Supporters, de ziel van een club. In het geval van strafpleiter Walter Van Steenbrugge: Club Brugge. Een pleidooi vol romantiek, passie en dramatiek, over zijn onvoorwaardelijke liefde voor blauw-zwart.

Club Brugge, dat zit zó diep geworteld. Ongeneeslijk. Ik stel me soms de vraag: waarom ben ik zo fanatiek? Waarom kan ik van blauw-zwart geen afstand nemen? In de aanloop naar assisenzaken of andere processen waarin de grootste drama’s behandeld worden, ben ik de rust zelve, maar waarom ben ik op van de zenuwen als Club speelt? Dáár kan ik geen afstand van nemen, in het stadion verlies ik mezelf. Ik kan de grootste drama’s kaderen – om te ‘overleven’ moet dat ook – maar in het voetbal is dat blijkbaar heel moeilijk. Club Brugge dat verliest, dat is de dag helemaal anders doorkomen dan bij winst. Onbegrijpelijk, ik durf dat bijna niet te zeggen.

“Bij blauw-zwart trokken vooral het kick-and-rush én Raoul Lambert mij aan. De Lotte, een fenomeen dat in al zijn bescheidenheid, een eigenschap die ik enorm apprecieer, toch een enorme uitstraling had. Vista, pijlsnel, keihard schot en enorm sportief – in zijn hele carrière amper twee gele kaarten – dat was overweldigend voor het jonge gastje dat ik toen was. Af en toe zelfs een hieltje, zoals Lionel Messi er nu eentje zou geven. Een volksmens, geen Balotellitoestanden, genereus voor de supporters. Lambert, een totaalpakket. Raymond Goethals, de bondscoach, praatte op de NOS alleen maar over Lotte, zijn chouchou. Is hij geblesseerd of niet? Enorm belangrijk voor de ploeg, die beter speelde als Raoul erbij was.

“Ik herinner me interviews met Wim Rijsbergen, Ruud Krol en Wim Suurbier, met die ene vraag die altijd terugkwam: ‘Zal Lambert, een gesel voor verdedigers, spelen?’ Lambert was een echte Clubman. Onlangs zei hij mij: ‘Had ik de finale van de Europabeker voor landskampioenen tegen Liverpool kunnen spelen, dan hadden we die match op Wembley gewonnen.’ Atypisch, vond ik, maar toch: geen enkele andere ploeg had een Lambert in de rangen.

Johan Pattyn, een familievriend die van Eine naar Club getransfereerd werd, was jarenlang kapitein van de reserven en hij heeft me dikwijls verteld dat Ernst Happel hem voor de training altijd waarschuwde dat hij vooral niet in de buurt van Lambert mocht komen. Fenomenaal, hé? Zo belangrijk zijn dat zelfs de trainer je verwent.”

Op de deklat in Beringen

“Het verhaal Club Brugge is voor mij begonnen in Limburg. Mijn vader is vijf jaar stationschef in Leopoldsburg geweest en gaf zijn kinderen de liefde voor sport mee. Hij had zelf gevoetbald en aan atletiek gedaan en nam mij geregeld mee naar de Koolmijn, het stadion van FC Beringen. Mijn eerste wedstrijd, ik was nog geen vier jaar, was er een van Club Brugge, met de legendarische Fernand Boone in het doel en de Oostenrijker Walter Loske, met wie ik de voornaam deelde. Na de wedstrijd deed vader een ‘klapke’ met Fernand, waarna hij me vastpakte en op de deklat zette. Vanaf die dag heeft Club mij nooit meer losgelaten.

“Vanaf mijn zesde, toen we al opnieuw in Oudenaarde woonden, mocht ik met mijn vader om de veertien dagen naar De Klokke. De trein van 11.19 uur naar Kortrijk, daarna naar Brugge, met haltes in onder andere Izegem, Roeselare, Lichtervelde en Torhout. In elk station stapten er Clubsupporters op, die de hele rit tot in Brugge zongen. En dat ging verder tot in de hal van het Brugse station en de lange weg naar het stadion. Wij, Clubsupporters, links van de straat, de fans van de tegenpartij rechts, en tégen elkaar zingen. Nu ondenkbaar, maar dat hád iets.

“Rond twintig voor een waren we aan De Klokke, waar de poorten pas om 13 uur opengingen. Vroeg, ja, maar als klein ventje moest ik beneden staan, anders zag ik niets van de wedstrijd. En terwijl we wachtten, zagen we de spelers een voor een het stadion binnenrijden. John Moelaert, Pierre Carteus, Johny Thio, Henk Houwaart… Als ik in de tribune rond mij keek, dan zag ik supporters met papieren punthoeden in blauw en zwart. Pure nostalgie.

“Prachtige uitstappen, ook al waren we op zondagavond pas rond acht uur terug in Oudenaarde. Maar de sfeer, de rit met de trein, de liedjes en de rozijnkoek op de terugweg (lacht) maakten alles goed. En dan de verplaatsingen… Naar de Bosuil, nadat we ’s morgens eerst een bezoekje aan de zondagmarkt in Antwerpen gebracht hadden. Of naar Standard, met dezelfde trein waar ook de legendarische Bob Deps (journalist van Het Volk, nvdr) op zat.”

De Klokke: mythisch

“Jonge gastjes vereenzelvigen zich meestal met succes, terwijl Club in die periode – eind jaren zestig, begin jaren zeventig – bijna nog niets gewonnen had. Maar je voelde in alles dat blauw-zwart een topploeg in wording was. Ik herinner me de dramatische wedstrijd in 1972, toen Club Brugge op de slotspeeldag in RWDM de titel verspeelde, alsof het gisteren was. En dan, het jaar erna, de eerste titel sinds 1920. De Klokke was mythisch en magisch, daar hing iets speciaals, iets familiaals. En als het moeilijk liep, dan schreeuwden de supporters de ballen bij manier van spreken in doel. Heroïek en dramatiek die hand in hand gingen.

“Club Brugge heeft mijn leven voor een stuk richting gegeven – daar ben ik zeker van – want omdat er amper livevoetbal op televisie te zien was, begon ik al op heel jonge leeftijd naar de Sportmarathon te luisteren, met mijn grote idool Jan Wauters. Nederlands was mijn beste vak, zodat ik telkens weer onder de indruk van Wauters was. Die taalbeheersing, die mooie zinnen. Ik dacht: bestaat dat, iemand die zo vlot en mooi kan praten? Nóg een wedstrijd, in november 1973, toen Jan Wauters al afscheid van zijn luisteraars genomen had. Club stond in Bazel weliswaar 5-4 achter, maar was gekwalificeerd voor de volgende ronde. Tot hij weer in de ether kwam: de thuisploeg had in de slotseconden nog eens gescoord. Uitgeschakeld… Die avond heb ik geweend als een kind.”

Trillend beton

“De verhuizing naar het Olympiastadion was aanvankelijk moeilijk. Van het charmante, sfeervolle en gezellige De Klokke naar een stadion dat veel te groot leek en uit beton opgetrokken was. Ik ben nog gaan kijken toen het in de steigers stond. Door de omgeving, met veel asfalt rond het stadion, leek het eerder op een industrieel complex, terwijl De Klokke tussen de rijtjeshuizen lag. Anders ja, maar uitgerekend in die periode volgden de successen elkaar op. De match tegen Ipswich, toen we een 3-0 na de heenwedstrijd nog ophaalden. Kopbaldoelpunt van René Vandereycken in de laatste minuut, 4-0! Het beton trilde.

“De Europese campagne onder Henk Houwaart (1987/88, nvdr) was ook mooi, maar met alle respect: de tegenstanders van toen – Rode Ster Belgrado, Zenit Leningrad, Borussia Dortmund of Atlético Madrid – waren niet van het kaliber Real, AC Milan, AS Roma, Hamburg of Juventus, die tussen 1975 en 1978 allemaal uitgeschakeld werden. Club Brugge, een Europese topploeg die twee Europabekerfinales speelde en zich soms vanuit een verloren positie toch voor de volgende ronde kwalificeerde.

“Vree’ ploeg… Birger Jensen, de beste Clubdoelman aller tijden, FonsBastijns en JosVolders – de opkomende backs – EdiKrieger, GeorgesLeekens, JulienCools, René Vandereycken, DannyDe Cubber, RogerVanGool, de magistrale UlrikleFevre, Raoul…. En dan de mythische figuur van Ernst Happel, sigaretje in de mond, en zijn assistent MathieuBollen, van wie ik mij vooral zijn luide Limburgse stem van tijdens de reservewedstrijden herinner.

“Legendarische matchen gezien. Zoals de finale van de beker van België tegen Anderlecht, in 1977. Bloedheet, de eerste bekerfinale die rechtstreeks uitgezonden werd, 60.000 supporters op de Heizel. Magnifieke herinnering, de mooiste match die ik van Club gezien heb, ook door het onwaarschijnlijke scenario. Anderlecht 0-2 en 1-3 voor, net voor de rust 2-3 en toen kwam het moment van Roger Davies. 3-3 en 4-3… Die match typeerde het Club van toen: nooit opgeven.”

Het EQ van ‘de Caje’

“Club Brugge en zijn figuren. Raoul, maar zeker ook Jan Ceulemans. Opnieuw: wereldklasse en bescheidenheid, iemand die zelf nooit verafgood wilde worden. Toen ik een tijd geleden met Jan en enkele anderen in gesprek raakte, toonde hij ook interesse in de andere mensen. Luisteren, meepraten over iets anders. Heel hoog EQ, wat hem voor mij nog groter dan tijdens zijn voetbalcarrière maakt.

“Ik hou van de strijdersmentaliteit, zoals Franky Van der Elst die ook had, een tegenpool van de jongere voetballers die met hun Vuittontasjes rondlopen. Echte kerels, nederig en toch zo sterk op het veld, die vooropgingen in de strijd. Nooit opgeven, zoals we de laatste zeven seizoenen wél meegemaakt hebben. 2-0 achterstaan, ja, maar dóé iets. Leg er het hoofd voor, zoals zij dat deden.

“Dat Club Brugge op zo’n manier afscheid van Jan en Franky genomen heeft, vind ik onvergeeflijk. In het strafrecht bestaat het woord onvergeeflijk bijna niet, maar in dit geval is het wel op zijn plaats. Dat doe je niet met zulke monumenten. In de voetballerij kan het blijkbaar wel, mensen als afval bij het grof huisvuil zetten. Ook al worden ze goed betaald, er bestaat ook nog zoiets als respect en hoffelijkheid.

“Vreemd genoeg knap ik zelfs dán niet af op Club Brugge, omdat blauw en zwart zodanig in het weefsel is ingebakken, tot diep in de poriën. Soms heb ik heimwee naar die ex-spelers, naar de mentaliteit van bijvoorbeeld Vital Borkelmans en Gert Verheyen: twee spelers die met bescheiden kwaliteiten toch een schitterende carrière gemaakt hebben. Vadis Odjidja is wellicht een van de grootste talenten die we de laatste tien jaar hadden, maar ik mis dat mentale klikje. Spijtig.

“Na de laatste prijs in 2007 waren het zeven magere jaren. Zwemmen… Onder Jacky Mathijssen waren we bijna tevreden met een gelijkspel. Voetbal als een wetenschappelijke discipline, waarin tactisch alles herkauwd en chirurgisch ontleed werd, terwijl ‘mijn’ Club Brugge totaal anders was. Altijd doorgaan, vechten till I die, dat is er de laatste jaren een beetje uit. Onder Michel Preud’homme zie ik het soms terug. Misschien hebben we nog een paar gasten nodig die daar helemaal van doordrongen zijn.”

Ander universum

“Als ik de match niet live kan bijwonen, ben ik onrustig. Op een diner, bijvoorbeeld, wil ik zo snel mogelijk de tussenstand of het resultaat weten en zonder ik me even af, tot spijt van mijn onmiddellijke omgeving. Ik zie ongeveer de helft van alle wedstrijden, zowel thuis als op verplaatsing, maar alles opzijschuiven om alle matchen bij te wonen is onmogelijk. Mijn job is mijn eerste prioriteit, maar als ik ’s avonds thuiskom – vaak heel laat – wil ik zo snel mogelijk de beelden zien. Even de gedachten verzetten, het monster in je hoofd stilleggen.

“De momenten dat ik in het stadion zit, zijn de enige dat ik niet aan mijn werk denk. Een ander universum. Tot voor twee jaar zat ik in de hoek van het stadion, ter hoogte van de cornervlag, dicht bij de spionkop en in het zonnetje. Ik ben eventjes naar de businessseats verhuisd, maar daar was er te weinig sfeer, nu zit ik in de viplounge outdoor. Minder charme, ja, maar mooie plaatsen.

“Club Brugge… (stilte) Ik ben nu advocaat van KV Oostende, maar als ik op het Albertparkstadion kom en ze vragen mij wat ik daar kom doen, zeg ik: ‘Club is mijn vrouw, KV Oostende een minnares.'” (lacht)

DOOR CHRIS TETAERT – BEELDEN: BELGAIMAGE

“Club Brugge heeft mijn leven voor een stuk richting gegeven.”

“Club Brugge dat verliest, dat is de dag helemaal anders doorkomen dan bij winst.”

“De momenten dat ik in het stadion zit, zijn de enige dat ik niet aan mijn werk denk.”

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content