Bernd Schuster (47) is sinds begin dit seizoen aan de slag als coach bij de Koninklijke. Hij vertelt openhartig over zijn omgang met de vedetten, zijn herinneringen aan hoe hij zelf was als speler en zijn pogingen om blessures te genezen door te bidden.

U was vorig seizoen nog trainer bij het bescheiden Getafe. Nu moet u dagelijks werken met een plejade vedetten bij Real Madrid. Bent u het al een beetje gewoon om te moeten omgaan met eigenzinnige persoonlijkheden zoals u er zelf een was als speler?

Bernd Schuster: “Tja, ik herinner me dat nogal wat trainers niet erg blij waren met iemand als Bernd Schuster in hun team. Maar je mag dat niet zwart-wit zien. Ik zorgde niet alleen voor conflicten. Er waren ook positieve zaken, maar die haalden minder de pers. Ik moet zeggen dat ik nu graag met dergelijke spelers werk. Liever dan met jongens bij wie de beleving ver te zoeken is en die er enkel zijn om geld te rapen.”

Hebt u bij Real spelers in wie u zichzelf herkent?

“Ja, Guti bijvoorbeeld. Raúl en Cannavaro eigenlijk ook. En nieuwkomer Wesley Sneijder wordt door velen als een heel lieve jongen beschouwd, maar hij kan verbaal enorm uithalen. Ik vind dat niet erg. Ik denk dan terug aan vroeger. Wat zocht ik als speler? Waaraan had ik nood? Ik weet nu dat het opzoeken van de confrontatie meestal verkeerd was. Wat ik nodig had, was dat men mij voor mijn verantwoordelijkheid plaatste. Het was voor mij belangrijk dat ik de ene keer geloofd werd en de andere keer wat meer aangevuurd.”

Waarom had u als speler vaak zo’n moeilijke relatie met uw trainers?

“Ik had eigenlijk enkel problemen met trainers zonder persoonlijkheid. Ik begon indertijd bij Keulen onder de grote Hennes Weisweiler. Daarna kwam Karl-Heinz Heddergott, een vroegere jeugdtrainer. Die haalde ’s avonds zijn gitaar boven en stelde voor om liedjes te zingen. Ik was 20, had net de Europacup gewonnen en in de blik die ik doelman Toni Schumacher toewierp, moet de vraag te lezen zijn geweest of we weer bij de junioren speelden. Het was te gek voor woorden. Er zijn ook nogal wat trainers die het niet kunnen wegsteken dat ze eigenlijk jaloers zijn op spelers met een sterke persoonlijkheid. Een trainer die zelf de vedette wil uithangen, is eraan voor zijn moeite. Dat besef ik maar al te goed. Ik heb natuurlijk ook mijn persoonlijkheid, maar ik vergeet niet dat Raúl hier de echte ster is en dat Cannavaro wereldkampioen is. Mijn kop hoeft niet elke dag in de krant.”

Het seizoen was nog niet begonnen of u lag al onder vuur. Het was de derde slechtste voorbereiding uit de geschiedenis van Real, heette het. Een columnist noemde de kleedkamer meteen een ruïne. Wat vond u daarvan?

“Ik wist dat ik me niet mocht laten beïnvloeden. De spelers keken heel goed toe of ik daardoor van de wijs werd gebracht en zaken ging veranderen. Maar ik ken dat. Als speler heb ik dat ook meegemaakt. Je mag de pers niet de indruk geven dat je twijfelt. Gewoon jezelf blijven en duidelijke antwoorden geven is dan de boodschap.”

Toen u vervolgens, na een 5-0-zege tegen Villarreal, zowat heilig werd verklaard, bleef u even afstandelijk en koel.

“Ik ken nu eenmaal de zeden en geplogenheden van het voetbal. Vergeet niet dat ik zelf bij Real gespeeld heb en dat ik ook daarna als trainer bijna altijd in Spanje heb gewerkt. Aan één blik van Raúl of Guti heb ik genoeg om te zien wat er leeft.”

Een vorm van genialiteit

Uw voetbalfilosofie verschilt duidelijk van het hectische, directe spel dat momenteel domineert in de Bundesliga. Houdt u niet van powerplay?

“Ik wil dat men aan het voetbal dat mijn team speelt dadelijk merkt dat Schuster de trainer is. Natuurlijk wordt van een club als Real altijd offensief voetbal verlangd, maar dat is niet alles. Ik wil dat we niet voorspelbaar zijn, dat we ook eens op de counter kunnen spelen en het initiatief aan de tegenstander laten. Van topspelers zoals bij Real denk ik toch te mogen verlangen dat ze op een accurate manier kunnen reageren op verschillende spelsituaties en soepel genoeg zijn om zich aan te passen.”

En u kijkt dat allemaal kalm aan vanuit de dug-out …

“Ik meen dat het werk in de week geleverd moet worden. Een coach moet niet staan molenwieken met zijn armen zoals een politieagent op een kruispunt. Dat is belachelijk.”

Kunnen spelers zoals u er een was, met veel vista en een schitterende pass maar met een gebrek aan snelheid en duelkracht, vandaag nog een basisplaats veroveren?

“Het ziet er inderdaad naar uit dat spelers van het type-Schuster in het moderne voetbal weinig kans maken. Tot diep in de jaren tachtig had je in veel teams in Europa en in Latijns-Amerika nog dergelijke types, maar van de ene generatie op de andere is dat niet meer het geval. Ik hoefde niet snel te zijn. Günter Netzer en Wolfgang Overath waren ook niet bijster snel. Wij dachten wel veel sneller dan de anderen en konden zo het verschil maken.”

Waren de typische nummers tien allemaal prima donna’s?

“Jongens als Platini en Zico waren gewoon geniaal. Vergelijk hen gerust met kunstenaars voor wie mensen eeuwen later nog naar het museum komen.”

In uw spelerscarrière had u enorm veel conflicten, onder meer met de Duitse voetbalbond, met de voorzitter van Barcelona, waar u een jaar vanaf de tribune moest toekijken, maar ook bij Real Madrid, Atlético Madrid en helemaal op het einde van uw carrière zelfs nog bij Leverkusen. Wijst dat ook op een vorm van genialiteit, waardoor u nooit begrepen werd?

“Ik weet het niet. Er zijn altijd spelers – en ik vrees dat ik zelf tot die categorie behoorde – die voortdurend als het ware tussen hemel en hel reizen. De ene keer realiseren ze grootse dingen, de andere keer reageren ze als een klein kind. Beckenbauer, Overath, dat waren jongens die de meest ongelooflijke dingen lieten zien. Ik was ook een beetje zo: een grillige speler die zichzelf niet goed in de hand heeft en die soms spontaan dingen toont waarvoor anderen een heel leven moeten trainen, maar die vervolgens uit de bocht gaat.”

Bekrompen Duitsland

Had u dat nodig?

“Ja, eigenlijk heel bewust. Ik vergelijk het met John McEnroe, die zijn sterkste prestaties neerzette als hij de scheidsrechter verrot schold. Ik moest in de week conflicten hebben met de voorzitter en de trainer om in het weekend sterke matchen te kunnen spelen.”

Hebt u schrik om vast te roesten?

“Ja, enorm. Ik haat alles wat naar routine en gewoonte ruikt. Eigenlijk is het een mirakel dat ik acht jaar bij Barcelona ben gebleven. Als ik in een hotel kom en ik weet wie daar in de potten roert, hoeft het eigenlijk al niet meer voor mij. Dan schop ik keet en ga ergens anders heen. Vandaar dat ik na 13 jaar Spanje bewust naar Duitsland terugkeerde. Iedereen die beweerde dat ik te oud geworden was voor de Bundesliga, wilde ik tot elke prijs een poepje laten ruiken. Ik haalde daar een enorme motivatie uit.”

Het leek er van bij het begin van uw carrière al op dat u Duitsland te bekrompen vond. Was dat zo?

“In zekere zin wel, al hebben ook omstandigheden daarin een rol gespeeld. Ik was nog heel jong en mijn zes jaar oudere vrouw Gaby was mijn manager. Zij was absoluut geen traditionele spelersvrouw en als er problemen opdoken, kreeg zij heel vaak de schuld: zij was zogenaamd een geldwolf, die een slechte invloed op mij had, mij van de buitenwereld afsloot enzovoort.”

Was is daar eigenlijk van waar?

“Ik hou het erop dat veel mensen gewoon jaloers waren. We hadden geld en succes en zagen er niet slecht uit. Ik kan alleen zeggen dat ik de kritiek aan het adres van mijn vrouw niet terecht vond. Zij had nu eenmaal het talent om over contracten te onderhandelen, terwijl ik dat gewoon haatte. Gaby en de voorzitters van de clubs met wie ze heeft onderhandeld, genoten er echter van.”

Wie onderhandelt er nu over uw contracten?

“Een advocaat. Mijn vrouw is daar zes jaar geleden mee gestopt, toen ik als trainer aan de slag ging bij Jerez. Ze is toen niet met me meegegaan.”

Respect voor Menotti

Uiteindelijk speelde u slechts 21 interlands en bent u wellicht de beste Duitse voetballer die nooit wereldkampioen werd. Hebt u daar geen spijt van?

“Het klinkt misschien verrassend, maar ik heb ongelooflijk graag voor de nationale ploeg gespeeld. Als ik uit Spanje kwam om voor Duitsland te spelen was ik blij als een kind. Bondscoach Jupp Derwall had dat eigenlijk moeten weten en me beter moeten beschermen.”

Waartegen dan?

“De pers had het er in die dagen heel moeilijk mee dat ik in het buitenland voetbalde. Vergeet niet dat men toen vond dat de Bundelisga de sterkste competitie ter wereld was. Het was gewoon not done om als Duitser daar niet te spelen. Als de nationale ploeg op zondag in Frankfurt samenkwam, konden Uli Stielike en ik er nog niet bij zijn, omdat wij ’s zondags nog onze competitiematch moesten spelen. Dan begon het gedonder al. Had Jupp me toen beter in bescherming genomen, dan had ik de nationale ploeg nooit opgegeven. Maar ik was de hele heisa beu. Nu heb ik daar inderdaad spijt van, want ik had in 1990 wereldkampioen kunnen worden.”

Beschouwt u zichzelf als iemand die altijd misbegrepen wordt?

“De eerste trainer die na Weisweiler echt met me kon praten was Cesar Luis Menotti. Voor hem zou ik door een vuur zijn gegaan. Bij de nationale ploeg was het nog een schandaal toen ik aan een interland tegen Albanië verzaakte omdat ik bij de geboorte van mijn derde kind aanwezig wilde zijn. In Barcelona lieten we dan bij mijn vierde kind de geboorte op donderdag inleiden, zodat ik de zondag tegen Las Palmas zou kunnen aantreden. Ik meldde dat aan Menotti, maar die zei dat ik me geen zorgen moest maken. Dat ik gewoon bij mijn familie moest blijven. Klasse vond ik dat.”

Welke kwaliteit van Menotti zou u als trainer ook graag hebben?

“In staat zijn om een nederlaag te accepteren. Hij kon dat, ik niet. Ik leg altijd de schuld bij mezelf. Ik kan een verloren wedstrijd ook niet opnieuw op video bekijken, want als ik dat doe, kan ik niet meer slapen. Ook als speler kon ik dat niet. De video’s van de eindronde van het EK in 1980 liggen thuis onder het stof. Mezelf bezig horen op een persconferentie kan ik ook niet. Als mensen me zeggen dat ik op televisie ben, vraag ik hen om snel weg te zappen.”

Wist u meteen dat u na een carrière als topspeler ook een degelijke trainer kon worden?

“Helemaal niet. Ik heb de opleiding gewoon gevolgd om het papiertje te hebben, net zoals ik ook een rijbewijs heb om met een motor te rijden en een pasje om met een boot te varen. Ik wist wel dat ik bij het voetbal betrokken wilde blijven.”

Het hart op de tong

Vorig seizoen werd eventjes over u gesproken als mogelijke coach van Bayern München, maar het lijkt erop dat u uw kansen verspeelde door te gretig te tonen dat u belangstelling had …

“Dat was ook zo. Dan moet ik daar toch niet huichelachtig over doen.”

Bent u altijd zo eerlijk?

“Normaal wel. Ik heb nu eenmaal het hart op de tong. Bij Keulen heb ik eens over spits Holger Gaissmaier gezegd dat het een straf is om naast zo iemand te moeten spelen. Dat is stom natuurlijk, maar van zulke fouten leer je veel.”

Bij Real verklaarde u meteen dat journalisten niet met u op hetzelfde niveau kunnen praten …

“Ja, dat klopt toch. Journalisten zullen altijd minder weten van het trainersvak dan trainers zelf. Ik heb ook niet de pretentie dat ik evenveel over journalistiek weet als zij. Ik denk gewoon anders dan de pers denkt en ik vond dat ik dat duidelijk mocht maken.”

Bent u nog lid van de geloofsgemeenschap ‘Christelijke Wetenschap’?

“Ja. Religie is voor mij heel belangrijk. Ook hier in Madrid. Ik kan me niet voorstellen dat ik hier niet op de mensen van mijn geloofsgemeenschap zou kunnen terugvallen.”

Volgens uw gemeenschap zijn angst, ziekte en dood enkel aan de mensen te wijten. Betekent dit dat u alles wat in het leven gebeurt gelaten aanvaardt?

“Angst leidt alleen tot negatieve zaken zoals blessures en ziektes. Daarom moet men proberen de angst te bedwingen. Ik kom ook in situaties waarin ik bang ben, maar dan weet ik hoe ik daarmee moet omgaan. Iedereen heeft momenten in het leven waarop hij hulp nodig heeft. In onze gemeenschap weten we dat er altijd mensen klaar staan, die men dacht en nacht kan bellen en om hulp kan vragen. Ook hier in Madrid.”

In uw geloof is er veel aandacht voor genezing door gedachten en gebed. Komt u daardoor niet in conflict met de artsen van de club?

“Neen. Als speler heb ik altijd verlangd dat men mijn godsdienstbeleving zou respecteren. Op dezelfde manier respecteer ik dat de dokters hun werk moeten doen. Ik bekijk het dus op mijn manier en probeer ook mensen uit mijn omgeving bij die geloofsbeleving te betrekken, zonder daarom fanatiek te zijn.”

U bidt dus ook dat geblesseerde spelers snel beter worden?

“Ja, maar ik maak daar niet te veel heisa rond en ik spreek er ook met de spelers niet over. Dat is allemaal heel persoonlijk. Ik bid ook voor mezelf en voor mijn familie, waarom zou ik het dan niet doen voor mijn spelers. Trouwens, zevenvoudig wereldkampioen formule 1 Michael Schumacher bad ook dat zijn auto niet stil zou vallen …” S

door cathrin gilbert en jörg kramer

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content