Een rommeltje was het, de verdediging van AA Gent. En dan komt, zoals wel vaker in zijn carrière, Jonas De Roeck toch in de ploeg. Hij kijkt al uit naar de terugronde. En naar een doos donuts.

De oorden waar Jonas De Roeck al woonde, zijn niet die van de doorsneespeler in de eerste klasse: geboren in Barcelona, opgegroeid in de Verenigde Staten en via Engeland afgezakt naar Antwerpen. In het spoor van zijn werkende vader leerde hij de wereld verkennen. “Ik heb altijd geleerd dat je om jezelf te ontwikkelen moet openstaan voor alle werelden en het beste van alles eruit moet halen, maar je roots kan je niet verloochenen. Dat is een belangrijke les die ik heb geleerd.”

Er gaat daardoor een zekere maturiteit en rust van zijn discours uit. Zo blijkt vanmiddag ook in de loungebar van Café Théâtre, een etablissement waar Gentse spelers wel eens over de drempel komen.

Ben je vertrouwd met de Gentse binnenstad?

Jonas De Roeck: “Eigenlijk niet. We zijn nog niet zo veel met de ploeg gaan eten en ik ben zelf van het Antwerpse, dus na een wedstrijd zal ik rapper naar Antwerpen terugrijden dan hier uit te gaan. We eten na de wedstrijd samen en sommigen spreken dan met vrienden af of gaan naar huis. Dat is een beetje eigen aan de club. Maar ik amuseer me bij Gent.”

Toen je van Lierse naar Germinal Beerschot ging, gaf je als een van de redenen aan dat je de stadsmentaliteit miste.

“Op dat moment was dat voor mij een verademing om bij Germinal Beerschot te komen. Die fierheid over je eigen stad, met de Gentse Feesten en de ploegvoorstelling toen, vind ik hier in Gent ook wel terug, hoor. Er wordt wel eens mee gelachen dat ik niet kan aarden ‘over het woater‘ en dat vind ik wel plezant. Het cynische van het Antwerpse is hier ook aanwezig. Dat is die stadsmentaliteit die ik bedoel, dat beetje blufpoker, die fierheid om hun stad de knapste van heel de wereld te vinden, maar er ook cynisch over kunnen zijn en met jezelf lachen. Dat moet kunnen, vind ik.”

De infiltrerende middenvelder

Er hing bij de competitiestart veel ambitie rond AA Gent. Daar moeten jullie als spelersgroep ook in meegegaan zijn en gedacht hebben: misschien zit er wel iets heel moois in dit seizoen.

“Ik denk dat dat niet meer dan normaal is. Door de komst van Preud’homme alleen al werd de ploeg de lucht in geprezen: je hoorde alleen het beste, het positieve, dus je begint te denken dat je heel sterk bent. Maar na een paar weken of maanden kom je pas te weten hoe ver je staat. Na actie komt reactie, dat is met alles in het leven zo. Het is alleen belangrijk om na de ontnuchtering de juiste lessen te trekken en de juiste beslissingen te nemen. Je merkt dat er nu aan gewerkt wordt om de minpunten te verbeteren. Over de fase dat we zonder stommiteiten dáár of dáár hadden kunnen staan, zijn we nu al heen als ploeg. Er komen meer verdedigende en aanvallende automatismen. Dan merk je dat de ploeg daardoor ook mentaal sterker wordt. Het is belangrijk voor spelers om te begrijpen dat de discipline zelfdiscipline moet worden. Je moet als groep ook sterk staan en zelf spelers kunnen corrigeren. Op dat gebied hebben we dit jaar zeker stappen vooruitgezet.”

Dat is te zien aan Bernd Thijs bijvoorbeeld: hij staat niet meer alleen te verdedigen op het middenveld, speelt beter en dwingt meer autoriteit af. Vorig seizoen bepaalde Maric dat hij de vrije trappen nam, nu is het Bernd die dat stuurt.

“Wie zich het best voelt, trapt ze, maar bij twijfel is Bernd de man om te zeggen hoe we het doen. Bernd is professioneel op en naast het veld. Daardoor krijgt hij dat vertrouwen van de trainer. Dan sta je sterk in je schoenen, want je weet dat er iemand achter je staat. Dan kan je mentaal en verbaal ook iets meer doen. Dat merk je dit jaar. Bernd groeit elke match.”

“Wat mezelf betreft: voorlopig gaat het redelijk goed omdat ik al een aantal wedstrijden heb gespeeld en een constant niveau haalde. Ik steek veel energie in het helpen en coachen van ploegmaats rond mij. Ik geniet meer van de 0 op het bord dan van winnen met 5-3. Als je merkt dat we de op een na beste aanval van de competitie hebben, bewijst dat dat we niet minder aanvallend spelen omdat we meer organisatie in de ploeg hebben. We hebben elke wedstrijd al gescoord. Dus dat maakt het des te belangijker om de nul te houden: dan is de kans groot dat je wint.”

De paradox van Gent is dat jullie de op een na beste aanval hebben, maar wel een aanvaller missen.

“( lacht) Ja, we hebben niet echt de snelle, grote, diepe spits die je in ons systeem nodig zou hebben. Maar ik denk dat Zlatan ( Ljubijankic, nvdr) op dat vlak vóór zijn blessure goed op dreef was. Er is ten opzichte van vorig jaar al meer diepgang. De spitsen gaan al meer in de ruimte, in de hoeken. Er wordt ook heel veel op getraind en van de aanvallers geëist: diep gaan en naar het doel van de tegenstrever draaien moet een automatisme worden.”

Merk je als verdediger iets van het charter voor aanvallend voetbal dat de meeste trainers ondertekenden?

“Je merkt het niet bij alle ploegen, maar je merkt wel dat het allemaal sneller gaat en dat er veel gezocht wordt naar de infiltrerende middenvelder. Je merkt dat ploegen ermee bezig zijn. Vroeger moest je je meer bezighouden met de spitsen; nu moet je meer de infiltrerende middenvelder in de gaten houden. Dat is een evolutie. Is het door dat charter? Dat weet ik niet, maar er is wel een en ander veranderd.”

Het groenere gras

Hoe anders is het voor jou verdedigen nu er 4-4-2 of 4-2-3-1 gespeeld wordt in plaats van 4-3-3?

“Ik zeg niet dat het vorig seizoen aanvallender was dan wat we nu spelen, maar nu zit er meer evenwicht in de ploeg. Dat merk je als verdediger. Je moet als verdediger dit seizoen zelf minder naar de buitenkant gaan om in de rug van de backs te gaan dekken.”

De keren dat er toch op de zijkanten moest worden verdedigd, liep het dramatisch af, zoals Suler overkwam op Moeskroen, toen Azofeifa op de flank speelde.

“Dat zijn automatismen die erin moeten komen. Ik zal er mijn hand niet voor in het vuur steken, maar de kans dat zoiets weer gebeurt, is toch wel heel klein. Op dat moment, in Moeskroen, waren die afspraken nog niet duidelijk. Als je het verdedigend evenwicht in de ploeg nu vergelijkt met het begin van het seizoen, dat is een gigantisch verschil. Dat kan alleen maar door er elke dag op te werken.”

Je bent geen wereldverdediger, maar degelijk.

“Ik weet heel goed wat ik kan en niet kan. Ik ga geen onnodige risico’s nemen. Ik spreek heel veel met mijn medeverdedigers en de centrale middenvelders. Een paar seconden voor een actie zeggen om iets meer naar binnen of buiten te schuiven, kan een wereld van verschil zijn. Er is nu ook meer communicatie tussen de spelers en er wordt meer kritiek verdragen. Op dat gebied hebben we, denk ik, al veel vooruitgang geboekt. Ik heb altijd geleerd om iedereen verbaal te helpen, waardoor je zelf minder in de problemen komt.”

Dat lijkt het verhaal van je carrière wel: je hebt blijkbaar altijd meer tijd nodig om trainers te overtuigen van je kwaliteiten dan een ander. Bij je eerdere clubs, maar ook in Gent: vorig seizoen begon je net als nu op de bank, maar uiteindelijk kwamen ze toch bij jou uit.

“Ik ben iemand die zich op training honderd procent geeft, maar niet iemand die dan ‘schone acties’ gaat doen of een constant niveau haalt. Ik moet het vooral hebben van wedstrijden, daarin haal ik altijd mijn hoogste niveau. En in de voorbereiding wordt er nu eenmaal meer gewisseld. Dat is, denk ik, een factor waardoor ik altijd moeite heb om te overtuigen in het begin van het seizoen. Vroeger heb ik mezelf daaraan geërgerd, maar ik weet dat ik mijn niveau haal als ik speel. Dan ben ik een betrouwbare pion. De laatste jaren heb ik mij daar minder druk in gemaakt omdat ik besef: je kans krijg je sowieso. Belangrijk is dat je ze op zo’n moment dan ook grijpt. Ik ben mentaal sterk genoeg om dat te doen en dan zullen mensen zien wat ik voor een ploeg kan betekenen. Dat is het verhaal van de laatste jaren van mij. Het is misschien niet leuk om telkens met die gedachte aan de voorbereiding te beginnen, maar ( lachje) …

“Vroeger had ik er veel meer problemen mee. Dan kropte ik dat allemaal op en kon ik dat niet verteren. Maar de laatste jaren heb ik geleerd dat wat anders te verwerken. Ik leg me er niet bij neer dat het gaat gebeuren, maar ik weet dat ik het meer van mijn karakter dan van mijn voetbalkwaliteiten moet hebben. Op die manier zal ik blijven overleven en terugkomen. Maar ik hoop dat ik dit jaar kan bewijzen dat ik belangrijk kan zijn voor Gent en de volgende jaren de ploeg kan helpen opbouwen om een constante te worden in de top vier of vijf van België. En dat ik in de volgende voorbereiding niet weer moet vechten voor mijn plaats. Niet dat ik mijn plaats moet krijgen – je moet daar elke wedstrijd voor vechten, dat weet iedereen – maar gewoon dat ik een beetje krediet krijg.”

Je wil de komende jaren bij Gent blijven, zeg je, maar je bent einde contract. Is er al gepraat dan?

“Er is een afspraak om te praten. Gent staat heel positief ten opzichte van mij en ik ben zelf ook heel tevreden. Het gras is niet altijd groener aan de overkant, dus als ik kan, zou ik graag nog enkele jaren hier blijven.”

Leren van Emilio

Toen je van Lierse naar Germinal Beerschot ging, informeerde Stoke City, waar Boskamp toen trainer was. Heb je nog ambitie om in het buitenland te spelen? Bernd Thijs heeft in elk geval al een Ierse makelaar, die van Dominic Foley, onder de arm genomen om te zien of hij in Engeland aan de slag zou kunnen. Tussen haakjes: het bureau waarvoor die makelaar werkt, organiseert ook de Ryder Cup in het golf én oefenkampen voor Barcelona en Real Madrid.

“Ah, misschien moet ik mij dan toch maar bij hem aansluiten om daar te kunnen spelen ( lacht). Maar ik ken Eamon ( McLoughlin, nvdr) ook, hoor. Tussen Dominic, Bernd en mij klikt het heel goed. Wij golfen ook vaak samen. Ik heb altijd graag in het buitenland willen spelen, maar het is geen must meer zoals vroeger. Ik krijg veel voldoening bij Gent en ik heb nu al twee dochtertjes van 2,5 en 1 jaar en eind mei komt er een derde kind bij. Als je het goed hebt, waarom moet je dan nog veranderen? Ik hoop gewoon dat ik zoals de club mijzelf ook nog kan verbeteren.”

Toen je in Engeland woonde, kon je naar de jeugd van Tottenham. Waarom is dat er nooit van gekomen?

“Ik speelde toen bij de provinciale selectie van Surrey. Daardoor hadden scouts van Tottenham mij bezig gezien en uitgenodigd om te komen testen. Maar juist op dat moment verhuisden we net naar België. Maar ach, ’t is altijd leuk om te vertellen later ( lacht).

“Ik ging toen we daar woonden wel kijken naar Queens Park Rangers. Niet zo’n groot stadion, maar je zat wel heel dicht bij het veld. Qua sfeer was dat echt op z’n Engels: elke bal naar voren of buiten leverde alleen maar aanmoedigingen op. Dat vond ik schitterend aan het Engelse voetbal: die supporters moedigen altijd hun ploeg aan, zonder daarbij na te denken. Dat is pure passie. Vooral dat is mij bijgebleven.”

Hoe ging dat in Amerika?

“Daar was bij de jeugd het voetbal, soccer dus, de populairste sport. Zowel bij jongens als bij meisjes, want er zat er een in de ploeg waar ik speelde. Maar eens ze naar de high school gaan, schakelen ze over naar basketbal, baseball, ijshockey en American football. Maar je kon in het voetbal zoveel wisselen als je wou en we maakten verplaatsingen van minimaal anderhalf à twee uur rijden. We gingen – tussen mijn zesde en mijn tiende – ook vaak op hotel om te overnachten.

“De Park Sharon Tornado’s heette de ploeg ( lachje). Je had geen eerste ploeg waarvan je afhing zoals hier, dus overal werden ploegjes opgericht. Als je zestien werd, stopte dat, want dan ging je verder in het college. Het ging er heel gemoedelijk aan toe.”

Zit er nog iets van een Amerikaan in je?

“Ik ben heel sports minded – iedereen deed er aan sport. En ik hou van donuts. Mijn broer die straks terugkomt, moet voor mij niks anders meebrengen dan een doos donuts. Ik heb er hier in België nog geen enkele gevonden die voldoet aan de Amerikaanse norm. In La Cala, waar we met Lierse destijds op trainingskamp waren in Spanje, hadden ze er die erop leken. Vandaar dat ik ben teruggekomen met twee kilo extra bagage ( grijnst).”

Je kon daar in Amerika ook in andere sporten je hart ophalen, want je had een abonnement bij basketbalclub de Charlotte Hornets.

“Ze zijn nu verhuisd naar New Orleans, maar dat was prachtig. Ik heb de afscheidstournee meegemaakt van Kareem Abdul-Jabbar. Michael Jordan met de Chicago Bulls zien langskomen: echt ambiance. Voor Amerikanen is dat ook een avond uit: ze zijn constant aan het eten en drinken. Maar ik vond dat aangenaam. Allemaal topatleten van twee meter. Prachtig. Charlotte was toen a booming city, met wolkenkrabbers downtown, brede straten.”

Dan is het te begrijpen dat je in Lier de stadsmentaliteit miste.

“Maar ik heb aan die periode wél de meeste vrienden overgehouden. Jimmy Smet vooral, Yves Vander Straeten, Laurent Delorge ook. Stef Wils ken ik nog – ik denk dat het verstaanbaar is dat hij niet bijtekent in Westerlo (Wils tekende enkele dagen na dit interview voor AA Gent, nvdr). Ik dank dat je ons kan vergelijken, maar hij heeft enkele seizoenen op het middelveld gespeeld. Ik speel daar ook graag, maar ik denk dat ik de laatste jaren meer kwaliteiten heb gekregen al centrale verdediger.”

Over Emilio Ferrera, die bij Lierse je trainer was, heb je je altijd heel lovend uitgelaten.

“Ik kan alleen maar positief zijn over hem. Van wat ik van Ferrera heb geleerd, pluk ik nog altijd de vruchten. De fout die negentig procent van de spelers maken is: als ze in een een-tegen-eensituatie een een-twee zien aankomen, kijken ze naar de bal en ondertussen is de tegenstander die de bal speelt ervandoor. Ik heb van hem geleerd om dan de man te volgen. Basisprincipes waardoor je beter kan anticiperen. Manu ( Ferrera en broer ván, nvdr) heeft ook dat verdedigend inzicht. In hem hoor ik inzichten van Emilio terug. Hij is heel complementair met Preud’homme: hij signaleert dingen die een ander niet ziet.”

Ploeg van de terugronde

Meestal reageert Michel Preud’homme na een verloren wedstrijd teleurgesteld en zelfs cynisch, maar na de nederlaag tegen Genk klonk hij nogal gelaten. Je kreeg de indruk dat de realiteit tot hem was doorgedrongen. Dat lijkt te betekenen: zo rustig mogelijk aan de winterstop raken, paar transfers doen en dan, hop, er weer tegenaan.

“Dat gevoel heb ik ook. Wat niet wil zeggen dat het niet erg meer is als we niet winnen. Maar ik denk dat de trainer nu inziet wat de pluspunten en de minpunten zijn. Misschien kunnen we met nieuwe motivatie en wat transfers de club professionaliseren en na de winterstop de ploeg van de terugronde worden. Ik heb het gevoel dat we nu al met de voorbereiding van de terugronde bezig zijn. De looptrainingen zijn er weer en er wordt heel scherp getraind. In januari en februari wordt er vaak met punten gemorst en als je dan een reeks kan neerzetten, zal dat bepalend worden voor het eindklassement. Dus het is belangrijk dat we sterk uit de winterstop komen en daar zijn we nu al mee bezig.” S

door raoul de groote – beelden: jelle vermeersch

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content