alex in het begin elke keer huilend aan de lijn had, ik moest hem moed inspreken. Ik raadde hem aan zo snel mogelijk de taal te leren ( João Carlos spreekt zelf Frans, Engels, Nederlands en Portugees, nvdr). Hij raakte even van het rechte pad toen Jaja Coelho bij Genk toekwam, maar dat moet je begrijpen: hij voelde zich hier eenzaam, kon met niemand communiceren en dan komt er een jonge landgenoot die het voortouw neemt. Alex volgde Jaja in alles.”

Waarmee misschien het gelijk van Herman Van Holsbeeck wordt bewezen. Hij is van oordeel dat Argentijnen professioneler zijn en zich makkelijker aanpassen dan Brazilianen.

“Ik ga daar niet mee akkoord: Argentijnen of Belgen feesten even graag. Kijk, als het over de mentaliteit van Brazilianen gaat, wordt er steeds verwezen naar de fuivende Ronaldo. Waarom wordt er nooit verwezen naar Kaká? De beste voetballer ter wereld, hij is diepgelovig en is zéér serieus met zijn vak bezig.”

Zoals jij …

“Ja, ik ben hier niet enkel om mij te amuseren. Ik kwam naar Europa om mijn toekomst veilig te stellen, zodat ik later kan terugkeren naar Brazilië en er mijn familie onderhouden. Als kind was ik ook al zo gedreven: ik wil de beste en de eerste zijn.”

Naar verluidt heb je een aanvraag ingediend om Belg te worden?

“Ja, mijn advocaat is ermee bezig, tegen maart of april zouden de papieren in orde moeten zijn ( grijnst). Maar de opvolging van die dossiers duurt nogal lang. Ik ga daar niet hypocriet over doen: een Belgisch paspoort opent deuren. De Rode Duivels zijn niet mijn eerste drijfveer voor die aanvraag, maar als ik de vraag krijg: waarom niet? Van de Braziliaanse nationale selectie moet ik niet dromen.”

Cidade de Deus

Waar is je thuis in Brazilië?

“Een strand in de buurt van Copacabana. Heel duur, maar het was mijn droom om in Rio ooit een huis aan het strand te kopen.”

Voetballers die goed verdienen moeten in Brazilië doorgaans vrezen voor kidnapping of overvallen. Jij ook?

“Mijn vrouw en ik hebben het enkele jaren geleden meegemaakt op enkele meters van ons vroegere huis, dat lag in een kleine wijk waar er nogal afgunstig gekeken werd naar mensen met geld. Plots stonden er twee kerels met een geweer tegen ons hoofd. Daarom ben ik verhuisd. Aanvankelijk wilde ik mijn ouders ook naar het strand halen, maar dat zagen zij niet zitten, ze kennen daar niemand.”

Werken ze nog?

“Neen, mijn ouders hebben al genoeg gewerkt in hun leven. Mijn vader was boswachter, hij moest erover waken dat er niet zomaar gebouwd werd in beschermde natuurgebieden. Mijn moeder verkocht pizza’s aan scholen. Ik heb nog een oudere broer, 30 jaar, en een oudere zus, 34 jaar. Ze wonen allemaal in Rio. Mijn zus werkt als kinesiste en mijn broer zit in de voetbalwereld, hij scout talenten, maar hij wil nu aan de universiteit een diploma halen om kinderen te begeleiden.”

Is je broer ook zo’n voetbaltalent als jij?

“Absoluut. Hij schopte het tot de Braziliaanse eerste klasse, bij een kleinere ploeg. Iedereen was ervan overtuigd dat hij het als profvoetballer zou maken. Een echte nummer tien, met een fenomenale linkervoet. Een beetje zoals Jaja Coelho, helaas ook met dezelfde mentaliteit. Nochtans zat mijn vader ook achter zijn veren, maar hij luisterde niet. Ik wel.”

Werd je leven altijd gedomineerd door voetbal?

“Altijd. Ik begon op mijn vijfde met zaalvoetbal. Waar ik opgroeide, in de wijk Bangu, heerste veel criminaliteit en zag je overal drugs op straat. Veel vrienden van me zaten in de drugstrafiek. Je zag er twaalfjarigen rondlopen met pistolen. Het probleem was dat de politie niets kon doen, als ze iemand oppakten, liep die de dag nadien alweer vrij rond. Dus lieten ze hen elkaar uitmoorden. Het hele gevangenissysteem was ook zo corrupt als wat. Mijn broer en ik hadden het geluk dat vader ons streng controleerde: met wie we omgingen, waar we naartoe fietsten, hij was van alles op de hoogte. Gelukkig. Want voor je het weet zit je midden in de criminele wereld. Zo verloor ik ooit een jeugdvriend: hij was met een kameraad – die in drugs handelde – meegefietst …Ze werden beiden neergeknald. Die jongen had dus gewoon de pech dat hij met de verkeerde persoon meereed. Zo willekeurig ging het er daar aan toe.”

Zoals in de film Cidade de Deus.

( knikt) “Met dit verschil dat ik niet in een favela woonde zoals die gasten in Cidade de Deus ( Braziliaanse film van Fernando Mereilles uit 2002, nvdr). Maar alles wat je daarin ziet, gebeurt in het echte leven in de straten van Rio. Die film kan je beschouwen als een foto van mijn jeugd.”

Charleroi Europese top

In Brazilië leerde je eerst zaalvoetballen, zeg je. Verdiende je daar al geld mee?

“Ja, en daar betaalden mijn ouders mijn studies van. Ik was een goede zaalvoetballer, het is op die manier dat Vasco da Gama mij ontdekte. Eerst stond ik weigerachtig tegenover een overstap, omdat het telkens een uur met de bus reizen was. Maar mijn broer en vader waren hevige fans van Vasco da Gama, ik wilde ooit dat truitje dragen, zelfs al was het van de zaalvoetbalploeg. Een jaar later, op mijn dertiende, vroeg de club mij om met de veldvoetbalploeg mee te doen. Zes maanden probeerde ik de combinatie, maar dat werd te zwaar, met spijt in het hart zei ik het zaalvoetbal vaarwel. Als ik echt carrière wilde maken, moest ik voor veldvoetbal kiezen.”

Naar verluidt was er maar één Belgische voetbalploeg die je al kende voor je naar Europa kwam: Charleroi. De zaalvoetbalploeg dan.

“Ja, daar speelden altijd veel Brazilianen. Een topteam in Europa. Al wie het zaalvoetbal een beetje volgt, kent Action 21 Charleroi. Dat vind ik zo vreemd: hier in België lees of zie je niets over zaalvoetbal.”

Toen je het eerste elftal van Vasco da Gama haalde, speelde je er nog samen met Romário.

“Anderhalf jaar, een mooie herinnering. Ik was achttien jaar en mocht met een jeugdheld samen spelen. In het begin was het onwezenlijk dat hij aan mij een pass vroeg, maar na verloop van tijd werd hij gewoon een ploegmaat. Hij was echt goed, zelfs op zijn 39ste. In the box kende Romário zijn gelijke niet. Daar werkte hij voor: elke training bleef hij een halfuur na. Dan vroeg hij aan twee trainers om voorzetten te trappen, vanaf links en rechts, op alle hoogtes en alle snelheden. Hij trainde als een gek op afwerking. Iedereen kent hem als een feestbeest, maar op een veld was hij heel gedreven. En zó snel! Verloor je hem één seconde uit het oog, dan was hij met de bal weg. Op zijn 40ste werd hij nog topschutter van Brazilië, ongelooflijk. Ik herinner me dat ik elke bal naar hem passte, je kon niet anders: anders maakte Romário je af ( lacht).”

Naast Romário leerde je bij Vasco da Gama nog een ander monument kennen: het immense Maracanãstadion, waar de club zijn thuiswedstrijden speelt.

“Klopt. Als kind ging ik er met mijn pa en broer naar wedstrijden kijken en plots sta je daar zelf voor 50.000 of 60.000 toeschouwers.”

En wat later speel je op Daknam …

( lacht) “Begrijp je me nu?”

Je hoorde als tiener ook bij de nationale jeugdselectie van Brazilië?

“Ja, bij de nationale -17, maar je moet dat een beetje relativeren. Brazilië is een enorm groot land waar zodanig veel talent rondloopt dat het onmogelijk te traceren valt. Daarom wordt er doorgaans enkel uit de topteams geselecteerd voor de nationale ploeg. Ik had het geluk bij Vasco da Gama te spelen. Eduardo, ex-Bordeaux, zat ook in dat team, net als Diego Cavalieri, nu doelman bij Liverpool.”

Wist je dat Kevin Kuranyi, Duits international, ook in Rio geboren is? En dan nog in hetzelfde jaar als jij.

“Ik heb daar pas recent iets over opgevangen, ja. Ik wist dat niet, volgens mij is hij al heel jong naar Duitsland verhuisd. Ik weet enkel dat hij in Rio een voetbalclub sponsort, dat zag ik in een televisiereportage.”

José Mourinho

Na nauwelijks twee jaar ervaring in de Braziliaanse eerste klasse vertrok je op 21-jarige leeftijd naar Bulgarije. Hoe kwam je daarbij?

“Tja, Bulgarije … daar kan ik ook nog een boekje over opendoen. Als ik daar nu op terugblik, zijn daar veel vreemde dingen gebeurd. Uitbetalingen op de achterbank van een geblindeerde jeep en van die dingen. De spelers kregen contant geld in een rugzak toegestopt. Eigenlijk waren wij daar weinig mee, want in Brazilië kon je daar niets mee kopen: ze zouden achterdochtig worden naar de herkomst van al dat cash geld.”

Je eerste indruk van Europa moet dus wel een zware desillusie geweest zijn?

“Ik dacht dat Europa een droom zou zijn, waar geen criminaliteit heerste, maar ik herinner me die eerste verplaatsing van de luchthaven van Sofia naar de club: allemaal vervallen appartementsblokken, alsof er net een oorlog afgelopen was. De eerste maanden weende ik als een kind, ik wilde terug naar Brazilië.”

Vreemd genoeg was het ene José Mourinho die je overtuigde voor CSKA Sofia te tekenen. Hebben we het hier over dé Mourinho?

“Jazeker, maar hij had in die tijd nog niet de naam die hij nu heeft. José Mourinho kende de coach van CSKA Sofia, samen waren ze naar Rio afgereisd om Braziliaanse versterkingen te zoeken. Ze kwamen de topper tussen Vasco da Gama en São Paulo volgen, want daar speelden Luis Fabiano, Júlio Baptista en Kaká. Na een halfuur kregen wij een rode kaart, waardoor we constant moesten verdedigen. We verloren 3-1, maar ik speelde een beresterke partij. Na de wedstrijd kwamen ze met mij praten. Omdat Mourinho Portugees sprak, voerde hij het woord. Ik kende Bulgarije totaal niet, maar Mourinho probeerde mij te overtuigen dat het een goede stap zou zijn. Uiteindelijk is die transfer met een smoes tot stand gekomen: om de prijs te drukken vertelden we de club dat ik naar Europa ging voor een contract bij een Spaanse tweedeklasser, Badajoz, terwijl ik eigenlijk bij Sofia ging spelen. Na een paar maanden is de voorzitter van Vasco daar achter gekomen, hij was razend. Ik hoef me echter niet schuldig te voelen tegenover die man: ik had recht op 50 procent van de transfersom, dat geld heb ik nooit gezien.”

Na één seizoen ben je uit Sofia gevlucht. In Brazilië zijn Roger Lambrecht en Willy Verhoost je komen bezoeken. Wat herinner je je daar nog van?

“Ze kenden me in feite niet zo goed, maar toen ze een dvd van mij te zien kregen, waren ze overtuigd. Ze zeiden: ‘Als je nog maar 50 procent kan brengen van wat we op die dvd zagen, krijg je een contract.’ In het begin had ik bij Lokeren wat problemen, vooral met trainer Franky Van der Elst. De voorbereiding was te zwaar voor mij, waardoor ik constant van het ene kwaaltje in het andere sukkelde. Pas toen Willy Reynders overnam, kregen de mensen in België de echte João Carlos te zien.” S

door matthias stockmans – beeld: jelle vermeersch

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content