Terwijl KV Mechelen de finale van play-off 2 afwerkt, staat Fi Vanhoof voor zijn laatste week als sportief directeur. Op zijn 74e piloteert hij zichzelf naar de coulissen van de club waarmee hij al meer dan vijftig jaar verbonden is. ‘Maar voor hetzelfde geld zat ik nu bij Anderlecht.’

Wie er ooit mee begonnen is hem Fi te noemen in de plaats van Wilfried, kan de sportief directeur van KV Mechelen zich niet herinneren. “Ik heb het nooit anders geweten”, zegt Vanhoof. “Zelfs thuis noemden ze me zo.” De tweeletternaam leende zich tot leuke woordspelletjes. Zo stond in 1990 eens Hi Fi boven een artikel over hem. Nu, 25 jaar later, is het tijd om te zeggen: Bye Fi. Vanhoof trekt de poort van Malinois achter zich weliswaar niet in het slot, maar voortaan zal hij de club enkel nog vanuit de achtergrond ondersteunen, vanuit het scoutings apparaat. Het is een mooie aanleiding om een keer terug te blikken op de meer dan vijftig geel-rode jaren op zijn teller. Maar het aanbod om dat te doen in een gezellige brasserie, bij een dampende kop koffie, slaat Vanhoof kordaat af. “En er komt ook geen huldiging,” zegt hij terwijl hij in zijn bureau twee flesjes plat water op de tafel zet, “dat is al geregeld.” Zo gaat dat bij de nu 74-jarige man uit Bonheiden. Het aanzwellende gedoe rond voetbal is niet aan hem besteed.

Schrik voor de trainer

In 1952 begon het hier voor u; iemand van KV spoorde in het Sint-Romboutscollege talenten op en nodigde die uit voor een test.

Fi Vanhoof: “De ‘zifting’ noemden ze dat. Met zestig andere ventjes kwamen mijn broer en ik op een zondagochtend naar KV. We mochten meteen blijven. Twee jaar speelde ik bij de knapen, tot Rudy en ik naar het internaat gingen. Voetbal was toen nog gewoon een spelletje. Aan de eerste ploeg dacht ik nog niet. Alles ging er ook nog heel anders aan toe dan nu: op zondag speelden we bij KV een matchke, maar van trainen op de club was nog geen sprake. In Bonheiden, dáár voetbalden we vaak. Ons huis stond er aan de zijkant van het dorp, dicht bij een groot plein dat tussen de bossen lag: de plek. Alle kinderen uit de buurt kwamen daar bijeen. We legden er jassen op de grond om doelen te maken.”

Na uw internaatperiode keerde u met uw broer terug naar KV.

“Rudy, die één jaar ouder was, raakte nog datzelfde jaar in de eerste ploeg. Bij mij lukte het een jaar later.”

Ex-ploegmaats zeggen dat u een kuitenbijter was.

“In het internaat trapten we enkel op woensdagnamiddag een balletje. Op technisch vlak misten mijn broer en ik een opleiding. Dat het me toch lukte om in de eerste ploeg te geraken, dankte ik aan mijn fysiek. In die tijd trainden we nog geen drie keer per week, maar ik ging wel elke ochtend op mijn eentje trainen. En wat deed ik dan? Lopen.”

In 1967 beleefde u het toppunt van uw spelerscarrière.

“Toen speelden we de finale van de beker van België. Standard wipte ons in de verlengingen. Het was de tijd dat András Dolgos onze trainer was. (lacht) Als we ons aan het omkleden waren en hij kwam de kleedkamer binnen, moesten we stoppen met wat we aan het doen waren en gaan rechtstaan voor onze bank tot hij zei dat we verder mochten doen. Onder hem was het motto ook: stamp de bal zo ver mogelijk vooruit en vlieg erin. Twee jaar had dat effect. We haalden goede resultaten, maar gewoon uit angst voor de trainer.”

Leren jas, col omhoog

Voelde u vlug dat u zelf trainer zou worden?

“Ja. Toen ik nog speler was, trainde ik al een miniemenploeg. Na mijn spelerscarrière werd ik hier bij KV jeugdtrainer. Na vijf jaar kon ik niet meer blijven; de club had financiële problemen. Toen trok ik naar Tremelo, in tweede provinciale. En nadien kwam Sporting Mechelen me halen, die club zat toen in vierde provinciale. Als mensen mij nu aanspreken, gaat het altijd over KV Mechelen, maar ook in die kleinere ploegen werkte ik heel graag. En ook in het onderwijs zat ik heel graag. Dat was mijn echte job: het studentensecretariaat bemannen op het Hoger Instituut De Nayer.”

In 1980 vroeg Kamiel Van Damme, toen trainer van KV, u om zijn assistent te worden.

“Toen bestond die term ‘assistent’ nog niet. We trainden ’s avonds. Ik hield me dan eerst bezig met de reserven en daarna ging ik Kamiel wat helpen bij de eerste ploeg. Toen Kamiel vertrok, bleef ik. En wat later kwam Aad de Mos.”

Wat weet u nog over zijn entree?

“Ik kwam hier binnen en hier zat zo ene met een leren jas, col omhoog, een snor en haar tot op zijn schouders. Ik dacht: ja… (lacht) Ze zeiden me dat die man de nieuwe trainer zou worden. Ik kende hem niet. De Mos kwam toen van Ajax, maar in Mechelen was hij geen gekende figuur. Nu kent iedereen elke trainer in Europa, maar toen was dat nog niet zo. In die tijd was je al blij als je alles wist over wat er hier in België gebeurde.”

Na twee maanden met De Mos wist u niet meer waar uw hoofd stond, zei u eens.

“Toen hij aankwam, waren wij nog amateurs. Maar onder De Mos werd dat hier beroepsvoetbal. Eerst zat ik overdag nog op het studentensecretariaat, maar ik moest verlof zonder wedde nemen, want De Mos zag het groots. Van mijn rustige leven als trainer van de reserven belandde ik plots in een leven waarbij ik wel wist wanneer ik thuis vertrok maar niet wanneer ik terug zou zijn. Overal wou hij spelers gaan bekijken. Hij was ook een heel gejaagde man. Maar De Mos was ne gouwen. Of we nu bij Ajax spelers gingen scouten, bij Feyenoord of bij Real Madrid, De Mos zei nooit: ‘Ik ben hier’, het was altijd: ‘Wij zijn hier.’ En dat wij-gebeuren paste hij overal binnen KV toe. De Mos was een peoplemanager nog voor die term bestond. Hij liet de spelers ook voelen dat ze belangrijk waren. Ik snap nog altijd niet waarom niet meer trainers het doen: voor een match de spelers betrekken bij het kiezen van de tactiek. De eindbeslissing blijft natuurlijk bij de trainer, maar als je de spelers mee laat bepalen, moeten ze wel uit hun pijp komen. Dat kan natuurlijk alleen als je daar de spelers voor hebt. Wie hadden wij? Michel Preud’homme, vandaag trainer. Lei Clijsters, trainer geweest. Graeme Rutjes, als hij trainer geworden was, zou hij een hele goede geweest zijn. Erwin Koeman. Als je aan die gasten iets uitlegde, konden die dat perfect uitvoeren. Maar het ging ook over de manier waarop De Mos het overbracht. Theorie bestond tot dan niet voor ons. Bij de vorige trainers was het: trainen, een matchke spelen en de ploeg zetten. Toen ik nog speelde, deelde Dolgos het veld zelfs in vierkantjes in. Ik was linksback en o wee als ik het riskeerde om uit mijn vierkantje te komen. Bij De Mos werd er plots over voetbal gepraat, en dan nog op een niveau waarvan ik vroeger niet wist dat het bestond.”

Geflikt tegen Milan

Wat was het schoonste moment met De Mos?

“Europabeker II winnen. Maar die periode met De Mos zit in mijn hoofd als een aaneenschakeling van mooie momenten. Als je ziet van waar wij kwamen. Plots wonnen wij alles. Het begon met de beker van België, dan die Europabeker, de supercup tegen PSV, de titel, het toernooi van Ajax, dat van Barcelona. We wonnen tegen Porto en Celtic. Op den duur stond je er niet eens meer bij stil dat dat grote ploegen waren. Je werd dat zo gewoon dat je er niet genoeg van genoot. Toen voorzitter John Cordier dan zijn handen eraf trok, sudderde het wel nog een aantal jaren door, maar werd het toch vlug minder.”

De Mos trok naar Anderlecht, u kreeg KV in handen. En dan volgde die 0-3 op Anderlecht.

“Tegen De Mos (lacht). Ik herinner me ook nog dat we voor die match in Hotel Delbeccha zaten. Daar liepen vier KV-fans toen we de bus opstapten. Een van hen riep: ‘Wat wordt het straks?’ Ik antwoordde al grappend: ”t Zal rap 0-3 zijn!’ (lacht) Ik zwéér het je. En wat ik ook nog weet, is dat ik op het eind van die match niks meer zag van het veld; het stond vol fotografen voor mij. Na de wedstrijd kwam Johnny Bosman naar mij gelopen om mij vast te pakken. Dat beeld stond toen op de cover van Voetbalmagazine.”

Wat weet u nog over de matchen tegen AC Milan in 1990, in de kwartfinale van de Europacup voor landskampioenen?

“Toen zijn we geflikt, daar blijf ik bij. Omdat wij een stadion hadden voor 8000 mensen en zij een voor 80.000 man. We speelden toen op de Heizel. De goal van Rutjes die de scheidsrechter daar afkeurde, was een normale goal. En bij die eerste goal in Milaan kon zelfs een blinde zien dat het buitenspel was.”

Tactisch stak uw plaatje naar verluidt goed ineen tegen Milan.

“Het klikte, ja. Beelden kreeg je in die tijd nog niet makkelijk vast, dus moest je naar daar. Rik Sneyers was toen nog de scout van KV Mechelen. Hij had een vuistdik boek gemaakt met notities over Milan, gerangschikt per speler, allemaal handgeschreven. Maar indertijd werden matchen nog niet overontleed zoals nu soms gebeurt. Ze willen álles analyseren. Maar dat gaat niet. Er zijn grenzen. Er is ook de vorm van de dag, de vorm van de speler en nog een hoop zaken waar je geen vat op hebt.”

‘Nooit meer terug’

Medio 1994 vloog u buiten bij KV. Op onze redactie zit in de knipselmap een artikel waarin u zegt: ‘Ik ga nooit meer terug naar die club.’

(lacht) “Serieus? Ik werd in die tijd slachtoffer van de vete tussen Willy Dussart, toen de voorzitter, en de rest van het bestuur. Dussart had niet de financiële mogelijkheden van zijn voorganger Cordier, maar hij werkte wel de ziel uit zijn lijf. En wat deed de rest van het bestuur? Kritiek geven. Op alles en iedereen. Ze zetten Dussart buiten. En ik was zogezegd een trainer van Dussart, dus ik moest ook weg.”

U trok naar Lokeren en kreeg daar te maken met voorzitter Roger Lambrecht…

(onderbreekt) “Mijn vriend nu, hé.” (lacht)

Blijkbaar. In Mechelen is te horen dat u geen slecht woord voor hem overhebt.

“In mijn eerste jaar in Lokeren stonden we van de eerste tot de laatste match aan de leiding. We promoveerden naar de eerste klasse en Lokeren is er sindsdien niet meer uit geweest. Maar het derde jaar daar was het niet meer houdbaar voor mij. Lambrecht kan zo’n druk leggen. Als ik een keer zei dat het soms beter is om niet te trainen dan om wel te trainen, pushte hij: ‘Je moet meer trainen.’ En dit. En dat. Maar nu heb ik een héél goede relatie met hem. Ik kan wel boel hebben met iemand, maar ik kan er niet tegen dat dat blijft duren. En ik vind dat je toch ten minste eens een poging moet gedaan hebben om het bij te leggen.”

Niet katholiek

In 2000 werd De Mos technisch directeur bij KV. Al vlug haalde hij u terug; u werd assistent van Barry Hulshoff. Wat later moest u weer de job van hoofdtrainer opnemen.

“We speelden toen kampioen in de tweede klasse, maar dat was geen schone periode. Het is het jaar waaraan ik in het voetbal het minste plezier beleefde. Er hing een heel on-Mechelse sfeer. Je wist: wat hier gebeurt, is niet katholiek.”

Het mondde uit in een vereffening. Wat deed dat met u?

“Niet zo veel. Je wist dat het zou gebeuren.”

Weende u toen?

“Maar nee. (lacht) Zo sentimenteel ben ik niet. Zulke dingen gebeuren nu eenmaal.”

U doet nooit lyrisch over uw relatie met KV.

“Ik heb dat gevoel ook niet. Ik ben hier graag. Maar ik zou hier nooit met een vlag kunnen staan.”

U had uw carrière evengoed bij een andere club kunnen maken?

“Dát bedoel ik. En toch ben ik blij dat het Mechelen geworden is. Maar voor hetzelfde geld zat ik nu bijvoorbeeld bij Anderlecht. Toen De Mos naar daar ging, vroeg hij mij om mee te gaan. Maar ik dacht: elke dag naar Brussel, pfff.”

Iemand die zo redeneert, krijgt weleens het verwijt niet ambitieus genoeg te zijn.

“Ik werd kampioen met Tremelo, met Sporting Mechelen, met KV Mechelen, met Lokeren. Ik maakte als trainer veertien à vijftien Europese matchen mee, waaronder wedstrijden tegen Sporting Lissabon en AC Milan. Ik speelde de finale van de beker van België, ook als trainer. Hoeveel trainers kunnen dat zeggen? Ik kon het gewoon dicht bij huis doen. En ik ben er nu nog altijd, al dertien jaar in deze functie. Wat wil je dan nog zeggen over ambitie?”

Jan Ceulemans zei een keer in het blad Humo: “Ambitie hebben is een ziekte van deze tijd. Je mag niet meer content zijn met wat je hebt; het moet altijd meer en beter.”

“Als mijn ambitie nu is: ergens werken waar ik graag ben, dan heb ik toch alles gekregen wat ik wou?”

Wat een onnozelaar

U zei al een keer dat de redding van de club na de vereffening op menselijk vlak het schoonste moment uit uw carrière was.

“Dat vind ik wel, ja. Maar met de redding bedoel ik ook alles wat er nadien nog gebeurd is. Het begon met het opstaan van Mark Uytterhoeven. Dat vind ik nog altijd je van het. Als die jongen op dat moment geen initiatief had genomen, was het gedaan met KV.”

U moest eind 2002 zonder geld een ploeg bijeenkrijgen om het seizoen mee uit te doen, anders was een doorstart in de derde klasse niet mogelijk.

“Je hebt er geen benul van hoe moeilijk dat was. We hadden nog wat jeugdspelers, maar de meesten waren weg. Voor de rest moesten we het doen met mannen die we ergens anders gratis kregen. Jongens toch, in het putje van de winter was ik ’s nachts op pad om overal te gaan bedelen om spelers. Ik wil daar niet te veel op ingaan, de mensen moeten dat allemaal niet weten, maar als ik daar achteraf over nadenk, zeg ik soms tegen mezelf: wat voor een onnozelaar was ik toch dat ik dat allemaal wilde doen.”

Is er een moment in de reddingsoperatie dat er voor u uitsprong?

“Mij gaat het eerder over de totaliteit. We herbegonnen in de derde klasse, met min negen punten en op vier jaar waren we terug in de eerste klasse. Daar werken we intussen ons achtste seizoen af. Alleen vorig jaar hadden we het eens moeilijk, omdat we problemen hadden met onze transfers Viktor Prodell en Benjamin Mokulu.”

Dat u een van de architecten bent van de terugkeer naar de eerste klasse, daar bent u op het eind van de rit het meest trots op.

“Ja. Ik vind dat je daar trots op mag zijn. Die andere grote periode, met De Mos, was ook mooi, maar daar had ik zelf minder impact op.”

Tot zagens toe

In de periode na de vereffening was Peter Maes een belangrijke trainer voor KV.

“Of een sportief directeur het zogezegd goed of minder goed doet, dat wordt in grote mate bepaald door de trainer. Maes is een man die het maximum uit spelers kan halen. Hij kan hun niveau met enkele procenten opkrikken. En als een speler door een omstandigheid niet brengt wat erin zit, gaat Maes individueel met die jongen aan de slag. Als een trainer dat níét doet, brengt hij niet enkel zijn eigen positie in het gedrang, maar ook die van de man die die speler ging halen. Prodell is een goed voorbeeld. Eerst maakt hij vijftien goals in de Zweedse competitie, waar het niveau niet lager ligt dan in België, dan komt hij naar KV en speelt hij niet, en nu scoort hij weer vlot bij Elfsborg. En Mokulu, dat is een gast van wie je vooraf weet dat je er bovenop moet zitten. Zoals Maes deed in Lokeren. Elke training opnieuw. Tot zagens toe. De spelers werden er hier op het eind zo moe van. Zelfs ik, als ik naar zo’n training stond te kijken, werd er soms ambetant van. Maar kijk naar wat Maes ook bij Lokeren presteerde: daar stáát iets. Maes is een goede trainer. Een beetje het type De Mos. Maes hield zijn ogen goed open bij De Mos. Hij werkte twee keer met hem, bij Anderlecht en bij Standard. En Maes was als speler een bankzitter, hij zat altijd naast de trainer. Hij hield daar zijn oren goed open.”

De kritiek die u kreeg na de mislukte transfers van onder anderen Prodell en Mokulu heeft u geraakt.

“Ja. Transfers die mislukken, dat gebeurt. Maar ik zeg: er is niet het maximum aan gedaan om die jongens beter te maken. En als je dat dan een paar keer zegt en toch verandert er niks, dan ergert mij dat.”

Hoe dicht stond u zelf bij een terugkeer naar Lokeren toen Maes naar ginder vertrok?

“Dat kwam even ter sprake. Maar niet via Lambrecht. Maes zelf polste even of ik daar goesting voor had. Maar ik voelde mij hier thuis. En ik werd ook al een dag ouder.

“Misschien is het trouwens deels mijn schuld dat Maes naar Lokeren is gegaan. Op een keer was ik met Lambrecht aan het praten en zei ik: ‘Maes, dát is een goeie trainer.’ Dat had ik misschien beter niet gedaan (grijnst). Maar met Aleksandar Jankovic hebben we nu weer een trainer die spelers beter maakt.”

Als u nu alles overschouwt, welke van al uw functies stond dan het dichtst bij u?

“Voetballen zelf is nog altijd het plezantste; dan heb je geen zorgen. Maar bij de andere functies kan ik niet zeggen dat ik het ene liever deed dan het andere. En ik blijf erbij: ik heb een hoop geluk gehad. Je moet op het juiste moment op de juiste plaats zijn. Maar als je daar dan bent, moet je wel je best doen. Je krijgt het niet cadeau.” ?

DOOR KRISTOF DE RYCK – FOTO’S KOEN BAUTERS

“Als mijn ambitie nu is: ergens werken waar ik graag ben, dan heb ik toch alles gekregen wat ik wou?”

“Indertijd werden matchen nog niet overontleed zoals nu soms gebeurt.”

“Ik kan wel boel hebben met iemand, maar ik kan er niet tegen dat dat blijft duren.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content