‘Ik wou altijd opvallen’

© BELGAIMAGE

Net voor de feestdagen overleed Georget Bertoncello. Hij werd verkozen tot beste speler van de 20e eeuw van Charleroi, waarmee hij in 1969 vicekampioen werd. Ter nagedachtenis publiceren we vandaag nog eens het interview dat hij in 2004 gaf voor het eeuwboek van de Carolo’s.

Georget Bertoncello veinst dat hij niet verrast is door zijn titel van beste speler van de eeuw. ‘Da’s normaal hé, jongen! Ik was immers de beste.’ Waarop hij in lachen uitbarst. Hij heeft net de kaap van de zestig lentes gerond en heeft nog niks verloren van die goede luim die bijgedragen heeft aan zijn reputatie. Berto was de clown, de hansworst, de showman.

‘Ik ben er trots op dat ik zo’n spoor heb nagelaten. Maar ergens vind ik het moeilijk om te begrijpen dat de stemmers mij verkozen hebben boven Jules Henriet of René Thirifays. Zij waren international, ik niet. Ik was alleen bij de dertig voorgeselecteerden voor het WK van 1970 in Mexico.’

De bon vivant heeft zeventien jaar van zijn leven aan Sporting Charleroi gewijd. Hij was nog maar een duim groot toen hij voor het eerst zijn kunstjes mocht tonen aan de supporters van de Zebra’s. ‘Ik was elf jaar. De club had een jeugdwedstrijd georganiseerd als opwarmer voor de match tegen Antwerp: een selectie van Belgen tegen Italiaanse jongens. Ik speelde bij de buitenlanders. We wonnen met 7-1 en ik scoorde zes keer. De dag nadien werd ik in de krant beschreven als een voetbalfenomeen.’

Voor de zoon van Italiaanse mijnwerkers begint dan het grote avontuur. Op zijn twaalfde sluit hij zich aan bij Sporting. ‘Ik sloot me aan samen met Jean-Paul Spaute en André Colasse. We doorliepen samen de jeugdreeksen en debuteerden op hetzelfde moment in de eerste ploeg.

Ik was zestien en Charleroi speelde in tweede klasse. Mijn eerste wedstrijd was tegen Merksem. We wonnen met 1-0, maar ik werd uitgefloten omdat ik een opgelegde kans miste nadat ik de hele verdediging had gedribbeld. Daarna liet de trainer me enkele weken aan de kant. Ik keerde terug in de ploeg bij de verplaatsing naar Aalst. Daar maakte ik in de slotseconden de winning goal. Ik was gelanceerd en ben nooit meer uit de ploeg gezet.’

Hoe werd je onthaald door de anciens?

Georget Bertoncello: ‘Dat was heel bijzonder. In die tijd hadden de jongeren nog schrik. Ik voelde me helemaal niet op mijn gemak. Nieuwelingen moesten hun mond houden.’

Waarom ben je in 1964 naar Luik vertrokken?

Bertoncello: ‘Voor Jean Cornilli, aan wie ik geweldige herinneringen had bij Sporting. Ik was zijn chouchou en hij deed me een enorm cadeau door me voor te stellen om bij FC Liège te tekenen. Ik verliet de tweede klasse voor een club die elk jaar meedeed voor de top drie in eerste klasse. Je had Anderlecht en Standard, maar daarachter volgde FC Liège. In Charleroi speelde ik gemiddeld voor 5000 toeschouwers. Op Rocourt waren dat er zes keer zoveel. En je had heel wat internationals in de kern. Ik heb dat jaar met Henri Depireux gespeeld: een fenomeen. Als hij sneller geweest was op de eerste meters en een betere linkervoet had gehad, dan was hij zeker een van de beste spelers ter wereld geworden. Daarnaast was hij groot en had hij een fantastisch kopspel. Als je zijn kwaliteiten en die van mij had gemengd, dan had je een wereldster bekomen…

Ref Delcourt dacht dat ze me zwaar zouden straffen omdat ik op de bal was gaan zitten. Maar de mannen van de bond hebben er eens goed mee gelachen.’ Georget Bertoncello

‘Depireux zat ook in de voorselectie voor Mexico. Ik was de koning van Charleroi. De mensen riepen: ‘Berto Mexico!’ Maar er moesten nog enkele Walen afvallen en wij hadden het allebei zitten. Het was de tijd dat Paul Van Himst en de mannen van Anderlecht de dienst uitmaakten bij de nationale ploeg. Ik was een concurrent voor Wilfried Puis en dus bleef ik in België. Ik had nochtans alle inentingen al gekregen… Injecties in de rug om beschermd te zijn tegen koorts, malaria en andere ziekten. Mijn internationale carrière bleef helaas beperkt tot twee matchen met de B-ploeg. En tot memorabele avonden met de militaire ploeg. Met Puis, Depireux, Van Himst, Roger Claessen en Jean Trappeniers wonnen we de Kentish Cup.’

Kokend bloed

Door je drie jaren in Luik miste je wel de legendarische promotiematch van Charleroi op het veld van Union. Geen spijt?

Bertoncello: ‘Ik heb die wedstrijd op een aparte manier beleefd. Ik speelde op dat moment met Club Liège tegen Lierse. Mijn ouders waren aanwezig met een transistorradio. Toen ze me te kennen gaven dat Sporting voor stond, ging ik door het dak, zo blij was ik. En ik maakte twee goals. Maar ik kan geen spijt hebben wanneer ik aan die promotie denk. Ik was er niet bij tegen Union, maar dankzij FC Liège heb ik grote Europese wedstrijden kunnen spelen tegen Valencia, Atlético Madrid, Leipzig, Nantes, Mönchengladbach. Zulke tegenstanders compenseerden royaal hetgeen ik met Charleroi had gemist. Maar van zodra de Zebra’s in eerste klasse stonden, was het logisch dat ik terugkeerde.’

Een beeld uit 1970: Georget Bertoncello krijgt voor een match een prijs overhandigd.
Een beeld uit 1970: Georget Bertoncello krijgt voor een match een prijs overhandigd.© BELGAIMAGE

Hoe beleefde je de titel van vicekampioen met Charleroi in 1969?

Bertoncello: ‘Dat is mijn mooiste herinnering … ondanks trainer Georges Sobotka. Hij kon me niet ruiken of zien en ik hem evenmin. Ik zie hem nog landen. Hij werd aan ons voorgesteld toen hij van het vliegtuig kwam. Ik had een grote beer verwacht, maar het was een kleine opdonder met een valiesje in de hand. Hij vroeg enkele woorden uitleg over elke speler. Ik zat in een hoekje, met een pintje. Toen hij voor mij stond, zei hij: ‘Dit is zeker de verzorger?’ Dat was het begin van onze vete. Twee jaar heeft die geduurd. Er waren constant plaagstoten over en weer. En er werd wat afgelachen binnen de groep. Ik sprak soms plat Waals tegen hem en hij verstond daar niks van. Of ik ging voor hem staan en zei: ‘Awel, grote lompe?’ Meermaals zei ik publiekelijk tegen hem dat wij hier goed te eten hadden, terwijl ze in zijn land, Tsjechoslovakije, crepeerden van de honger…

Trainer Sobotka kwam voor me staan en zei: ‘Dit is zeker de verzorger?’ Dat was het begin van onze vete.’ Georget Bertoncello

‘Wanneer we in het bos gingen lopen, verborg ik me in de struiken. Bij aankomst deed ik of ik stikdood zat. Dat vond ‘m goed: Berto die alles gegeven had, dat kwam niet alle dagen voor! Het beste seizoen van mijn carrière speelde ik in 1969/70, het jaar nadat we vicekampioen geworden waren. Gewoon om Sobotka op de kast te jagen! Hij had niet veel zin om mij op te stellen, maar ik had slechts één obsessie: zo geweldig spelen dat hij niet anders kon dan mij in de ploeg te zetten.’

Hij heeft je nochtans eens geschorst!

Bertoncello: ‘Wat een klucht… Hij had een match geregeld tegen Slavia Praag, zijn oude club. Het waren allemaal vrienden van hem die in Charleroi neerstreken. Ik kreeg van een tegenstander een stamp waarmee hij me had kunnen vermoorden. Misschien was het wel Sobotka die hem gevraagd had om mij uit te schakelen… Mijn bloed begon te koken. Ik stond op en verkocht de kerel die voor mij stond een klap. Zijn kaak lag ervan open. Ongelukkig genoeg was het niet degene die mij neergehaald had… Sobotka eiste dat Charleroi mij drie maanden zou schorsen. Ik heb toen de deur achter mij dicht getrokken en ik ben in het bedrijfsvoetbal bij de postbeambten van Châtelineau gaan spelen. We wonnen tien matchen op rij. Maar de situatie keerde toen andere ploegen signaleerden dat er een semiprof meedeed die niet het recht had om in het bedrijfsvoetbal te spelen. En zo hebben de facteurs al die matchen verloren voor de groene tafel…

‘Na mijn schorsing kreeg ik mijn plaats terug in de ploeg van Sporting en speelde ik echt de pannen van het dak om Sobotka nog meer te kloten.’

Wat had hij eigenlijk tegen jou?

Bertoncello: ‘Zoals veel andere trainers vroeg hij me om defensief werk op te knappen. Ik heb dat altijd een van de grote dwaasheden van het moderne voetbal gevonden. Een aanvaller moet aanvallen, punt. Je zou niet verplicht mogen worden om je terug te trekken op je eigen helft. Ieder zijn job. Om te verdedigen heb je verdedigers.’

Vuil van de straat

Je ongelooflijke linker, ben je daarmee geboren?

Bertoncello: ‘In het begin was ik rechtsvoetig! Mijn vader verplichtte me om mijn linkervoet te gebruiken. Ik heb alles aan hem te danken. Mijn trainers hebben me niks geleerd. Helemaal niks!’

Je was zelden goeie maatjes met je trainers, maar je kwam ook in aanvaring met ploegmaats: Charly Jacobs, Jean-Paul Spaute, Toni Tosini…

Bertoncello: ‘Ik was nogal een karaktertje… Ik kon niet verliezen. Tijdens de inhuldigingsmatch van Tivoli heb ik me kwaad gemaakt op Tosini. Ik verweet hem dat hij een kopbal van Jacobs niet had kunnen pakken. Jacobs heeft ons de promotie naar eerste klasse afgepakt. Bovendien had hij op dat moment al voor Sporting getekend. Hij kan wel zeggen dat het niet waar is, maar hij liegt! Ik heb hem niet gespaard toen hij bij ons kwam. Ik heb hem voor het vuil van de straat uitgemaakt: smeerlap, idioot, lomperik, klootzak… Toen ik Tosini uitschold tijdens de match, wou die het afbollen naar de kleedkamer. Onze trainer, Tony Antonneau, zei hem dat hij op het veld moest blijven. Ik stond al klaar om handschoenen aan te trekken en de match als keeper uit te spelen…

‘Ik heb ook een keer in de kleedkamer ambras gekregen met Tosini. Later is hij naar Sint-Truiden vertrokken en telkens Sporting tegen hem speelde, deed ik mijn uiterste best om tegen hem te scoren. Ik was Tivoli niet vergeten. Tosini had bovenmenselijke reflexen, maar op hoge ballen was hij waardeloos. Daniel Mathy daarentegen kon het traject van de bal buitengewoon goed inschatten. Je zag dat hij aan kaatsen gedaan had, hij wist waar hij moest staan om een bal te vangen.’

Je vergeet Spaute nog…

Bertoncello: ‘Ha, ja, die scheldpartij in Sint-Truiden. Dat was ook weer de schuld van Tosini… Hij was weer eens de mist in gegaan op een hoge bal en een kleine Hollander, Koens, had gescoord met het hoofd. Ik was razend, ik sprong uit mijn vel en schold hem de huid vol. Spaute zei dat ik moest zwijgen en hij wou dat ik vervangen werd. Voor een keer moest scheidsrechter Delcourt me niet uitsluiten: het was mijn eigen kapitein die me naar de kleedkamer stuurde. Delcourt was mijn zwart beest. Hij heeft me zes keer de rode kaart gegeven!’

Toen Georget Bertoncello in een match uit protest op de bal ging zitten, trok scheidsrechter Fred Delcourt prompt rood. Het is een incident waar nu nog altijd over gesproken wordt.
Toen Georget Bertoncello in een match uit protest op de bal ging zitten, trok scheidsrechter Fred Delcourt prompt rood. Het is een incident waar nu nog altijd over gesproken wordt.© BELGAIMAGE

Joker

Die rode kaart op RWD Molenbeek is de beroemdste. Berto gaat op de bal zitten. Een incident waar dertig jaar later nog over gesproken wordt!

Bertoncello: ‘Daar stak geen kwaad in. Je moet de zaken in hun context zien. RWDM stond op het punt om de titel te pakken. Als het tegen ons won, kon het feest beginnen. De bloemen stonden al gereed in de gang naar de kleedkamers. RWDM was een echte pletwals en Charleroi pakte het allemaal licht op. Wij hadden niks meer te winnen of te verliezen. Wij speelden zo ontspannen dat het hen irriteerde en het stadion werd doodstil toen Bobby Böhmer een prachtgoal maakte. En dan deed Delcourt RWDM een penalty cadeau. Al onze spelers vlogen op hem, maar ik bleef wat op afstand. Als ik op hem af gestormd was, had ik zeker mijn zelfbeheersing verloren en zouden ze me levenslang geschorst hebben. De Brusselaars maakten gelijk met die strafschop, maar ik wilde niet dat de aftrap genomen werd en ben op de bal gaan zitten. Willy Wellens duwde me: ‘Hé, dikke, maak voort!’ De tijd drong, ze moesten winnen om kampioen te zijn. Ik bleef op de bal zitten. Delcourt kwam naar mij. Ik dacht dat hij me een gele kaart zou geven, maar hij trok rood! Ik had hem kunnen vermoorden. Toen ik het veld verliet, applaudisseerde heel het stadion. We pakten een punt en het titelfeest moest uitgesteld worden.

Ik verkocht de kerel die voor mij stond een klap. Zijn kaak lag ervan open. Ongelukkig genoeg was het niet degene die mij neergehaald had.’ Georget Bertoncello

‘Toen de scheidsrechter in zijn kleedkamer was, ben ik roepend en tierend naar hem gegaan. Hij wist niet waar kruipen van de schrik. Hij dacht dat ze me zwaar zouden straffen, als voorbeeld. Maar de mannen van de bond hebben er eens goed mee gelachen en ik kreeg slechts één zondag schorsing. Böhmer vond het niet zo plezant: hij maakte een memorabele goal, maar er werd alleen maar gesproken over de stunt van Bertoncello. Ik wou altijd opvallen. Rik Coppens, mijn leermeester, zei een keer: ‘Of het nu goed of slecht is, het belangrijkste is dat ze over je praten. Maar liever goed, natuurlijk…”

Een ander handelsmerk van jou waren de bruggetjes.

Bertoncello: ‘Ik vind dat de mooiste beweging in het voetbal. Ik heb er honderden uitgevoerd. Een bruggetje deed me meer plezier dan een doelpunt. Soms overdreef ik zelfs. Op een dag in Brugge nam ik de bal in mijn handen nadat ik hem door de benen van een verdediger had gespeeld. Ik gaf hem de bal en zei: ‘Hier, leer eerst voetballen.’ Ik was de lieveling van het publiek en daar profiteerde ik van. Sommige trainers konden daar heel slecht mee om. Aan het einde van mijn carrière was ik nog slechts een joker bij Sporting. Ik viel in als we achter stonden en het publiek om mij riep. Op een keer wilde Pol Anoul me doen invallen op Mambourg toen we 0-2 achter stonden. Ik weigerde om me te gaan opwarmen en zei hem: ‘Dus jij wou mij niet aan de match laten beginnen… Wel, nu blijf ik hier zitten en jij gaat de volle laag krijgen als we verliezen!”

‘Ik zou een boek kunnen schrijven over al onze fratsen’

Er werd heel wat geroddeld over je stapavondjes.

Bertoncello: ‘Ik was een nachtraaf, maar geen dronkaard. Dat wil ik toch wel even benadrukken. Na de wedstrijden gingen we met z’n allen wat drinken, maar verder ging dat niet. Door de week leefde ik als een pater. Ik zal je eens iets verrassends zeggen: ondanks mijn reputatie had ik nooit drank in huis! Ik wist wat kon en wat niet. Het klopt dat we in groep gedenkwaardige dingen gedaan hebben. Ik zou een boek kunnen schrijven over al onze fratsen. Grietjes en alles… Mijn schoonste herinnering is het toernooi van La Coruña in 1969. We waren naar het centrum van de stad afgezakt, allemaal straalbezopen. Op een bepaald moment begonnen we stierengevechten na te spelen met de mooie vestjes die Sporting ons cadeau gedaan had voor onze titel van vicekampioen.’

'Ik wou altijd opvallen'
© BELGAIMAGE

‘Mijn moeder was beschaamd voor mij’

Had je een geheim om zo snel te kunnen lopen met je fysiek van een levensgenieter?

Bertoncello: ‘In mijn topperiode woog ik 80 kilo voor 1,68 meter. Maar dat waren allemaal spieren. Geen grammetje vet bij Berto! Ik was een van de snelste voetballers in België. Met de bal aan de voet was ik de rapste over vijftig meter. In mijn eerste jaren was ik nochtans graatmager. Ik ben geboren tijdens de oorlog, toen er weinig te eten was. Mijn moeder was beschaamd voor mij als ze me aan de mensen toonde. Nadien ben ik Ovomaltine beginnen te gebruiken en daardoor ben ik aangesterkt. In Luik heb ik een ijzersterke conditie opgebouwd. Daar hadden ze me aangeraden om over heggen te springen met een krachtbal onder elke arm. Wanneer ik weer thuis was, bouwde ik hindernissen op de helling voor de garage en ging ik aan de slag. Ik heb keihard gewerkt, maar het was nooit mijn bedoeling om echt uithouding te kweken. Mijn troeven lagen elders. Met elf spelers als ik in de ploeg zou je niet ver komen. Maar in het jaar dat we vicekampioen werden, was er een perfecte mix van spelers bij Charleroi. Technisch verfijnde spelers naast gasten als Spaute en Colasse, die geen pass konden geven, maar die onvermoeibaar en onklopbaar waren in het defensieve werk.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content