Met zijn broer Pierre vormde hij een geducht duo op het middenveld van Winterslag. Maar het voetbal neemt in het leven van Thieu Denier niet langer een centrale plaats in. Dat doet nu de tapkraan.

Het is twee uur ’s middags en alles is rustig in Molenbeersel, in het uiterste noordoosten van het land, het laatste dorp voor de grens met Nederland. Tegenover de kerk opent Thieu Denier de deuren en de tapkraan van café ‘Bij Teel’, een verwijzing nog naar de vroegere eigenaar.

“Ik hou dit nu al bijna twintig jaar open samen met mijn vrouw”, steekt hij van wal. “Een typische stamkroeg en een trefplaats voor heel wat plaatselijke sportverenigingen. Van wat ik in het voetbal verdiend heb, kunnen we niet leven. Wat ze de spelers nu betalen, vind ik fel overdreven. RC Genk heeft zijn vedetten te zware en te lange contracten gegeven, ik vrees dat ze misschien een stapje terug zullen moeten zetten. Nu en dan ga ik nog wel eens kijken, maar op zaterdag, als de zaak moet draaien, is dat uitgesloten.”

Zijn jongere broer Pierre is assistent-trainer in Genk. “Hij heeft het er best naar zijn zin. Heeft er ook alles meegemaakt. Hij was amper zestien toen Winterslag zijn oog op hem liet vallen. Dat was toen Robert Waseige hier in Molenbeersel met Winterslag een wedstrijd kwam spelen naar aanleiding van mijn transfer een jaar eerder. Bij Winterslag stond Willy Metten, een beenharde verdediger à la Paul Lambrichts, op de rechtsback. Normaal gezien raakte niemand hem voorbij, maar onze Pierre was hem telkens te snel af. Metten werd door de kleine Denier zot gedribbeld. Waseige was bijzonder gecharmeerd, haalde hem naar de Noordlaan en bracht hem in november van zijn eerste seizoen in het eerste elftal. Hij trok meteen zijn plan op de linkerflank. Ik stond centraal naast hem, soms ook op rechts. Pierre was kleiner en vinniger dan ik. Ik moest het meer hebben van mijn harde schot en sterke kopbalspel. Voor de absolute top was ik te traag.”

Om zijn fysiek nog wat op peil te houden, gaat Thieu Denier in de zomer fietsen en tennissen. ’s Winters voetbalt hij af en toe mee met de veteranen van Molenbeersel. Het voorbije seizoen een match of acht, gelooft hij. Terwijl hij er nog aan toevoegt dat ze ook kampioen geworden zijn, melden de eerste stamgasten zich. Het taaltje dat opstijgt aan de hoek van de toog, waar ze verzamelen, is voor buitenstaanders nagenoeg onverstaanbaar. Na de zware schuttersfeesten de avond voordien in Kessenich, een andere deelgemeente van Kinrooi, is het hard ontwaken voor Thieu. “Ik heb nog een beetje een kater,” verontschuldigt hij zich, “maar het was echt wel de moeite gisteren. Er was zeker 45.000 man en het bier vloeide rijkelijk.”

Als hij verneemt dat we helemaal uit Haacht zijn gekomen, herinnert hij zich terstond de merknaam van het gerstrijk vocht dat hem de avond voordien de das omdeed. “Als cafébaas heb je nu eenmaal verplichtingen en aangezien er hier in mijn kroeg ook een schuttersvereniging huist, kon ik daar niet wegblijven.”

Thieu Denier is lang niet de enige voetballer van zijn generatie die een plaats op het voetbalveld ruilde voor één achter de tapkraan. “Ik speelde nog bij Winterslag, toen ik deze zaak begon, wat soms wel erg zwaar was. Op zaterdagavond vaak tot twee uur ’s nachts de klanten bedienen en op zondag de bus op voor een verplaatsing naar pakweg Oostende. Geen haan die daar toen naar kraaide. Wij vormden bij Winterslag een hechte vriendengroep en gingen voor elkaar door het vuur. Een ploeg van werkers, niet van de grote klassespelers, ook al liep er voorin wel aardig wat talent rond met Johan Devrindt, Wil Van Woerkum en Luc Nilis.”

Denier maakte aan de koolmijn de grote dagen mee, maar dat was in zijn tweede periode. “Aanvankelijk combineerde ik het voetbal bij Winterslag met een baan bij Ford Genk. Ik werkte op de inpakdienst en deed veel bukkend werk. Daardoor kreeg ik last aan de rug. Ik had nooit van een profcarrière durven dromen, maar de aanbieding van Standard kwam als een geschenk. Ik speelde er driekwart van de wedstrijden, maar toch was het niet mijn beste periode. Na amper een jaar vertrok ik er al. Naar Cercle Brugge nog wel. Een grote investeerder wilde veel geld in Cercle pompen om Club naar de kroon te steken. Naast mij haalde hij de Deen Sören Skov en de Nederlander Kees Krijgh, maar daar bleef het bij. Toch speelden we geen onaardig seizoen en eindigden we als tiende. Mijn vrouw echter vroeg me om naar Limburg terug te keren. Zij verveelde zich en bovendien was ze zwanger.”

Denier vond opnieuw onderdak bij Winterslag, waar hij de enige glorieperiode uit de clubgeschiedenis meemaakte. “Onder Robert Waseige dwongen we Europees voetbal af en schakelden vervolgens Arsenal uit. Helaas liep het in de competitie heel wat minder, om niet te zeggen : dramatisch. Waseige was in het tussenseizoen naar Lokeren vertrokken en opgevolgd door Thieu Bollen, meer grappenmaker dan trainer. Hij dweepte met Ernst Happel, met wie hij nog bij Club Brugge en Standard had gewerkt. Toch bleek tactiek niet zijn sterkste wapen.”

Vaak was het lachen geblazen met Bollen. “Tijdens onze eerste verplaatsing naar het Noorse Bryne,” vertelt Denier, “stond hij stil bij een mooi vergezicht. Weer was het tijd voor een grap. Tegen iemand die op een meter van hem stond, zei hij : ‘Wedden dat ik zonder mij te verplaatsen in uw oor bijt ?’ Verwondering alom tot hij zijn vals gebit uit zijn mond haalde en ermee in het oor van de medereiziger kneep. Ooit stak hij in de kleedkamer zijn aansteker aan de krant van iemand die nietsvermoedend zat te lezen. Ach, het hoorde er nu eenmaal bij. Ik mag hoegenaamd niet klagen over mijn carrière. Ik vind dat ik er alles heb uitgehaald wat erin zat. Als je mij met iemand van het huidige RC Genk kan vergelijken, dan misschien nog het best met Bernd Thijs, al heeft hij het uiteraard wel verder gebracht.”

door Stefan Van Loock

‘Ik heb alles uit mijn carrière gehaald wat erin zat.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content